Zijn oude mentor woonde in een boerderij en het had Bressers vroeger wel een goed idee geleken om het voorbeeld van Konings te volgen, maar de afgelegen ligging bracht ook nadelen met zich mee. Potentiële aanvallers hadden automatisch meer mogelijkheden om een huis te overvallen, dus je moest honden, ganzen of wie weet welke dieren aanschaffen die op tijd voor voldoende herrie zorgden. Dag en nacht.
Maar vandaag stond in het teken van slecht nieuws, want er stonden drie politieauto’s en één busje, een blauwe VW Polo. Het betekende dat er problemen waren. John Bressers vloekte binnensmonds, stapte uit en gooide het portier van zijn auto te hard dicht. Een smalle weg en drooggevallen greppel, een rij bomen die nooit meer op scheen te kunnen houden – een breed grindpad eindigde bij het huis van Arie Konings – er hing een politielint slapjes tussen twee bomen – op het erf van andere boerderij stonden groepjes mensen, al gingen er enkele alweer naar binnen – het schouwspel had lang genoeg geduurd.
“Ik zou graag de man of vrouw willen spreken die het onderzoek leidt, mijn naam is Bressers, vermoedelijk bent u hier aanwezig vanwege een collega van mij.”
“Wat is de naam van uw collega?”
“Arie Konings – een oudere man – bijna 80 jaar.”
“Goed, als u hier even wil wachten – een ogenblik.”
Er volgde een kort gesprek via een portofoon – een man, die nauwelijks ouder kon zijn dan dertig jaar, draaide zich om en leek een sigaret te zoeken, terwijl hij naar Bressers liep. De rechercheur stapte onder het afzetlint door en speelde opzichtig met zijn aansteker.
“Jouw naam is Bressers?”
“En de jouwe?”
“Ivo den Herder.”
“Aangenaam.”
“Heeft u er problemen mee als ik rook?”
“Ja,” zei Bressers.
“Ik vind uw antwoord niet zo leuk, mijnheer.”
“Dan moet je het niet eens vragen, maar doen.”
“Eh – je hebt gelijk.”
“Arie Konings.”
“Is – hij een collega?”
“Hoe gaat het met hem?”
“Ik was eerst, mijnheer Bressers.”
“Hij was al een tijdje gepensioneerd,” zei Bressers die aan het archief van Konings dacht dat zo mogelijk nog uitgebreider moest zijn dan de zijne en de recherche zou zich beslist toegang willen verschaffen tot een plek die gebouwd was om donkere geheimen aan het zicht te onttrekken – normaal bemoeide de firma zich in dat geval met het onderzoek door contact op te nemen met de officier van justitie. “Arie is mijn mentor geweest, ik heb veel van hem geleerd.”
“Zagen jullie mekaar erg vaak?”
“Nee.”
“Wat is de reden van je bezoek?”
“Arie voelde zich bedreigd, daarover wilde ik hem spreken en nu moet je maar vertellen of hij nog leeft.”
“Hij is dood – een ongeluk – daar lijkt het tenminste op – iemand heeft 112 gebeld – misschien is dat Arie Konings zelf geweest, het is iets dat we nog moeten vaststellen, ik vind het heel aannemelijk – ik heb geen idee wat voor werk hij heeft gedaan, mijnheer had een aardige verzameling Afrikaanse kunst verworven.”
“Als het goed is, heb je binnen een kluis gevonden.”
“Klopt, we zoeken iemand die het kreng open kan krijgen, het liefst vandaag nog, anders loopt het met onze overuren totaal uit te klauwen en dat mag niet.”
“Ik kan iemand voor je regelen,” zei Bressers. “Zal ik dan meteen de officier van justitie hierheen halen?”
“Ga je me nou vertellen dat die ouwe man daar zijn verzameling bloeddiamanten heeft verstopt of zo?”
“Nee, alleen papier.”
“Zoals altijd draait het weer om een hoop poen.”
“Inderdaad.”
Bressers tikte op het nummer van Brahms die anders dan bij de vorige gelegenheid direct reageerde. “Ja?”
“Het huis van collega Konings. Daar sta ik nu. Je moet contact opnemen met de officier van justitie die leiding geeft aan het onderzoek in dit district. Helaas is onze bejaarde en geliefde collega Konings dood.”
“Verdachte omstandigheden?”
“Ja.”
“Ik ga meteen aan de slag – details komen later.”
“Goed,” zei Bressers die de verbinding meteen verbrak. “ik zal eerlijk zijn over de kluis. We zullen er een robuuste hoeveelheid dossiers vinden. Zaken waar mijn collega de afgelopen veertig jaar aan heeft gewerkt. Als prins Bernhard na de Lockheed-affaire grote fouten heeft gemaakt, vind je het daarin terug.”
“Ik heb er al zin in.”Een beetje onrustig wandelde de rechercheur heen en weer – Bressers probeerde zich voor te stellen hoe Den Herder de donkerste geheimen van het koninkrijk achterover zou willen drukken – hij gaf er dan ook de voorkeur aan het archief te ontruimen zonder de aanwezigheid van plaatselijke agenten. Er kringelde sigarettenrook omhoog. Soms leek het alsof Den Herder een nieuwe vraag wilde stellen, maar hij zweeg en schopte regelmatig een steentje weg. Meestal kreeg Bressers de vraag of hij voor de AIVD werkte en vaak antwoordde dat dat inderdaad zo was.
Het bleef een lange tijd stil, afgezien van de vogels die opgewekt floten of krasten, boombladeren ruisten zachtjes en het gras leek in geen jaren zo groen te zijn geweest als vandaag. Het viel op dat Den Herder elk steentje stijlvol wegtrapte, zoals een voetballer zou doen. Tot de telefoon van Bressers begon te trillen.
“Hallo?”
“De officier is onderweg – blijkbaar heeft ze al eerder met de firma te maken gehad – de zaak Reijnders.”
“Lisette van der Bruggen.”
“Ja, die.”
“Blijkbaar heeft ze promotie gemaakt.”
“Ze mopperde dat de archieven beter in kaart moest worden gebracht, omdat er wel vaker gedoe over is.”
“Ik zal zeggen dat dat allang is gebeurd.”
“Goed – hou me op de hoogte.”
“Doe ik.”
“Ik heb Rik Pruijs opdracht gegeven om de kluis te openen in jouw bijzijn en officier Van der Bruggen.”
Het duurde bijna een half uur voordat een lichtelijk verwaaide Van der Bruggen haar Volvo parkeerde – Bressers probeerde in te schatten of ze de auto had geleend, omdat ze zelf doorgaans liever op de fiets ging. Ze glimlachte heel even, zodra ze Bressers een hand wilde geven en zich vervolgens bedacht – het was bijna een reflex om handen te willen schudden.
“We kunnen pas naar binnen als de forensische dienst klaar is met het onderzoek,” zei ze, “mogelijk kunnen we al een paar conclusies trekken op basis van het aanwezige bewijsmateriaal – moord of een ongeluk.”
Een eindje verderop trapte Den Herder zijn sigaret uit – de tweede in tien minuten tijd. Hij was nerveus.
“De kluis is het belangrijkst,” zei Bressers. “Er is een iemand onderweg die de bevoegdheid heeft om hem open te maken. Ik verwacht hem binnen een uur.”
“Het is toch wel lastig zoals jullie met je archieven omgaan, want ook rechters zijn maar gewoon mensen die ontzettend graag willen weten waarom jullie zo geheimzinnig doen over een stapel oude dossiers.”
“Niet alleen rechters,” zei Den Herder.
“Hoe dan ook – Arie werd bedreigd door iemand en dat was werk gerelateerd,” zei Bressers, “de oude baas van onze firma dacht aan paranoia en toen ik hier aan kwam rijden schrok ik toch wel van de politie. Er ligt een dossier dat betrekking heeft op de dood van president Niamey – Oost-Soedan – vijf miljoen euro aan smeergeld die betaald zou moeten zijn en ergens aan één of andere strijkstok vast is blijven plakken.”
“Ik zei het toch,” zei Den Herder, “een hoop poen.”
Het was de derde collega in een jaar tijd wiens archief hij moest laten ontruimen – eerst Teunissen – later Michel Gijs die een dossier bleek te hebben waarin stond beschreven door wie er verantwoordelijk moest worden gehouden voor de dood van Jo Weimans.
“En nu?”, vroeg Den Herder.
“We wachten op Rik,” zei Bressers.
“Wie is dat?”
“Een collega die de kluis kan openmaken.”
“O.”
Nog eens een half uur later verscheen er een helikopter in het noordwesten die laag boven het land vloog en snel dichterbij kwam – de piloot zocht en vond een geschikte landingsplek in een weiland – er stapten jonge kerels uit die uniformen droegen zonder duidelijke onderscheidingstekenen – wel droegen ze automatische wapens – John Bressers herkende zijn collega Rik Pruijs die als laatste uit het toestel stapte.
“Da’s Rik,” zei hij.
“Zie je, zoiets doe je als er een hoop poen in het spel is, het is verdomme altijd hetzelfde, mijn salaris – .”
“Ivo – alsjeblieft?”, vroeg Van der Bruggen.
Een jonge vrouw begon voor de deur van het huis haar witte overal uit te trekken – haar collega had zijn capuchon achterover geschoven en liep naar het drietal dat nog altijd op straat stond te overleggen. In zijn hand hield hij een iPad vast, maar Bressers slaagde er niet goed in om te zien waar het om ging.
Het leek op een worddocument, of een foto ervan.
“We zijn helemaal klaar,” zei de forensisch onderzoeker, “we zijn op een stukje tekst gestuit dat zo op het eerste gezicht totale wartaal bevat, maar misschien zou de collega van mijnheer Konings enige opheldering kunnen geven nu hij hier aanwezig is.”
“We komen er zo aan, eerst de kluis openen,” zei Bressers die zo min mogelijk tijd wilde verknoeien. Een helikopter in het weiland, vier gewapende kerels. Ze trokken nu al veel te veel aandacht – tegenwoordig gingen zulke berichten al snel rond op sociale media.
Terwijl Van der bruggen beide politiemannen volgde naar het huis, begon Bressers aanwijzingen te geven. “Twee man voor, twee man achter het huis,” zei Bressers tegen de jonge beveiligers – mannen die voor een mooi bedrag waren overgenomen van de mariniers, omdat hun vrouwen weigerden te verhuizen naar Zeeland. Er waren meer bedrijven die van het mislukte cadeautje hadden geprofiteerd – een minister die een bevriende politica had willen helpen.
“Jawel, mijnheer,” zei de oudste van het stel.
In het halletje zei Pruijs: “Ik heb gehoord dat de oude Jongejans er de brui aan wil geven – Giselle wordt de nieuwe directeur – straks zijn er allemaal vrouwen aan het roer – daar word ik een beetje wiebelig van.”
“Nou, ik ben een voorstander van het matriarchaat.”
“Ach. Wat kan jou het eigenlijk schelen?”
“Inderdaad – laten we snel de kluis openen, Rik.”
Net als bij Gregory Teunissen het geval was geweest, stond ook hier de kluis in een oude schuur – hier had Konings een grote stalen kubus deels in de grond laten begraven half als een schuilkelder. Er lag een trappetje voor en Pruijs begon de code die altijd uit achttien cijfers hoorde te bestaan in te tikken, daarna draaide hij zoekend zijn hoofd. “John – jij bent nu.”
“O ja,” zei Bressers die aan het vervangingsprotocol terugdacht – Rudolph Jongejans lag in het ziekenhuis en als gevolg daarvan stond John Bressers als tweede op de lijst van functionarissen die in de regel kluizen mochten openen – normaal had hij er schriftelijke toestemming voor nodig van de algemeen directeur. Door de ziekte van Jongejans waren alle reguliere bevoegdheden van één man versnipperd geraakt. Wanneer de oude directeur wegviel, zou nummer twee in de organisatie onmogelijk direct alle macht naar zich toe kunnen trekken, want die was er niet. Zodoende belandde er in de firma bevoegdheden bij personeel dat deels nog wel in actieve dienst werkte en soms niet.
