Biografische gegevens

Mijn naam is Jos Smies. Ik woon en werk in Utrecht, ben geboren in 1963. Sinds 2013 deel ik regelmatig korte verhalen en feuilletons op deze weblog. Hoogste tijd om een iets te vertellen over mijn achtergrond en invloeden.

In de Amerikaanse serie NCIS zei agent Gibbs een keer dat je boeken gelezen moest hebben om boeken te kunnen schrijven. Dat klopt natuurlijk ook. Het is bijna een open deur die je intrapt. Ik herinner me dat mijn moeder op een dag vertelde dat ik mee zou gaan naar de bibliotheek. Ze vergat erbij te vertellen wat een ‘bibliotheek’ nou eigenlijk was. Daarom probeerde ik me tot het uiterste te verzetten. Ik wilde helemaal niet naar een bibliotheek, maar mijn moeder zei dat het moest.

Het gebouw bestaat volgens mij niet eens meer, maar ik betrad een kleine ruimte zonder ramen. Zo herinner ik het me. Ik was zes jaar oud. Mijn mond viel open. Ik had geen idee dat er zulke plekken konden bestaan. Een grote ruimte met alleen maar boeken. Dat was een bibliotheek. Vanaf dat moment was ik verkocht. De bibliotheek was mijn plek.

Geen idee wat ik in die eerste jaren allemaal heb gelezen. Ik herinner me weinig titels. Er lagen striptijdschriften in huis. Mijn broer en ik lazen de Pep en Sjors. Feitelijk maakte het geen moer uit wat er op tafel lag. Als er plaatjes en tekst in stonden, dan wilde ik het lezen. Zelfs de Tina bladerde ik door. Een striptijdschrift voor meisjes. In de eerste klas van de lagere school zat ik naast een zoon van striptekenaar Jan Steeman. Zijn vader werkte aan iets dat de ‘Slordige Slork’ heette. Volgens mij duurde het nog twee jaar voor het werd gepubliceerd in het weekblad Sjors. De familie Steeman was allang vertrokken uit mijn geboortestad. De pagina’s werden niet onder de handen van de tekenaar vandaan getrokken. Dat heb ik ervan geleerd.

Dit jaar vier ik mijn 53ste verjaardag en ik ben nog altijd een liefhebber van strips. Natuurlijk heb ik boeken gelezen zonder plaatjes, maar in mijn jeugd heb ik alles gelezen wat ik te pakken kon krijgen en interessant genoeg was. Mijn ouders hadden een grote boekenkast in de woonkamer met een enkele verdwaalde oorlogsroman die mijn vader had gelezen en verder heel erg veel streekromans. Ik vroeg mijn moeder ooit eens waarom ze geen boeken meer leende van de bibliotheek. Antwoord: ‘Ik heb alles al gelezen.’ Voor mij lag er een wereld die ik kon ontdekken. Zo bleek de bibliotheek een geweldige verzameling strips te hebben. Ze hadden alles liggen. In de jaren zeventig. Kuifje in het land van de Sovjets, eerste heruitgave sinds 1930 of zo, de voorloper van Kuifje hadden ze ook staan; Totor, patrouilleleider van de Meikevers. Ook van Hergé.

Er was nog een andere titel die erg veel indruk maakte. Het beest is dood!  Een dierenstrip over de Tweede Wereldoorlog, gemaakt in augustus en september 1944. Dictator die Hitler moest voorstellen pleegde aan het einde zelfmoord. Wat een voorspelling!

Er was één titel, die meer dan alle andere boeken die ik ooit had gelezen, geweldig veel indruk maakte. Ravian en het keizerrijk der 1000 planeten.  Ik zag de cover van het boek en wist meteen dat dit het beste boek was dat ik ooit had vastgehouden. Op dat moment was ik elf jaar oud en om Ravian te mogen lenen moest je minstens twaalf zijn. Ik mocht het niet meenemen naar huis. Ik werd teruggestuurd. Enkele maanden later stond ik met een stapeltje boeken bij de balie, klaar om elk exemplaar netjes te laten afstempelen. Ik herinnerde me dat ik nu wel oud genoeg was om Ravian te mogen lenen. Ik dumpte mijn verzameling die waardeloos was geworden en meldde me met één stripboek bij de balie. Ravian en het keizerrijk der 1000 planeten. Want ik was er oud genoeg voor.

Omstreeks dezelfde tijd werd mijn moeder door een bezorgde bibliothecaresse aangesproken, omdat de oude dame zich zorgen maakte over mijn nogal – in haar ogen – eenzijdige voorkeur. Strips.

‘Mevrouw Smies – Weet u wel dat uw zoon elke dag een ander stripboek komt halen?’

Ik hoorde dit natuurlijk pas dertig jaar later.

Mijn moeder antwoordde: ‘Ja, dat weet ik. En wat heeft u daarmee te maken?’

Ik heb ontiegelijk veel strips gelezen. Om heel eerlijk te zijn – ik heb alles gelezen wat ik te pakken kon krijgen. Misschien begin je te denken dat ik alleen boeken met plaatjes heb gelezen en dat is niet het geval. Waarschijnlijk heb ik meer strips gelezen dan mijn oudste broer, maar voor de romans – kon ik bij hem terecht. Hij had – heeft – een boeiende verzameling boeken in de kast staan. Voor de romans hoefde ik niet naar de bibliotheek. Echt interessante auteurs vond ik zijn kast. Edgar Rice Burroughs, John Wyndham, Richard Matheson en ik heb daar zelf J.G. Ballard aan toegevoegd, John Bowen en Tanith Lee met ‘Het Geboortegraf’ en natuurlijk J. K. Rowling.

Mijn broer en ik hadden een oma die erg veel heeft geschreven. Met zo’n voorbeeld is het makkelijk te bedenken dat je zelf ook kunt schrijven – zelf verhalen verzinnen en opschrijven. Het huis van opa en oma werd praktisch overeind gehouden door de boeken. Kasten met drie rijen boeken achter elkaar. Een oma die zelf ook schreef. Mijn broer is begonnen met schrijven en daardoor kwam ik op het idee dat je dat ook zelf kon doen. Verhalen schrijven. Waarom niet? Verhalen schrijven, verhalen vertellen. We hadden een vader die goed kon vertellen. Waarom dan niet opschrijven? Eerlijk gezegd dacht ik dat iedereen verhalen bedacht en opschreef. De zoon van Jan Steeman had naast me in de klas gezeten. Ik dacht echt dat iedereen verhalen schreef of strips tekende. Ik dacht dat iedereen thuis een boek zat te schrijven. Waarom zou je huiswerk maken als je een boek kunt schrijven? Er waren jongens die gingen voetballen. Ik had een schrijfmachine staan met een letter ‘v’ die was versleten.

Je moet ergens beginnen en ik had voorbeelden genoeg.

april, 2016