Hij legde zijn rechterhand op de scanner – gedurende tien seconden – gevolgd door een droge klik – open.
Er werden geen kostbaarheden zichtbaar, zoals juwelen of enorme hoeveelheden bankbiljetten – wel kregen ze de normale grijze dossierkosten te zien die elke incident manager verborgen probeerde te houden voor de buitenwereld. “Mocht het zo zijn dat de dood van onze collega te maken heeft gehad met het archief, dan zouden we alsnog met een overval te maken kunnen krijgen. In dat geval zouden we buiten al snel geweerschoten moeten horen. En stemmen.”
“Is dit alles?”, vroeg Den Herder.
“Voor ons is het de Heilige Graal,” zei Pruijs.
“Stel je al het bewijsmateriaal voor waarmee we alle bekende criminelen in ons land in één keer levenslang zouden kunnen opsluiten – dat wordt hier bewaard.”
“Vandaar de zwaar bewapende jongens.”
“Precies, Ivo.”
“Ik zal een van de mannen hierheen sturen,” zei Bressers, “zodat hij kan helpen met leegruimen en sjouwen – ondertussen assisteer ik zijn maat wel – het is het gedeelte waarvan mijn ex altijd zegt dat ik er veel te veel van geniet en ik denk dat ze gelijk heeft.”
“Kom,” zei Van den Bruggen.
“Eh – ik heb nog een blokje tekst – gibberish – zoals collega Irene daarstraks al heel correct heeft gezegd.”
Bressers nam de iPad aan en bestudeerde het scherm.
Er stond inderdaad een vreemde tekst.
Hoe zei hij dat ook alweer? Gibberish.
‘de dienst heeft nergens mee te maken wordt nou het is helemaal duidelijk aangezien press een dossier heeft liggen over mansveld hij weet net als ik de danel bloeddorstige eten stad heeft nichtje van meer mij verkracht en vermoord daarna weer eisen schadevergoeding en hebben we betaalt nu willen compensatie ja deze zaak moet bespreken noordman op doorgeven beschuldigd van corruptie er moet vergeet vooral niet je moet over de brug komen wij dragen geen verantwoordelijkheid zou iemand zou kunnen maken De kom je nog wel achter verdomme’
Tagarchief: georganiseerde midaad
John Bressers en de operatie “schoonmaak” (3/5)
John Bressers en de operatie ‘schoonmaak” (2/5)
Tien minuten later vond hij een centimeters dikke envelop in zijn brievenbus, er stond een sierlijk logo van Konstruct International op – het was het harde bewijs dat Geert Schouten zijn woord had gehouden.
Eerst schonk hij een kop koffie in, daarna scheurde Bressers de envelop open en viste alle documenten eruit die erin zaten. Een verklarend briefje ontbrak. Hij had weinig anders verwacht. In elk geval wilde hij op zoek naar een specifieke naam – Lyke de Regt, die de dodelijke hartaanval van Niamey mogelijk had gemaakt, ook zou er 5 miljoen aan smeergeld zijn betaald in Oost-Soedan. Na bijna anderhalf uur zoeken stond er slechts één ding vast. Niets over 5 miljoen euro. Niets over een stuwdam.
Feitelijk had hij weinig anders verwacht, want de naam van zijn voormalige mentor, de 80-jarige Arie Konings was gevallen. Een uiterst behoedzame vent. Tevens duidde het op betrokkenheid van de firma. Voorlopig had Bressers er geen behoefte aan om de rust van een oude man te verstoren in coronatijd. Het liefst loste hij het anders op. Toegang tot het archief van een collega kreeg je alleen als er een uiterste noodzaak bestond. Bressers had er de toestemming van mijnheer Jongejans nodig en hij had al zeker geen behoefte om een moordenaar van de firma achter zich aan te krijgen vanwege een vraag.
Wel trof hij uitgebreide betalingsoverzichten aan – alle boekingen die aan partijen buiten Europa waren gedaan in de laatste twaalf maanden, maar nergens vond John Bressers een bedrag van 5 miljoen terug.
Het was misschien een beter idee om het dossier te scannen en mailen naar Brahms – die moest maar een paar researchers aan het werk zetten – ze hadden ook toegang tot computersystemen, anders dan Bressers.
Om te beginnen moest hij proberen Geert Schouten als eventuele kwade genius in het spel uit te sluiten. In elk geval bleek er nergens in de papieren enige betrokkenheid van Konstruct bij de corruptieaanklacht of zelfs moord. Het zou erg slordig zijn om verwijzingen naar serieuze misdaden in officiële documenten rond te laten slingeren. Ook een accountant zou dezelfde informatie tegenkomen.
En toch had iemand 5 miljoen euro op tafel gelegd.
Afgezien daarvan was er door Rogier Schouten een bedrag betaald – een half miljoen – om president Niamey van Oost-Soedan uit te schakelen.
Rond lunchtijd stoeide hij met het idee dat er iets anders aan de hand moest zijn geweest dan een stuwdam dat – in ruil ervoor had de president een spoorlijn gekregen die er misschien niet zo flitsend uit was komen te zien – maar het project van Konstruct in Oost-Soedan was uit andere middelen betaald – een alternatief potje. In het oorspronkelijke ontwerp waren mooie stationsgebouwen opgenomen, die ontbraken nu wel.
Jan Andeweg!
‘Ik heb ook wat – onze oude vriend Niamey, de president van Oost-Soedan, denkt weer hardop na over de bouw van een grote stuwdam in zijn rivier.’
Daar lag de oorsprong van het verhaal over corruptie – 5 miljoen euro – president Niamey – een stuwdam.
‘Iemand schijnt hem een flinke zak geld te hebben gegeven om het project in heroverweging te nemen. Ik heb gehoord dat het om 5 miljoen euro zou gaan.’
Voordat Bressers brood ging smeren, pakte hij zijn telefoon en koos het nummer van Andeweg. Het duurde eventjes voordat zijn oude vriend reageerde.
“Da’s alweer een tijd geleden, John.”
“Inderdaad. En de restaurants zijn allemaal dicht.”
“Helaas, ja, het is een tikje armoedig – thuis eten.”
“Zeg – ik heb een vraag.”
“Daar was ik al bang voor.”
“Tijdens ons laatste etentje heb je iets verteld over Niamey – hij zou alsnog de stuwdam willen bouwen.”
“Ja, ik herinner me ook iets over smeergeld.”
“Precies. Waar kwam dat verhaal vandaan?”
“Coert Engeman. Zo heet hij. Een oud-militair.”
“Heb je toevallig een adres van Coert?”
“Nee. Bovendien verandert hij vaak van telefoonnummer.”
“Jammer,” zei Bressers.
“Hij is een maatje van Rogier Schouten.”
“O?”
“Ja, die een tijd terug is geliquideerd in België.”
“Vervelend. Ze moesten dat tuig eens aanpakken.”
“Ik vraag me nu af wie je nou precies bedoelt.”
“Vandaag heb ik broer Geert gesproken.”
“Heeft hij zijn ivoren toren verlaten?”
“Ja, ik ga iets uitzoeken voor hem,” zei Bressers.
“Laat me raden. Het omkoopschandaal en de vermeende moord op president Niamey,” zei Andeweg. “Bedrijven willen schoon schip maken, ze zijn zich aan het prepareren voor de herstart van de economie, onze minister van financiën heeft heel diepe zakken – grote projecten worden vervroegd.”
“Waarom zeg je vermeende moord?”
“Eh – nu sta ik met mijn mond vol tanden, John.”
“Zijn pacemaker is gesaboteerd.”
“Dus toch!”
“Ja.”
“Bloody hell.”
“Wat voor werk doet Coert?”
“Beveiliging, bodyguard, hij zal nu ook wel thuis op de bank zitten, zoals zoveel mensen,” zei Andeweg.
“Hij heeft geen bijstand nodig, denk ik.”
“Zeker niet. Ik heb overigens de vreemdste verhalen over hem gehoord, het is een man die zijn eigen versie van het wetboek van strafrecht heeft geschreven.”
“Ik heb nog één vraag.”
“Ja?”
“De naam Arie Konings – .”
“Die zegt me hoegenaamd niets.”
Er was een nieuwe naam in beeld gekomen – een zekere Coert Engeman – een man die iets met beveiliging deed, als bodyguard werkte en goed werd betaald voor zijn werk, hij had in elk geval geen bijstand nodig. Hij redde zich wel. Het verhaal dat Niamey wederom belangstelling zou hebben gekregen voor een stuwdam was begonnen bij Coert.
Gedurende korte tijd speelde Bressers met zijn telefoon en besloot dat hij meer wilde weten over de mysterieuze mijnheer Coert Engeman. Hij tikte op het nummer van Brahms en wachtte tot ze het gesprek aannam en dat duurde veel langer dan normaal. “John,” zei een vrouwelijke stem, maar het was niet Giselle Brahms, hij moest er lang over nadenken. “Je spreekt met Ilse – je weet wel, de afdeling Research, het is hier grote paniek, want mijnheer Jongejans heeft een hartaanval gekregen en gaat as we speak de ambulance in – hij haalt het wel, hoor.”
“Oké – en goed om te horen dat hij zal herstellen.”
“Ja, maar je had Giselle nodig en niet mij,” zei Ilse, “ik heb haar toestel gekregen om je aan de praat te houden en misschien dat ik je verder kan helpen.”
“Zeker – ik heb een zoekopdracht voor je,” zei Bressers, “een man genaamd Coert Engeman – ik heb geen details over een exacte spelling van zijn naam – dat zul jezelf moeten doen, vrees ik. Hij is een oud-militair, werkt als beveiliger en zou financieel zelfstandig kunnen zijn. Het belangrijkste is dat je uit moet zoeken of hij connecties heeft met president Niamey van Oost-Soedan. Een en ander houdt verband met de ontmoeting die ik vanochtend heb gehad – ik heb Geert Schouten gesproken – dat weet je misschien – misschien ook wel niet – dat is de broer van Rogier die een succesvolle moordmakelaar was.”
“Ik heb mee zitten schrijven,” zei Ilse.
“Verder nog vragen?”, vroeg Bressers.
“Nee. Jij?”
“Ik wil weten waar mijnheer Jongejans – .”
“Sorry – John. Hier krijg je Giselle.”
“Oké – goed. Beter.”
“Hallo. John?”, vroeg Brahms.
“Is het een zware attack geweest?”
“Nee, volgens mij valt het allemaal mee, ik zal zijn echtgenote moeten waarschuwen en het lijkt me beter als ik de oude dame zelf een bezoekje ga brengen.”
“Goed. Waar brengen ze hem naartoe?”
Ze noemde de naam van het ziekenhuis, een vertrouwd adres, ook leden van het koninklijk huis werden er doorgaans verpleegd. Het zou vreemd zijn geweest als Jongejans ergens anders zou worden verzorgd na een hartaanval. De lockdown zou Bressers niet tegen kunnen houden. Er lagen oude afspraken. “Je weet wel waarom ik het vraag, hè?”
“Ja – zeker. Ik had je ook zeker gebeld.”
“Vanwege het vervangingsprotocol,” zei Bressers.
“Ik zal je naam aan de receptioniste doorgeven, zodat je gewoon binnen mag komen, anders gaat het nog fout ook. John, door de coronacrisis is het vreselijk moeilijk geworden. Meer dan negentig procent van ons personeel werkt of zit al weken thuis. We waren met zijn drietjes aan het werk – mijnheer Jongejans zit hier soms in zijn eentje – dat kan echt niet meer.”
“Dat doet hij al bijna vijftig jaar.”
“Als hij weer aan het werk gaat, moet er altijd iemand bij zijn. Zoals Ilse en ik nu ook al doen,” zei Brahms.
“Ik ken Jongejans als een redelijke man.”
De volgende middag had hij zijn auto geparkeerd in de nabij gelegen parkeergarage en het had hem erg weinig moeite gekost om een geschikte plek te vinden – Bressers kwam hoogst zelden in het ziekenhuis en als hij er al kwam, ging het doorgaans om een kort bezoek. Ook vandaag verwachtte hij hooguit enkele minuten bij de bejaarde patiënt te blijven – een man die vermoedelijk wel eens heeft nagedacht over zijn afscheid, maar de voorkeur leek te geven aan een spreekwoordelijke dood in het harnas. Er moesten hoe dan ook dossiers worden overgedragen. Zelfs de oude heer Jongejans moest er een keer aan geloven.
Voordat hij tot het gebouw mocht betreden, moest Bressers uitleggen dat echt om een afspraak ging en nee, hij was niet ziek. Een verpleegster nam zijn temperatuur op en hij had 36,6 graden Celsius, zoals altijd. “Hij heet Rudolph Jongejans,” zei Bressers.
Het kostte een stuk of wat telefoontjes voordat hij eindelijk groen licht kreeg en verder mocht lopen. Zijn identiteitskaart had hij in zijn jaszak weggestopt. Hij droeg handschoenen en een gezichtsmasker.
Onderweg kreeg hij twee keer de vraag wat hij precies kwam doen in het ziekenhuis en Bressers legde uit op welke afdeling hij moest zijn. Na een kleine omzwerving had hij de kamer bereikt – de oude Jongejans was blijkbaar de enige die er verbleef, want er stond slechts één naam op een kaartje geschreven.
Hij klopte op de deur en trok het mondkapje weg.
Naast het bed van Jongejans zat zijn iets jongere echtgenote – Bressers kende Juliëtte uiteraard, zoals ze heette – ze waren elkaar in het verleden meer dan eens tegengekomen. “Gedwongen rust,” zei Bressers en hij moest onthouden niemand een hand te geven, zoals hij tientallen jaren automatisch had gedaan. “Goeiemiddag, u heeft de boel aardig opgeschut.”
“Ik begin een oude man te worden en daar heb ik knap de pest over in, mijn lijf doet het niet meer zo goed.”
“76 jaar oud, als ik goed heb geteld.”
“Ja,” zei Jongejans.
“Hoe ben je erin geslaagd om binnen te komen?”, vroeg Juliëtte
“Ik kom altijd en overal binnen, Juliëtte.”
“Dat vind ik doodeng,” zei ze, “ik – eh – laat jullie maar even met zijn tweeën achter, want ik vermoed dat jullie een paar zakelijke dingen hebt te bepraten.”
“Zoveel tijd hebben we niet nodig,” zei Bressers.
“Denk erom, John. Ik wil mijn man in één stuk terug.”
“Beloofd.”
Jongejans en zijn vrouw gaven elkaar een zoen, waarna ze de kamer verliet – ze zwaaide opgewekt.
Bressers nam plaats op de vrijgekomen stoel.
“Het blijkt al mijn tweede attack te zijn geweest.”
Heel even knikte Bressers met zijn hoofd. “Giselle heeft een nieuw protocol opgesteld – vrees ik – je mag vanaf nu nooit meer alleen op kantoor aan het werk.”
“Het is nog maar de vraag of ik terug wil komen.”
“Het lijkt me een goed moment om het stokje door te geven – alles ligt toch al stil dankzij de epidemie.”
Er viel een korte stilte – Bressers bestudeerde de cijfers en lijnen op beeldschermen naast het bed van Jongejans. Het zag er allemaal heel regelmatig uit.
“Persoonlijk dacht ik aan Brahms als directeur.”
“Goede keuze,” zei Bressers.
“Tenzij jij belangstelling hebt.”
“O nee, geen sprake van. Ik ben met pensioen.”
“Dan is het geregeld.”
“Mooi. Ik heb één dossier waar je je mee bezig moet houden – aangezien ik nu ben uitgeschakeld – dat is je oude mentor Arie Konings – eergisteren belde hij me op – iemand schijnt hem te bedreigen – het is een bekende van vroeger – naar het schijnt – of hij denkt dat het een bekende is – je weet hoe hij is – Konings vertoont in toenemende mate paranoïde trekjes en ik kan slecht inschatten of ik hem serieus moet nemen.”
“Hij is altijd een serieuze vent geweest,” zei Bressers.
“Veel te lang doorgegaan, net als ik.”
Vragen over Oost-Soedan moest hij voor Konings bewaren – Bressers kende de oude directeur goed genoeg om te weten dat hij geen direct antwoord mocht verwachten – alle dossiers lagen bij de incident manager die de zaak in werkelijkheid had behandeld.
Bressers checkte zijn horloge, alsof hij nog ergens een dringende afspraak had. In werkelijkheid had hij elke minuut die hij in een ziekenhuis door moest brengen.
“Er volgt nog wel een afscheidsreceptie, als je bent opgeknapt – stel dat de coronacrisis het weer toelaat.”
“Inderdaad, ja.”
“By the way. Praat je in je slaap?”
“Geen idee. Hoezo?”
Bressers speelde met het gezichtsmasker.
“Door wat Juliëtte net zei, toen ze wegging.”
“Ja, het is de hoogste tijd dat ik stop met werken.”
“Veel te lang doorgegaan,” zei Bressers.
“Nergens spijt van,” zei Jongejans, “misschien.”
John Bressers en de operatie “schoonmaak” (1/5)
De volgende morgen was het erg koud, maar zonnig. Om precies één minuut voor half twaalf belde Brahms aan. Ze oogde zeer opgewekt, er lag een vrolijke twinkeling in haar ogen. “Dossier gesloten,” zei ze en Brahms betrad een weidse woonkamer die uitzicht had op het Veerse Meer. “Goed werk.” Nog altijd had Bressers geen woord gezegd. op tafel lagen alle spullen die hij gisteravond in beslag had genomen. Hij had geen studie willen maken van de bankpasjes, paspoorten en andere zaken, maar ze alleen bekeken. Er had iets explosiefs tussen kunnen zitten waardoor hij Giselle Brahms direct uit bed had moeten bellen.
“Het is mijn laatste klus geweest – of sanctie – de volgende keer moet je maar iemand anders vragen. Ik begin er schoon genoeg van te krijgen,” zei Bressers.
“Weet je, het probleem is dat onze jongeren de kunst minder goed beheersen dan jij, ze zijn te schrikachtig, te nerveus, maar vroeg of laat zal de nieuwe generatie het stokje over moeten nemen, dat is inderdaad zo.”
“Misschien komt het door mijn leeftijd, ik heb een zoon en een dochter die allebei op het punt staan zeer respectabele posities in te nemen. Ik hoef je daar niet aan te herinneren, je bent beter op de hoogte dan wie ook. Bovendien begin ik een beetje laks te worden, vroeger had ik een stevige spanning op zulke dagen. Tegenwoordig boeit het me nauwelijks meer, het lijkt alsof ik een krant of tijdschrift ga halen in de winkel.”
Op het gezicht van Brahms ontstond een nieuwe glimlach. “Mijnheer Jongejans zei al dat je er een keer over zou beginnen, het viel me op dat je dat nog niet had gedaan. De kwestie Schouten was een uitzondering, aangezien je de grens moest oversteken. Onze Belgische vrienden vroegen om een ervaren man.”
“Da’s alles wat ik verder over kwijt wil.”
“Het is ruim voldoende.”
“Mag ik je nu een kopje koffie of thee aanbieden?”
“Lijkt me erg lekker.”
“Mooi.”
Natuurlijk had hij er min of meer op gerekend dat Brahms een kopje thee zou drinken – er stond warm water klaar – hij schonk een groot glas in en zette een selectie theezakjes neer waar ze mocht kiezen. Voor zichzelf had hij een kop zwarte koffie ingeschonken.
“Je hebt een mooi huis gekocht, John.”
“Het was een buitenkansje, ik had de makelaar al eens gesproken over een alternatief voor mijn woning op de Veluwe – lang hoefde ik er niet over na te denken.”
“Zelfs mijnheer Jongejans heeft geen tweede huis die zo mooi is als deze. Je bent een van de weinige incident managers die zijn geld goed heeft belegd.”
“Mijn zoon begon er laatst al een keer over en zei dat beleggen in aandelen hem veel deed denken aan een liedje van de Snollebollekes – ik had er nog nooit van gehoord – nu ken ik het – Naar links! – Naar rechts! Je zit nooit lekker stil met je aandelen – zei Jelle – je moet verdraaid goed opletten.”
Brahms zat er hartelijk om te lachen, terwijl ze het drijfnatte theezakje op een schoteltje legde. “Ik ben benieuwd waar Jelle zijn gevoel voor humor vandaan heeft. Of hij dat van jou heeft of zijn moeder.”
“Zijn moeder – denk ik.”
“Zie je ze vaak – je kinderen?”
“Meer dan vroeger. Gelukkig.”
Ongeveer een half uur daarna verliet Brahms het huis en Bressers bleef alleen achter – er was destijds een andere reden geweest om een punt te zetten achter zijn werk als incident manager – financiële onafhankelijkheid was één – een kans om meer tijd door te brengen in gezelschap van zijn familie een andere en misschien wel net zo belangrijk. Anders dan zijn oude mentor Arie Konings had Bressers geen enkele zin om door te blijven werken tot zijn echtgenote op een dag dood op bed werd gevonden. Er wachtte een leven na zijn carrière en hij had zich nooit te inhalig opgesteld, zoals de collega’s vaak wel deden.
Verleden jaar bleek Michel Grijs een dossier te hebben klaarliggen over John Bressers die Jo Weimans doodgeschoten had tijdens een zeiltrip voor de kust van Maleisië – onderweg naar Singapore. In feite zouden er nergens lijken in de kast liggen te wachten, maar vroeg of laat was zijn geluk verdampt. Zo ging het altijd. Wie alles wilde hebben, eindigde tenslotte met niets.
*****
Ruim drie maanden later had de wereld een compleet ander aanzien gekregen dankzij een besmettelijk virus – Covid-19 – dat in het Chinese Wuhan was begonnen – op een wildmarkt, zo ging het verhaal.
Net als altijd gingen er ook nu weer talloze complottheorieën rond en Bressers had zijn zoon uitgelegd dat mensen zeker niet slim genoeg waren om vooraf te bedenken wat ze achteraf allemaal gedaan zouden hebben – ‘achteraf’ was een koe in zijn kont kijken en blijkbaar bleef dat voor een grote groep mensen altijd een uitermate boeiende oefening.
Hoe dan ook – zelfs het werk van de firma was vrijwel stil komen te liggen en voor zover Bressers wist, was dat voor het eerst sinds de oprichting in 1815, want ook en misschien wel juist in de Tweede Wereldoorlog moest de handel gewoon doorgaan. Zijn stille straat was nòg stiller geworden, alle restaurants en cafés hadden noodgedwongen de deuren moeten sluiten. Dat vond hij wel jammer, maar Bressers had zich voorgenomen te genieten van de rust die er was ontstaan. Jelle en Maaike werkten thuis, Roosmarijn was meestal in haar atelier te vinden. Zelf wandelde Bressers regelmatig naar de supermarkt, want de intelligente lockdown betekende dat hij werd gedwongen te doen wat hij toch al wilde.
Echt met pensioen gaan. Dat was zijn doel. Nu kreeg hij de kans om te ervaren wat het inhield. Niets doen, zich nergens zorgen om hoeven te maken, want ook misdadigers bleven thuis en Lyke de Regt – de gehaaide moordenaar van Niamey – zat in Marokko, aldus een sms’je dat hij onlangs binnen had gekregen.
Ook al hoefde hij er zich niet druk om te maken, de kwestie bleef hem niettemin bezighouden, zoals het dossier regelmatig zijn aandacht bleef vragen. Als hijzelf in de schoenen van Lyke had gestaan, zou hij iets regelen om te kunnen verdwijnen, hoe dan ook, een paar honderd euro’s zouden voldoende moeten zijn om een deur naar de buitenwereld open te zetten.
Na twee weken van totale rust kreeg hij een verzoek – die afkomstig was van Giselle Brahms. Het bleek dat Geert Schouten een ontmoeting had gevraagd. Niet vanwege de dood van zijn broer, maar vanwege een smeergeldaffaire die er rond de moord op Niamey had gehangen. Hij wilde de kwestie de wereld uit hebben. Bressers slaakte een diepe zucht, besefte dat er nog een paar onopgehelderde punten waren en stelde tenslotte de Markt voor als ontmoetingsplek, er was toch niemand. Maar hij had er geen zin in.
Amper een kwartier later kwam er een dag en tijdstip binnen. Kennelijk had Schouten haast, want ze zouden elkaar de volgende dag ontmoeten naast het standbeeld van Jeroen Bosch om tien uur ’s ochtends.
Er stond een wat oudere man onrustig om zich heen te kijken, hij droeg een mondkapje, zodat zijn gezicht voor een deel verborgen ging. Bressers vroeg zich af welke reden Schouten kon hebben om zoiets te doen. In elk geval werkte het mondkapje anonimiserend.
Geert Schouten slaakte een hoorbare zucht van verlichting, zodra hij Bressers in de gaten kreeg en trok het mondkapje met een wat ruw gebaar weg. “Een mens doet rare dingen in crisistijd,” zei hij.
“Ik zou het niet weten,” zei Bressers.
Er volgde een onhandig handgebaar – twee mannen die zich handenschuddend probeerden voor te stellen en net op tijd snapten dat dat niet meer mocht. “Ik heb tijd nodig gehad vanwege de dood van Rogier – da’s mijn criminele broer. Er bestaat een kans dat je hem ooit hebt ontmoet. Al durf ik dat te betwijfelen. Zelf heb ik hem altijd als een klein boefje gezien die zich in het gezelschap van de grote jongens ophield en vast een keer zou worden doodgeschoten. Blijkbaar is dat nu dan ook gebeurd. De Belgische politie is enkele weken bezig geweest om de identiteit van een dode man te achterhalen die tenslotte Rogier bleek te zijn.”
“Ik heb over uw broer gelezen,” zei Bressers.
“Als Konstruct International hebben we een probleem, aangezien er een corruptiezaak tegen ons loopt – ik geloof dat u medecommissaris Aerdenhout bent tegengekomen – jullie zijn buren in Zeeland, als ik het goed heb.” Bressers knikte bevestigend met zijn hoofd. “Het schijnt dat we beticht worden van allerlei duistere zaken, zoals de moord op president Niamey.”
Op een verlaten Markt scharrelden er een paar duiven rond – de mannen waren aan het praten, maar het was vooral Geert Schouten die continu het woord voerde.
“In principe bent u de aangewezen persoon om deze onverkwikkelijke zaak voor ons op te helderen – dankzij de crisis krijgen we nu vragen over goed werkgeverschap – maatschappelijk verantwoord ondernemen – duurzaamheid. Nu dat deden we dat altijd al, maar het is juist nu van belang dat we alle verhalen rond corruptie en moord ophelderen. Onze kaarten moeten open en bloot op tafel gelegd kunnen worden. Als de economie uit de lockdown gaat, moeten we er klaar voor zijn en dat zijn we nu absoluut niet.”
“U bent in elk geval intelligenter dan uw broer,” zei Bressers.
“Waar baseert u dat op?”
“U gebruikt de lockdown om lijken op te ruimen die de afgelopen jaren in jullie kasten zijn opgehoopt, er is onlangs erg veel geld heen en weer geschoven.”
“Welk bedrag heeft u in gedachten?”
“5 miljoen euro.”
“Ik zou in gesprek gaan met Arie Konings, als ik u was, het schijnt dat hij een tijdje terug een klus voor ons heeft afgehandeld die ongeveer zoveel kostte,” zei Schouten.
“U zit met andere woorden al met een dijkdoorbraak en het lukt maar niet om het gat te dichten. Is dat het?”
“Ja. Helaas wel. Het geld is zoek.”
“Het volledige bedrag?”
“Ja.”
“Daar – eh – kun je leuke dingen mee doen.”
“Kijk – mij gaat het louter en alleen om eerlijk verdiende centen, ik probeer te leven als een goede katholiek – mijn vrouw en ik hebben onze kinderen zo opgevoed – om ons voorbeeld te volgen – anders dan Rogier. Ik heb altijd goed voor mijn personeel gezorgd, het is ook de reden waarom ik mijn bedrijf destijds heb laten overnemen, het was de beste oplossing voor alle partijen – iedereen heeft zijn baan behouden – zijn en haar salaris, dienstjaren – alles.”
“Daar twijfel ik geen seconde aan.”
“Onze regering heeft na de vorige crisis fouten gemaakt die ze nu zal proberen te voorkomen – het staat vast dat de overheid stevig zal gaan investeren – grote projecten worden eerder in uitvoering gebracht. Als onderneming willen we daarvan profiteren. Het betekent ook dat er geen duistere geheimen mogen rondzweven. We dienen helder te zijn – transparant.”
Voor Bressers waren alle verhalen over de nieuwe tijd complete onzin. Na elke oorlog of crisis die er ooit in de geschiedenis had plaatsgevonden, wilden burgers per se zo snel mogelijk terugkeren naar de oude vertrouwde wereld – terug naar vroeger – de goede oude tijd. Na de Tweede Wereldoorlog en de oorlogen van Napoleon Bonaparte. De reactie of restauratie. Altijd.
“Op dit moment ligt er een envelop in uw brievenbus – daarin vindt u documenten die misschien relevant zijn. Mocht u meer nodig hebben, dan zegt u het maar. U weet me wel te vinden. Mevrouw Brahms heeft mijn telefoonnummer en woonadres,” zei Schouten.
“Goed,” zei Bressers die zijn hand naar zijn voorhoofd bracht, alsof hij een saluut wilde brengen.
Over het algemeen beschikte de firma over een vrije toegang tot de meeste computersystemen, dankzij achterdeurtjes die er in het begin waren aangebracht – mannen als Rudolph Jongejans zagen vrijwel direct kansen die software en internet boden, toen er voor het eerst mee werd geëxperimenteerd. Het beloofde makkelijker te worden om gegevens op tafel te krijgen. Tijdens het eerste kabinet Lubbers leek er al op dat een incident manager zijn werk vooral achter een bureau zou doen. Voor een man als Bressers was het anders gelopen. Je moest nou eenmaal zelf poolshoogte gaan nemen voordat je echt kon begrijpen hoe vreselijk een beerput stonk om te weten dat het toch echt een probleem was.
Ook de toegang tot alle computersystemen veranderde daar weinig aan – je moest gaan kijken.
Terwijl Bressers langs boekhandel Heinen wandelde, spookte het door zijn hoofd dat Geert Schouten net als veel mensen tijdens de lockdown aan het opruimen was. Never waste a good crisis. De naam van oud-politicus Van Aerdenhout was gevallen en Schouten had het tussenvoegsel van zijn collega weggelaten. Hij moest er zeker een bedoeling mee hebben gehad.
Op het Kerkpleintje liep hij Roosmarijn tegen het lijf die een wandelingetje aan het combineren was met een bezoekje aan de supermarkt. “Hé, John, je ziet eruit alsof je een hoop rottigheid hebt lopen bedenken.”
“Dat toch reuze mee.”
“Vraagje. Heb je erg veel last gehad van de beurscrash? Ik heb Harm en Joan gesproken en die zijn in een paar dagen tijd erg veel geld kwijtgeraakt.”
“Ze moeten vooral kalm blijven, aandelen vasthouden, geen gekke dingen doen, tenzij ze belegd hebben in KLM – in dat geval snap ik het wel, ja.”
“Nou,” zei Roosmarijn die een moeilijk gezicht trok.
“Is je broer in paniek geraakt?”
“Ja.”
“Gaat het om een hoop geld?”
“Ja – best wel.”
“Da’s sneu.”
“Maar jij hebt toch nooit veel aandelen?”, vroeg ze.
“Alleen de Nederlandse top 4.”
“John?”, vroeg ze op strenge toon.
“Shell, Unilever, ING, Heineken.”
“En verder?”
“Vastgoed – hoofdzakelijk in Nederland.”
“Heb je alles goed beschreven?”, vroeg Roosmarijn. “Voor het geval jou iets mocht overkomen. Anders krijgen we nooit alles teruggevonden en dat geldt ook voor je bankrekeningen, want je hebt er meer dan één. Mannen zoals jij hebben er altijd een heleboel.”
“Alles staat op papier,” zei Bressers.
“Dus – ik hoef me geen zorgen te maken?”
“O, nee. Totaal niet.”
“Doe toch maar voorzichtig.”
“Dat beloof ik,” zei Bressers.
John Bressers en het rode vlaggetje (5/5)
Bressers vermoedde dat het om een afgelegen gebied ging – geen dorp of stad in de buurt. Een window of opportunity, zo had Jongejans het beschreven – in werkelijkheid betekende het dat de vaste aangewezen chauffeur momenteel in de cel zat.
Veel meer dan een paar uur had Bressers niet eens nodig. Zijn eindbestemming bleek nabij een dorp te zijn, het was een boerderij die vanaf de provinciale weg goed zichtbaar was. Er groeiden bomen en heggen, maar het gebouw ging voor een groot deel verborgen achter een licht glooiende bodem. Hij vond het moderne internet een perfect hulpmiddel – het had zijn werk stukken makkelijker gemaakt. Via Middelburg en Borssele ging Bressers in zuidelijke richting – vervolgens Terneuzen en daar de grens over – mogelijk waren er alternatieve routes beschikbaar, maar Bressers wenste zich aan de snelste optie te volgen die hem via Brugge en Oostkamp bij zijn eindbestemming bracht – een simpele kruising zonder stoplichten – een boerderij naast de weg.
Het was tien voor elf – Bressers was keurig op tijd en sloeg linksaf – volgde het smalle weggetje dat hem tot bij de schuilplaats van Rogier Schouten bracht.
Misschien moest hij direct improviseren als Schouten hem herkende – het was ook de reden dat Jongejans Bressers voor de opdracht had uitgekozen. Schouten was een man die in het verleden als een onopvallende loopjongen voor Albrecht had gewerkt – vandaag een grote mijnheer bij wie je een moord kon bestellen. De vermoedelijke moordenaar van Niamey heette Lyke de Regt – een dame die de vaardigheid had om een pacemaker te hacken en zo een hartaanval forceren.
Het verklaarde nog altijd niet waarom eerst Bressers en later Van Aerdenhout werden aangevallen door uiteenlopende nietsnutten die een paar honderd euro kwamen verdienen – er speelde op de achtergrond een groot zakelijk belang – Konstruct International – het bedrijf waar Geert Schouten zich aan had verbonden.
Er begon een hond te blaffen – een stuk of wat kippen maakten zich uit de voeten – Bressers stapte uit de auto en had de holster al losgemaakt, omdat hij zijn wapen eventueel meteen zou moeten kunnen trekken.
Een man kwam naar buiten – een veertiger – hij had een flinke baard, maar verder herkende Bressers hem direct. Geen bagage. Meer dan een paspoort had zo’n vent niet eens nodig. Kleding kocht hij in Australië. Of wat zijn eindbestemming mocht zijn. Geen idee.
Een man als Bressers hoefde dat ook niet te weten.
“Taxi voor Brussel,” zei Bressers.
In principe moest Schouten in de criminele hiërarchie ver boven een chauffeur staan, dus hoefde Bressers geen naam te noemen, zoals Schouten de zijne evenmin zou prijsgeven – daarmee kon een chauffeur geen essentiële informatie verkopen aan de politie.
“Mooi op tijd,” zei Schouten.
Bressers hield het portier open – zonder goed op te letten stapte Schouten in en gespte meteen glimlachend de gordel vast – portier klapte dicht. Terwijl hij instapte, keek hij aandachtig naar de deuropening en verwachtte er een dame te zien die voor een dictator als Niamey zeer aantrekkelijk was geweest – elke man overigens – maar een machtige politicus vergat wel eens welke risico’s er waren. In plaats daarvan stond er een wat vermoeid ogende vrouw van middelbare leeftijd met dof grijzend haar.
De gastvrouw was een Belgische agent en prima actrice.
Zolang de motor van zijn auto bleef draaien, was het nu onmogelijk om de gordel los te maken – achterin wel te verstaan – een extra veiligheidsmaatregel – de gordel fungeerde als een harnas dat een passagier vasthield – als hij de bestuurder wilde bedreigen of verwurgen – Schouten kon niks beginnen, of hij moest een wapen mee hebben genomen naar het vliegveld.
Zonder een woord te zeggen tegen Schouten begon Bressers langzaam te rijden – zijn navigatie hervatte de reis naar het vliegveld in Brussel, want uiteraard had hij daaraan gedacht, toen hij de reis thuis had voorbereid. Ja, hoe zou een gangster als Schouten zijn schuilplaats hebben gevonden?
In de binnenspiegel verscheen heel even het opgewekte gezicht van Schouten – zijn mondhoeken gingen omhoog, maar zijn ogen stonden vrij dof. Voor Bressers betekende het dat zijn passagier het wist – Schouten had het zich herinnerd – te laat. Zou hij op weg naar het vliegveld een wapen mee hebben genomen?
“Moet ik me nou gevleid voelen?”
“Hoe bedoelt u?”, vroeg Bressers die het spel probeerde voort te zetten en deed alsof hij niks wist.
“Kom nou, zeg, jij bent John Bressers, beter bekend als de bloedhond van de Majesteit,” zei Schouten, “ik heb echt gedacht dat niemand op de hoogte zou zijn.”
Er volgde een korte stilte en Bressers stopte langs de weg – een stuk niemandsland in het oosten van Vlaanderen – ’s avonds laat – geen mens te bekennen.
“Eind van de rit,” zei Bressers die uitstapte – ook Schouten wurmde zich ietwat onhandig naar buiten.
“Oké.”
Bressers pakte zijn wapen en schoof het palletje weg.
“Niamey?”
“Ja, dat geef ik toe.”
“En de aanvallen op Van Aerdenhout en mij?”
“Ja, die heb ik georganiseerd, al vond ik het geen goed idee – het betaalde goed, dus heb ik het uitgevoerd.”
“Iets met een stuwdam in Oost-Soedan?”
“Min of meer.”
“Ik had een afspraak – met Niamey.”
“Mijn – eh – opdrachtgever wilde graag weten wat er precies in de kleine lettertjes stond, aangezien mijnheer Niamey een geile ouwe vent was, maar zich doorgaans wel aan de afspraken hield,” zei Schouten.
“Wie is je opdrachtgever?”
“Dat ga ik niet vertellen. Je schiet me toch dood.”
Vrijwel meteen vuurde Bressers twee schoten af – Schouten viel achterover in het gras – zijn lichaam buitelde omlaag en bleef in een droge greppel liggen.
Bressers opende de kofferbak van zijn auto, trok een paar latex handschoenen aan voordat hij het lijk begon te onderzoeken. Er moesten aanwijzingen zijn die hem of collega’s bij de medeplichtigen konden brengen. In de binnenzak van Schoutens jas stak een leren portefeuille met daarin een paspoort, diverse creditcards en rijbewijs dat net vernieuwd bleek te zijn – Bressers doorzocht alle jas- en broekzakken – vond een wat ouder model telefoon die hij meenam voor de jongens en meiden van de afdeling research.
In feite mocht de zaak Hoefnagels nu pas definitief als gesloten worden beschouwd – Bressers stapte in zijn auto en trapte het gaspedaal omlaag. Desondanks lag er een geheel ander dossier die hen naar het kantoor van Konstruct International zouden brengen.
Om te beginnen had de ouderwetse katholiek en keiharde zakenman Geert Schouten wat uit te leggen nu zijn broer dood was.
Het was al bijna half twee, toen hij zijn auto voor de deur had geparkeerd – het wapen lag gedemonteerd in het Kanaal – voor de terugreis had hij de tunnel gebruikt en zo ver mogelijk in westelijke richting gereden. Vannacht wilde hij geen open eindes creëren. Met een buurman als de zijne moest hij risico’s uitsluiten, hoewel er een kans bestond dat Jongejans er een telefoontje aan had gewaagd en Van Aerdenhout duidelijk gemaakt zich nergens mee te bemoeien, aangezien zijn vrouw erg nieuwsgierig was. Het huis van zijn buren bleef donker, zijn eigen voordeur ging op slot en in de woonkamer legde hij alle spullen die hij van de dode Rogier Schouten had afgenomen op tafel. Straks wilde hij er een nieuwe blik op werpen, maar wist ook dat het doorzoeken van de telefoon een klus zou zijn voor de IT-afdeling.
Zoals wel vaker het geval was bleek ook Rogier Schouten gelaten te hebben gereageerd – een intelligente kerel die zichzelf grondig had overschat – vermoedelijk was het nooit in zijn hoofd opgekomen dat welke instantie dan ook een rood vlaggetje bij zijn naam zou hebben geplaatst – daarmee was Schouten in de gaten gelopen. De collega’s van de firma hoefden alleen maar af te wachten tot er iemand opdook – een man die zich in de entourage van Hans Albrecht en Cindy Hoefnagels had opgehouden en nooit echt was opgevallen. Schouten was een sociopaat, zoals Bressers er meer was tegengekomen. Binnen enkele seconden had Schouten zijn kansen berekend – vluchten of blijven – hij was ongewapend. Hoe groot moest je de kans inschatten dat zo’n vent ook in werkelijkheid een pistool of uzi had gedragen?
Bressers pakte een biertje uit de koelkast – het blikje ging sissend open en hij betrad het terras, omdat hij naar het water wilde kijken. En nadenken.
Het was veelzeggend dat Schouten het geen enkel probleem vond om naar België te gaan en mogelijk had hij zijn oudere broer ontmoet, hoewel dat niet helemaal zeker was. Jarenlang had hij de grenzeloze luxe ervaren als crimineel consultant om te gaan en staan waar hij wilde. Dankzij een rood vlaggetje, dat de dienst achter namen van verdachte personen zette, was Rogier Schouten in de spotlight terechtgekomen.
Misschien was het te simpel om aan broer Geert te denken, als medeplichtige. Bovendien hield er zich nu ergens een behendige huurmoordenaar verborgen, een zekere Lyke de Regt. Er zouden vast nog andere mannen en zeker ook vrouwen rondlopen die de agenda van Rogier Schouten hadden bereikt. In een normale wereld zouden ze andere opdrachtgevers zoeken en vinden – het was geen enkel probleem – ook zouden ze geen interesse tonen voor John Bressers.
In zijn herinnering zocht hij naar beelden van Schouten die op het laatste moment een berichtje verstuurde naar een bekende – misschien de broer – mogelijk een oude vriend of vriendin – iemand die eveneens toegang had gekregen tot de bankrekeningen van Cindy. Bressers nam een slok bier en zette het blikje op tafel, trok de ritssluiting van zijn jas omhoog – het was nogal koud geworden.
Toch schatte hij de kans dat Schouten zijn geld aan een ander zou toevertrouwen als uiterst klein in. Om een duidelijke reden was dat toch het grootste taboe in de westerse wereld. Hij pakte het blikje op en nam een slok. Wie zou je zoveel vertrouwen dat je hem of haar toegang zou willen verlenen tot je bankrekening? Hans Albrecht had dat gedaan en er een bak ellende aan overgehouden. Met een doffe tik zette hij het blikje op tafel. Langs het Veerse Meer waren alle huizen verduisterd – of strandvilla’s. De firma zou volledig zicht moeten hebben op de actuele stand van zaken rond Schoutens bankrekeningen. In feite werd het zodoende een simpel spel – je hoefde weinig anders te doen dan de financiële stromen in kaart te brengen. Cash bleef een risico – aan het eind probeerde elke gangster een bank te vinden of een kans om zijn winst keurig netjes wit te wassen. Geld verdienen zonder op te vallen. Anders dan drugscriminelen die zich verliezen in talloze liquidaties. Het draaide om anonimiteit. Veiligheid.
Er waren al aardig veel bitcoinkluizen en – portemonnees gekraakt – ook justitie had inzicht verworven in bitcoinbetalingen – wie schoof er geld door aan wie – het was in de rechtszaal bewezen.
Een nieuwe slok bier. Er zou heel goed een doortrapte gangster schuil kunnen gaan achter de façade van een oerdegelijke katholiek en snoeiharde zakenman. Zoals broer Geert. Toch lag het niet zozeer voor de hand, aangezien een beursgenoteerd bedrijf onder toezicht stond – er werd scherp op gelet – veel mogelijkheden om illegale kwesties te verdoezelen bestonden er nou eenmaal niet en raakten altijd wel bekend. Het was een gigantisch risico. Exit broer Geert als verdachte nummer één.
Ja – morgenochtend zou een bewoner van het dorp het lichaam van Rogier Schouten moeten vinden en misschien had iemand zich naar buiten laten lokken door de twee pistoolschoten die er hadden geklonken.
Er volgde een zorgvuldig onderzoek waarbij de Belgische politie zeker achter de identiteit van het slachtoffer zou komen – daar twijfelde hij niet aan. Verder was het een aangelegenheid van de firma – een hinderlijke menselijke horzel was uit de weg geruimd, aangezien hij verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van een staatshoofd. Heel even glom er een glimlach op het gezicht van Bressers. Na bijna dertig jaar diende hij niet louter de zakelijke belangen van het Nederlandse koninkrijk.
Heel geleidelijk begon de zaak op de achtergrond te raken – om bijna half drie speelde hij nog eventjes met zijn telefoon – stuurde een berichtje aan Brahms, maar het schoot hem te binnen dat ze morgenochtend evengoed voor de deur zou staan. Daarom stuurde hij een simpele waarschuwing. ‘Voor half twaalf doe ik niet open.’ Hij schakelde zijn telefoon uit, dronk het blikje leeg en ging naar bed in de wetenschap dat hij zo rond tien uur wakker zou worden. Een mooie tijd.
John Bressers en het rode vlaggetje (4/5)
Door de gestaag neervallende regen begon het asfalt de verlichting van enkele auto’s te weerkaatsen – een blauwe gloed bleef als een ernstige waarschuwing rondgaan – de verdachten zaten elk in een andere politieauto – er was niemand gewond geraakt.
Meer dan eens hoorde Bressers zijn buurman zeggen niet te snappen waarom de onbekenden het op hem hadden gemunt, ondanks het feit dat Lennart er onder dwang al iets over had losgelaten. Van Aerdenhout diende zijn positie als commissaris bij Konstruct Internationaal beter te gebruiken – mogelijk had hij zijn Haagse connecties in moeten zetten. In de tussentijd had mevrouw Van Aerdenhout binnen snel een glas witte wijn leeggedronken – tegen de schrik.
Het werd Bressers niet duidelijk waar ze het meest van was geschrokken – gewelddadige overvallers, of een buurman die gewapend bleek te zijn en vroeger iets had gedaan voor een bedrijf dat losse banden had met de overheid – waarvan ze niet eens wist dat het bestond. Haar echtgenoot reageerde minder verrast.
Terwijl Bressers zijn verklaring afgaf, toonde hij tevens zijn wapenvergunning en identificatie van de firma. “Eén waarschuwingsschot,” zei Bressers, “ik heb erger voorkomen, want ze waren er klaar voor.”
“Eerlijk gezegd snap ik het niet goed,” zei de agent.
Beide mannen stonden in de hal van Bressers’ huis.
Er bestonden uiteenlopende mogelijkheden, maar Bressers voelde er weinig voor om in het bijzijn van een hoofdagent te speculeren over de ware toedracht. Waarom zouden twee willekeurige mannen een oudere politicus lastigvallen op zijn vakantieadres? Zoals het ook al nergens op leek te slaan dat een paar kerels een man als Bressers het ziekenhuis in moesten slaan.
“Dan kunnen we elkaar een hand geven,” zei Bressers die het betwijfelde of de lokale recherche veel zin had om een vage verwijzing naar een groot bouwbedrijf te onderzoeken. “Ik heb iets vervelends voorkomen.”
“Dat zeker.”
Het was eerder een kwestie voor de firma, aangezien Giselle Brahms eerder de naam Rogier Schouten had laten vallen – een vaag gangstertje uit het verleden. Nu was ‘Schouten’ een veelvoorkomende naam, maar Bressers wilde achterhalen of Rogier een broer had die directeur was geweest van een bouwbedrijf dat als gevolg van de financiële crisis was overgenomen. “Mocht u nog meer vragen of opmerkingen hebben, mijnheer Bressers, dan hebt u mijn kaartje.”
“Ik zal het goed bewaren.”
Natuurlijk zou Van Aerdenhout kunnen zeggen of er een familieband bestond tussen Rogier en de oudere broer die zijn sporen had verdiend in de bouw. De agent stak groetend zijn hand omhoog en liep weg. Amper een minuut later begonnen de politieauto’s een voor een te verdwijnen. Er viel nog altijd een zeikerige regen – buiten glommen de straatlantaarns – Bressers zocht naar karakteristieke zwarte bollen die meestal camera’s bevatten – ze waren er niet.
Een eindje verderop trok Van Aerdenhout de deur achter zich dicht en riep: “Buurman! Heb je even?”
“Tuurlijk,” zei Bressers. “Weet je toevallig of we al bewakingscamera’s hebben?” Geheel ten overvloede zocht hij opnieuw naar camera’s – die waren er niet.
“Nee, volgens mij niet.”
“Iets te drinken?”
“Graag – mijn vrouw ligt al twee wijntjes voor.”
“In dat geval moet ik slachtofferhulp aanbevelen.”
“Dat komt nog wel, denk ik,” zei Van Aerdenhout.
In de keuken pakte Bressers twee goed gekoelde biertjes en overhandigde er eentje aan de politicus – het blikje ging sissend open en hij nam een slok. Bressers volgde zonder een woord te zeggen zijn voorbeeld. “Konstruct International heeft enkele jaren terug het bedrijf van Geert Schouten opgekocht, als ik me niet vergis. Kom je hem wel eens tegen?”
“Hij is commissaris, net als ik. Hoezo?”
“Nou – ik vroeg me af of hij het wel eens over een broer heeft – een vent die niet erg wil deugen.”
Beide mannen namen plaats in de woonkamer die een vrij uitzicht bood op het donkere water. “Voornaam?”
“Rogier.”
“Geen idee. Het zou kunnen.”
“Probeer het eens na te gaan,” zei Bressers.
“In orde,” zei Van Aerdenhout. “In ruil daarvoor moet je me toch eens vertellen hoe jij je centen hebt verdiend, want daar ben ik wel erg benieuwd naar.”
Voordat Bressers antwoord gaf, hief hij zijn blikje op. “De roemruchte particuliere sectie van buitenlandse zaken, de groep waarvan je dacht dat ze niet bestaan.”
“Mijn hemel, dus toch.”
“Geen inlichtingendienst, maar zakelijke mediators, zo verkopen we onszelf, we adverteren niet, dat hebben we ook nog nooit gedaan – er is werk zat.”
“Gevaarlijk werk.”
“Alles draait om integriteit.”
“Maar je neemt een vuurwapen mee naar je vakantieadres. Doe je dat nou altijd of is het toeval?”
“Een paar weken terug heb ik net zo’n akkefietje gehad met een paar kerels – dezelfde leeftijd – een stelletje nietsnutten die geld aan hadden genomen om een kloppartij uit te voeren. Ik was goed voorbereid.”
“Vreemde vraag misschien – maar staat dit huis op je eigen naam?”, vroeg Van Aerdenhout op zachte toon.
“Nee, ik gebruik een BV.”
“Als we lastig gevallen zijn door dezelfde mensen, dan zijn ze nu hooguit op een bedrijf gestuit, zodat ze mochten denken dat het om een investeerder ging.”
“Daarom doe ik dat ook, een beetje verhullen.”
“Ik mag dat niet, transparantie hoort bij mijn werk.”
Nadat ze een tweede biertje hadden leeggedronken, namen beide mannen afscheid van elkaar – er lag een afspraak om contact te houden – Van Aerdenhout beloofde te achterhalen of Geert een broer had die Rogier heette en langdurig in het buitenland verbleef.
In zijn huis heerste er een diepe stilte, hij had geen televisie of radio aanstaan – controleerde zijn telefoon op nieuwe berichten, maar ook Brahms had niet gereageerd – vermoedelijk moest het nieuwe incident nog tot de burelen van de firma doordringen – Bressers verwachtte dat er hooguit morgenochtend iets zou gebeuren – een telefoontje en misschien stond ze onverwacht op de stoep, zoals eerder was gebeurd. Voor het geval Rogier en Geert ook echt broers waren, dan hoefde dat niet eens te betekenen dat ze allebei het criminele pad hadden betreden. Rogier had zich verdacht gemaakt dankzij een geldtransactie en een half miljoen in één keer was sowieso erg veel. Over Geert wist hij hooguit te vertellen dat hij een groot bedrijf nòg groter had gemaakt en vervolgens na de financiële crisis bijna ten onder was gegaan.
Toch eens aan Andeweg vragen waarom hij was vertrokken. Welke reden had hij daarvoor gehad? Of voelde hij de behoefte aan een nieuwe uitdaging?
Maar Rogier had indertijd deel uitgemaakt van de groep rond Hans Albrecht en Cindy Hoefnagels – die moest zich afgelopen jaren stil hebben gehouden en goed hebben geleefd van het geld dat achter was gebleven op diverse bankrekeningen – er was genoeg.
Iets voor kwart voor elf tikte hij op het nummer van Jan Andeweg – zijn eerdere informant – het was weliswaar erg laat, maar het zou zijn oude makker niet ervan weerhouden om de telefoon aan te nemen.
“Hé – John, je bent erg laat.”
“Ja, ik weet het. Er is wat gebeurd vanavond. Twee kerels kwamen langs om de politicus Van Aerdenhout te leren dat hij zijn Haagse invloed moet gebruiken voor Konstruct International. Het lijkt op het gedoe dat ik een paar weken terug heb gehad in Vught.”
“Heb je er eentje een pistool op het hoofd gezet?”
“Onnodig – of – nou ja – een beetje dan.”
“Wat wil je precies weten?”
“Geert Schouten. Of hij een broer – ?”
“Ja-a, een mysterieuze figuur – de naam is Rogier – ik weet dat hij bestaat, maar niet dankzij Geert. Er gaan al een tijdje rare verhalen over rond. Crimineel.”
“Dus toch – daar was ik al bang voor.”
“Denk je dat Rogier en Geert met zijn tweeën – ?”
“Wat denk jij?”, vroeg Bressers.
“Uitgesloten – nee, Geert is een typische zuiderling – een ouderwetse katholiek en snoeiharde zakenman.”
“De tien geboden hangen boven zijn bed.”
“Bijna – ja.”
De volgende dag – ’s middags – om twee uur stopte er een zwarte auto met geblindeerde ramen voor zijn deur en Bressers stelde vast dat het de dienstauto van Jongejans was. Doorgaans betekende het weinig goeds als de directeur een huisbezoek moest afleggen. Bij de vorige gelegenheid had Jongejans een sanctie uitgevaardigd tegen een oude soldaat van de firma – Foley – omdat hij cruciale regels had overtreden – die tweehonderd jaar eerder waren vastgelegd. Hij trok een jack aan en ging naar buiten, het portier zwaaide open en hij stapte in. “Mijnheer Jongejans,” zei Bressers, “u bent ver van huis.” Ze schudden elkaar de hand, zoals ze altijd deden – de chauffeur, die een zwart kostuum droeg, keek stoïcijns voor zich uit.
“Ja, John, het is nogal rumoerig in de wereld, er is veel aan de hand, een Amerikaanse president die zich gedraagt als een kleuter in een snoepwinkel en gekozen presidenten die hun ambt erfelijk willen maken, zoals de koningen van Europa zijn ontstaan.”
“Nederland is een republiek met een koning als staatshoofd,” zei Bressers die er bij glimlachte, “mijn oude mentor – Arie Konings – zei dat altijd, als er iets vreemds over ons koningshuis in de krant verscheen.”
“Een paradox, ja, zo zou je dat inderdaad kunnen noemen,” zei Jongejans die een hand op het kistje legde dat naast hem op de zitting lag – keurig gelakt hout, een cijferslot en Bressers begreep maar al te goed wat het betekende – het was een oud model wapen – dat nergens geregistreerd stond en om die reden ook nooit naar een dader zou mogen leiden. “Gelukkig is ons werk over het algemeen glashelder.”
“Dat klopt helemaal,” zei Bressers.
“Je hebt Van Aerdenhout naast je wonen,” zei Jongejans, “zijn vrouw heeft al drie keer het gordijn opzij getrokken – erg slim is ze ook nooit geweest – met een echt intelligente vrouw had hij meer bereikt.”
“Ik wilde het niet zeggen.”
Jongejans overhandigde het koffertje aan Bressers.
“We hebben het over Rogier Schouten – coördinaten krijg je straks – zodra het donker is geworden moet je vertrekken – je hebt ongeveer anderhalf uur nodig om er met je auto te komen – onze vrienden in de zuidelijke Nederlanden hebben een window of opportunity voor ons gecreëerd – Rogier is een lastpost die erg veel onrust heeft veroorzaakt en daar kunnen we goed zonder – hij schijnt de moord op Niamey te hebben besteld en er ook voor betaald, al schijnt niemand goed te snappen hoe het is gedaan.”
“De kranten hadden het over een hartaanval.”
“Onze Engelse vrienden zeggen dat het moord was.”
“Hoe?”
“Het is nog niet bewezen – maar het schijnt dat een Hollandse vrouw zijn pacemaker heeft gehackt – ze luistert naar de naam Lyke de Regt – dus de kans bestaat dat Niamey al een maand of zo heeft rondgelopen met een niet-functionerende pacemaker – het was dus gewoon wachten op een goeie kneiter.”
“Je kunt de wifi-verbinding van zo’n apparaat ook beter uit laten zetten in het ziekenhuis,” zei Bressers.
“O – ja, juist.”
“Vermoedelijk is Lyke een knappe jonge dame, blonde haren, blauwe ogen, anders kom je moeilijk in de buurt van dergelijke kerels,” zei Bressers, “want je hebt zeker een afstand van pakweg 7 meter nodig.”
“Om een netwerkverbinding te hebben, ik snap het.”
“Goed, ik ga aan het werk.”
Op het eerste gezicht leek het een attachékoffertje – niemand mocht zelfs vermoeden dat het een vuurwapen zou kunnen bevatten. Zoals gewoonlijk ontving hij de pincode een tijdje later en vandaag gold het ook voor de coördinaten. “Hoeveel er ook verandert, John, ons werk blijft toch altijd hetzelfde.”
“Inderdaad,” zei Bressers die het portier opende en uitstapte – voor de zoveelste maal viel het gordijntje terug. Jongejans’ begon rustig weg te rijden, terwijl Bressers zijn huis betrad. De zuidelijke Nederlanden, zo had Jongejans het omschreven – dat was België.
’s Middags om vijf uur kwam de pincode van het koffertje binnen – hij controleerde direct de inhoud, stak het geladen wapen in een schouderholster en las de instructies die erbij waren geleverd – rond elf uur verwachtte Rogier Schouten een auto met chauffeur. In plaats van de trouwe soldaat die hij besteld had, kreeg hij iemand anders – het was aan Bressers om te beslissing waar hij Schouten zou liquideren. Er was een vrouw die hij ongemoeid moest laten – ze was een Belgische agente.
Ruim tien jaar geleden hadden ze elkaar voor het laatst ontmoet – in Thailand – er bestond een kans dat Schouten hem onmiddellijk zou herkennen – Bressers moest er zelfs rekening mee houden dat dat gebeurde.
Op een later tijdstip moest hij toch maar eens vragen aan Jongejans waarom een andere kracht dit karweitje niet in de schoenen was geschoven. Aan de andere kant lag een sanctie in het buitenland altijd gevoelig.
Bressers gebruikte een simpele maaltijd, controleerde iets kwart over negen de coördinaten en stelde zijn navigatie in – de eindbestemming lag in iets wat vroeger de gouden driehoek werd genoemd – een gebied voorbij de Belgische grens waar erg veel Nederlandse belastingvluchtelingen neer zijn gestreken. Schouten had goed voor zichzelf gezorgd.
Bressers verzond de gegevens naar zijn auto, trok zijn schoenen aan, besloot een regenjas te dragen en verliet zijn huis – er stonden geen files – het was al donker – hij zou er precies op tijd voor de deur staan.
Natuurlijk hoopte hij dat Schouten niet op zijn hoede zou zijn – hij mocht Bressers later pas herkennen.
John Bressers en het rode vlaggetje (3/5)
’s Ochtends om tien uur ging hij zijn kranten en tijdschriften ophalen die zoals gewoonlijk klaarlagen – een verbaasde oude man blikte verbaasd opzij, terwijl Bressers geruisloos groette en weer vertrok.
Het Vughtse incident begon alweer tot het verleden te behoren. In het halletje stond een koffer klaar, straks zou hij vertrekken naar Zeeland en voorlopig niet meer terugkomen. Sinds twee weken waren er geen nieuwe ontwikkelingen meer, dus voelde hij zich vrij om de Brabantse hoofdstad achter zich te laten. Ook de uniformjongens die Van Rijn had gestuurd, hadden er inmiddels de brui aan gegeven – de commissaris had er een eenvoudig mailtje aan besteed en Bressers antwoordde dat hij binnenkort zou vertrekken.
Nog voordat Bressers de winkelstraat betrad, las hij een berichtje over de Soedanese president Niamey die aan de gevolgen van een hartaanval was overleden.
Het was een onverwachte ontwikkeling en Bressers nam zich voor om eerst eventjes Brahms te bellen – hij liep door de Kerkstraat, sloeg rechts af – de Korte Putstraat in – ondertussen las hij een artikel waarin verslag werd gedaan van een curieus fenomeen – want Niamey had twee verkiezingsbijeenkomsten tegelijkertijd gehouden – als een duivelskunstenaar.
Er zweefde een glimlach op Bressers’ gezicht, aangezien de Turkse Erdogan afgelopen jaar iets soortgelijks had gepresteerd – dankzij holografische technieken – zelf vermoedde Bressers dat de toepassing van een hologram als een politieke fout gezien zou gaan worden – minachting van de kiezers.
Zodra hij thuis was, legde hij het stapeltje lectuur naast zich neer, pakte zijn telefoon en belde Brahms. “Met mij,” zei hij – vanzelfsprekend verwachtte hij dat ze begreep wie ze nou precies aan de lijn had – ondanks het feit dat hij met een privénummer belde.
“O, John – ja, jij bent het.”
“Niamey is dood.”
“Dat heb ik gelezen, jij hebt er een dossier over. Iets met een stuwdam en de aanleg van een spoorlijn.”
“Ja, hij is president, dictator van een kleine Oost-Afrikaanse republiek, een land zonder veel interessante natuurlijke grondstoffen, maar er stroomt een grote rivier doorheen – een belangrijke zoet waterbron – Niamey heeft in het verleden wel eens gedreigd een stuwdam te bouwen en zijn buurtjes in Egypte zo te dwingen belasting te betalen voor water. Serieus of niet – we werden destijds gevraagd om te bemiddelen – als neutrale partij – ik heb aangeboden een belangrijke spoorlijn verder af te bouwen die een Chinees consortium onvoltooid had achtergelaten. Enkele weken geleden heb ik gehoord dat Niamey wederom liep te zeuren over een stuwdam. Kennelijk had hij in zijn land nog een onvoltooide weg of een brug – een project dat gefinancierd moet worden.”
“En nu hoeft het niet meer,” zei Brahms.
“We horen nooit meer over die stuwdam, hoop ik.”
“Wat is in het kort nou eigenlijk je probleem?”
“Ik wil weten of hij vermoord is,” zei Bressers.
“Officiële verklaring meldt een hartinfarct. Maar we gaan het uitzoeken.”
“Mooi, dan hebben we het verhaal rond.”
“Nou – nee, ik heb een ander dingetje voor je.”
“Ben benieuwd.”
“De bankrekeningen van Cindy Hoefnagels – je had om een naam gevraagd – iemand die toegang heeft.”
“Inderdaad – ja. Wie is het?”
“Rogier Schouten. Ik had nooit van hem gehoord.”
“Ja, ik ben hem wel eens tegengekomen – dat was tien jaar geleden in Bangkok, Thailand – destijds maakte hij deel uit van de entourage van Hans Albrecht. Ik heb Rogier destijds één enkele keer ontmoet.” Zijn geheugen speelde de film opnieuw af – een gewone jonge kerel die je zou kunnen verwarren met elke willekeurige toerist in een tropisch land – ruim vallend overhemd, korte broek en teenslippers. “Blijkbaar heb ik hem verkeerd ingeschat,” zei hij.
“Heb je nog meer?”
“Nee – nu niet, ik bedoel, er is wel iets, maar dat moet ik uitzoeken, maar dat kan ik in Zeeland doen.”
“Oké, ik hoef je in de Veluwe niet meer te zoeken.”
“Precies,” zei Bressers, “we moeten weten wat Rogier de afgelopen jaren heeft uitgespookt – misschien heeft hij een drugshandeltje betaald met het geld van Cindy – ik heb geen idee wat hij heeft uitgevoerd.”
“Ik zal Interpol om informatie vragen,” zei Brahms.
“Da’s een goed idee.”
“Moeten we nog iets doen met de zaak Niamey?”
“Ja, een vinger aan de pols houden. Het zou goed kunnen dat we via de gebruikelijke diplomatieke kanalen te horen krijgen of er echt sprake is geweest van een natuurlijke oorzaak – de opvolger van Niamey zal zich eerst willen installeren – politieke tegenstanders uitschakelen. De normale dingen,” zei hij.
“Goed, ik ga ermee aan het werk.”
“Ik heb werkelijk geen idee hoe serieus het hernieuwde idee van de stuwdam is geweest, maar indertijd waren de Egyptenaren al een troepenmacht aan het samentrekken bij de grens – het is veel simpeler om een moordenaar aan het werk te zetten.”
“De dood van Niamey was weliswaar opgevallen, maar de mogelijkheid dat hij vermoord kan zijn heb ik tot dusverre niemand eerder horen opperen.”
“Goed, ik hou mijn telefoon op zak,” zei Bressers die ook zijn wapen mee zou nemen naar zijn tweede huis.
“Trouwens – verleden week kwam ik je zoon tegen bij buitenlandse zaken – hij was net begonnen.”
“Ja, hij vertelde een tijdje terug al dat ze hem hadden gevraagd voor de buitenlandse dienst – niet voor de particuliere sectie – hij is in opleiding,” zei Bressers.
Iets na 5 uur ’s middags parkeerde hij zijn auto voor zijn nieuwe woning in Zeeland, anders dan hij eerder had gedacht voelde Bressers geen enkele behoefte om onbekende landen te verkennen. Hij had meer dan genoeg gezien.
Af en toe scheen er een dun zonnetje, meestal hing er een grauwe sluierbewolking in de atmosfeer, maar voorlopig zou het niet gaan regenen. Hij had zich vijf maanden geleden een vakantiewoning cadeau gedaan in Arnemuiden die minder dan een half miljoen euro had gekost. Al snel maakte Bressers kennis met zijn buren – een bekende oud-politicus, man was een tijdje minister geweest in een of ander kabinet – meer een bestuurder dan een politicus overigens, zo kende Bressers hem ook – Van Aerdenhout, zo heette hij. Volgens de echtgenote hadden ze een avondje stevig zitten rekenen voordat ze de knoop hadden doorgehakt. “Het is een hoop geld, nietwaar?” Uiteraard had Bressers zwijgend geknikt met het hoofd – hij had jaren geleden zitten rekenen, toen hij geleden wilde stoppen met zijn werk. Terwijl hij de verkopende makelaar aanhoorde, had hij direct al besloten dat dit een perfecte plek zou zijn. Net als buurman Van Aerdenhout had hij weinig of geen behoefte aan huurders die er een feest wilden aanrichten – John Bressers woonde er in hoofdzaak zelf, eventueel de kinderen tijdens de zomermaanden.
Zo gingen de dagen langzaam voorbij en hij betreurde het dat het water veel te koud was geworden om in te zwemmen – het was al diep in het najaar.
Net voor sluitingstijd had hij boodschappen gehaald en hij parkeerde zijn auto, zoals gewoonlijk, voor de deur. Hij liep enkele malen heen en weer, legde vlees, groente en fruit in de koelkast en vriezer – Bressers was een man die prijs stelde op voldoende voorraden.
Nadat hij enkele malen heen en weer had gelopen, ging Bressers terug om zijn auto af te sluiten.
Een eindje verderop stonden er twee kerels rond te hangen – twintigers nog maar – die herinneringen opriepen aan het incident dat zich in Vught had voorgedaan. Maar geen opstandige pubers, jongens die wachtten op hun vriendinnen, of zomaar de tijd aan het doden waren – bovendien was het daarvoor veel te laat in het jaar. Heel even overwoog hij een honkbalknuppel te pakken en mee te nemen naar binnen – als signaal.
Misschien was er echt niks aan de hand.
De kofferbak dreunde met een klap dicht, hij knikte quasi-beleefd naar de jonge kerels en betrad zijn huis, maar legde wel zijn pistool klaar – voor het grijpen.
Bijna een half uur later stonden de twee onbekenden er nog altijd, wachtend op iets – ze hadden hem ongehinderd door laten gaan, terwijl er volop gelegenheid was geweest om op welke manier dan ook hem lastig te vallen – een ander vermoeden betrof de buren – Van Aerdenhout was een oudere politicus die zelfs geen eigen column in een lokaal dagblad had weten te verwerven – een bestuurder – technocraat.
Het duurde bijna tot half elf voordat het echtpaar – onmiskenbaar – op het royaal verlichte plein zichtbaar werd. Zelf boog Bressers nieuwsgierig voorover en hield het tweetal in de gaten dat al zolang stond te wachten. Of het echt zo bleek te zijn en zijn intuïtie had hem helaas niet bedrogen. Hij had gelijk.
“Hé – hé, ouwe – ouwe lul!” Het werd Bressers maar moeilijk duidelijk wie van de twee begon te roepen.
Aangezien hij zijn buren graag te vriend wilde houden, draaide Bressers zich om, pakte het wapen van de tafel – dat er al een half uur klaarlag – en deed de voordeur open – al hoopte hij dat het een lange tijd duurde voordat de onbekende lastpakken hem in de gaten zouden krijgen. Ze hadden het ook wel te druk.
Het was een relatief tengere man die het woord voerde – bijna 1 meter 80 lang, hij had onverzorgd haar en een stoppelbaardje, droeg een vale spijkerbroek en een donker jack –– zijn partner zag er net zo uit – oude vrienden waarschijnlijk, geen broers – Bressers vermoedde geen militaire achtergrond.
“Je wijf mag naar binnen – jou heb ik nodig!” Stemvolume was inmiddels gezakt – degene die aan het woord was, voelde blijkbaar het risico dat er meer mensen gealarmeerd zouden worden, behalve Bressers die zijn pistool achter zijn dijbeen hield.
“Buurtjes – ik denk dat jullie beter daar kunt blijven,” zei Bressers die op een uiterst kalme toon sprak.
“Bemoei je er niet mee, vuile lamzak!”, riep opnieuw de man die steeds nog aan het woord was geweest.
“Ik vind dit toch wel heel vervelend,” zei Bressers die twee stappen deed en het pistool begon te richten en een waarschuwingsschot loste – net als in Vught. “Voor de duidelijkheid, jongens, ik heb een wapenvergunning. Dus – handjes omhoog – op je knieën – ja, allebei zolang ik je niks vraag, hou je gewoon je bek dicht. Is dat duidelijk? Ja of ja?”
“Ja- ja,” zei de woordvoerder van het stel.
“Voornaam?”, vroeg Bressers.
“Lennart.”
“Ik heet – .”
“En jij houdt je bek dicht, vrind, tot nu toe heb jij niks gezegd, dus ik wil je ook nu niet horen. Snap je?”
Hij knikte bevestigend met zijn hoofd en zei niets.
“Goed – Lennart – Wat is je opdracht?”
Twijfelend keek Lennart naar de oude politicus die nerveus met zijn telefoon stond te spelen, alsof hij toestemming nodig had om 112 te bellen. “Ik – eh – moest de politicus overreden beter zijn best te doen als commissaris van het bouwbedrijf – klappen geven en zo – mocht het nodig zijn – ruw taalgebruik, want daar worden zulke mannen behoorlijk nerveus van.”
“Welk bedrijf?”
“Konstruct – international.”
Het was het bedrijf dat enkele jaren terug dankzij de financiële crisis erin slaagde de werkgever van Jan Andeweg over te nemen – aannemer Geert Schouten. Hoe onwaarschijnlijk zou het zijn dat dezelfde man een criminele broer had die Rogier heette en nog maar enkele dagen geleden was opgedoken in een onderzoek naar het geld van crimineel Albrecht en Hoefnagels.
“Naam van je contactpersoon?”
“Weet ik niet,” zei Lennart.
“Goed – Buurman? Heb je de politie gebeld?”
“Ja, John. Dat heb ik inmiddels gedaan.”
“Nou – Lennart en het maatje van Lennart – leg jullie je handjes keurig op je hoofd – ik wil geen beweging zien – straks volgt er een verhoor op het bureau – je krijgt te maken met professionals die alle informatie uit je zullen persen – alles wat je dacht te zijn vergeten.”
“Mijnheer – alsjeblieft!”, riep Lennart.
“Nee, je houdt je klep dicht, vriendelijke vriend, jullie hebben zojuist toegegeven een politicus te willen mishandelen met een of ander vaag zakelijk doel – een politicus – daarmee raak je het staatsrecht, de fundamenten van onze parlementaire democratie.”
Er viel een stilte.
“Lennart – ik wil dat je een signalement van je contactpersoon geeft. Dat is iets wat je moet kunnen.”
Heel even leek het vriendje van Lennart omhoog te willen komen – hij bewoog met zijn knieën, zwaaide met zijn bovenlichaam iets voorover en kreeg direct het pistool van Bressers op zijn achterhoofd. “Geen geouwehoer, makker, je hebt er zelf voor gekozen – anders had je maar orderpicker moeten worden bij bol.com of zo, een fatsoenlijke baan met een salaris.”
John Bressers en het rode vlaggetje (2/5)
Zijn oude dienstkameraad Van Rijn reageerde verbaasd, toen Bressers begon te vertellen over het incident dat eerder had plaatsgevonden. Niets gehoord. Het betekende dat de oudere vrouw verder geen melding had gemaakt van welk voorval dan ook, terwijl er natuurlijk in elk geval één schot was gelost.
“Maar je hebt geschoten?”, vroeg Van Rijn.
“Als waarschuwing, ja,” zei Bressers, “ik heb verteld dat de jongens illegaal Chinees vuurwerk hadden gebruikt – dat knalt ook lekker, al klinkt het anders.”
“Ik zal de uniformjongens vragen wat vaker langs je huis te rijden – er komt anders niks dan ellende van.”
“Binnenkort vertrek ik naar mijn nieuwe vakantiewoning – eind van de week waarschijnlijk.”
“Nieuw? Dat wist ik niet.”
“Sinds een maand of twee.”
“Je hebt het toch maar goed voor mekaar.”
“Nou, ik had liever een baan gehad waarbij ik op zekere dag met pensioen had kunnen gaan, nu blijf ik aan het werk, zolang ik bij mijn volle verstand ben.”
“Als je dement wordt of zo, dan sluiten ze je op.”
“Zoiets.”
“Wat ga je vanavond doen?”, vroeg Van Rijn.
“Afspraak, een oude vriend van me stuurde een app.”
“Ken ik hem?”
“Misschien. Jan Andeweg, een ingenieur, hij heeft lange tijd voor aannemer Schouten gewerkt, ik heb ze jaren terug ingehuurd voor een spoorlijn in Oost-Soedan.”
“Zegt me niks.”
“Het bedrijf is na de financiële crisis overgenomen.”
“O, vandaar.”
’s Avonds om een minuut voor acht betrad Bressers het restaurant – Jan Andeweg stond direct op en vertoonde een royale glimlach – er stond al een glas rode wijn klaar voor Bressers die de gewoonte had om precies op tijd binnen te komen. Iets meer dan de helft van alle tafeltjes waren bezet. Geen andere bekenden. Andeweg was een vijftigjarige man, grijs haar, kalend en ongeschoren, wel droeg hij een duur kostuum, maar geen stropdas. Zo kende Bressers hem ook. Hun vorige afspraak was ruim een jaar geleden.
“Heb je nog rottigheid meegemaakt?”, vroeg Bressers die plaatsnam en wat onwennig schoof met zijn stoel.
“Je begint lekker, zo.”
“Het lijkt me praktisch om eerste vervelende dingen te bespreken, daarna doen we de leuke.” Er volgde een opgewekte glimlach. Sinds de eerste ontmoeting hadden de mannen grote waardering voor elkaar.
“Misschien heb je gelijk,” zei Andeweg – glazen tikten klinkend tegen elkaar – Bressers nam een slok.
“Ik werd vanmiddag bedreigd door een paar kerels die me met honkbalknuppels in elkaar dreigden te slaan.”
“Waarom?”
“Geen idee.”
“Waren ze bekend met je oude werkkring?”
“Daar leek het op, ja,” zei Bressers.
“Ik heb ook wat – onze oude vriend Niamey, de president van Oost-Soedan, denkt weer hardop na over de bouw van een grote stuwdam in zijn rivier.”
“Waar komt dat nou ineens weer vandaan?”
“Iemand schijnt hem een flinke zak geld te hebben gegeven om het project in heroverweging te nemen. Ik heb gehoord dat het om 5 miljoen euro zou gaan.”
“We hebben onze gezamenlijke vriend destijds een spoorlijn helpen bouwen en in ruil daarvoor zou hij zijn plannen laten varen – de buren die stroomafwaarts wonen hadden weinig zin in de buitensporige waterbelasting die hij van plan was te gaan heffen en waren al druk bezig om een grote troepenmacht aan de grens samen te brengen,” zei Bressers. “Ik vind het een eigenaardig verhaal.”
“Ja, ik weet het,” zei Andeweg die het menu zat te bestuderen. “Zoveel lekkere dingen, zo weinig tijd.”
“Heeft Niamey soms financiële problemen?”
“Ik heb gelezen dat zijn jongens in gesprek zijn geweest met een groep Chinese investeerders – in het begin leek het veelbelovend, nu blijft het angstaanjagend stil. Er is een verkiezingsstrijd bezig, zijn rivalen lusten hem rauw, dus moet Niamey snel ergens mee op de proppen komen.”
“Daarom recyclet Niamey een oud idee.”
“Ja,” zei Andeweg.
“Geheel tegen de afspraken in.”
“Precies.”
“Is er een formeel verzoek gericht aan de firma?”
“Nee.”
“Mooi zo,” zei Bressers.
“Ik geef je geen ongelijk.”
“Misschien blijkt het idee voor een stuwdam na de verkiezingen ineens te zijn verdampt,” zei Bressers. “Zo gaan die dingen wel vaker, nietwaar?”
“Zeker – beslist,” zei Andeweg.
“Ga je de kwestie bij de firma neerleggen?”
“O nee.”
“Goed – het lijkt erop dat we alle rottigheid hebben besproken – dan is het nu tijd voor de leuke dingen.”
Een serveerster noteerde voor beide mannen een voor- en hoofdgerecht. “John – Hoe gaat het thuis?”, vroeg Andeweg.
Bijna twee uur later namen de twee mannen op straat afscheid van elkaar en beloofden ze het een volgende keer niet opnieuw zo’n lange tijd te laten duren voordat ze weer zouden afspreken. Andeweg liep naar de Kerkstraat, Bressers naar huis. Terwijl hij zijn sleutels zocht, kwam er een berichtje binnen van Brahms. ‘Bel me als je tijd hebt.’ Zijn jas hing hij aan de kapstok en even later liet hij zich op de bank vallen. Hij tikte het nummer van Brahms die vrijwel direct reageerde, als ze op zijn reactie zat te wachten.
“Misschien ben ik nu erg nieuwsgierig – Maar – Wat was je aan het doen? Ik heb een uur geleden geappt.”
“Aan het eten – om de hoek – een oude bekende had me gevraagd – Jan Andeweg – er bestaat een kans dat je zijn naam ooit bent tegengekomen in een dossier.”
“Nee – nooit van gehoord.”
“Oké – Wat heb je voor me?”
“2 investigators hebben een bezoekje gebracht aan Philip Buis en die – eh – flink is geschrokken. Hij heeft de boodschap in zijn oren geknoopt. Zegt hij. Hij kan alleen moeilijk uitleggen waarom een onbekende 500 euro zou betalen voor een kloppartij,” zei Brahms. “Zoveel heeft hij gekregen.” Er viel een korte stilte. “Normaal zou ik je morgen pas hebben gebeld, ware het niet dat er nog wat anders is gebeurd. Verleden week om precies te zijn. Een nog anonieme persoon heeft een half miljoen euro van een bankrekening gehaald die aan Cindy Hoefnagels heeft toebehoord. Ik ben erg boos geworden, omdat het bericht bijna een volle week onderweg is geweest – een week, verdorie. En jij had er een rood vlaggetje bij gezet!”
“Da’s allemachtig veel geld en in een week tijd had je op zijn minst een naam moeten kunnen vinden.”
“Normaal wel – helaas is dat nu niet het geval.”
“Ik heb een naam nodig,” zei Bressers. Zijn geheugen weigerde de naam prijs te geven van een man die ruim tien jaar geleden deel uitmaakte van Albrechts entourage en zich minder profileerde dan iemand als Cindy Hoefnagels. “Volgens mij zou je in de dossiers van Michel Grijs voldoende aanknopingspunten kunnen vinden – hij is er destijds mee bezig geweest – Grijs heeft Albrecht omgelegd. Er moet iemand in de buurt zijn geweest die indertijd de controle over de bankrekeningen heeft gekregen. Normaal zou je iets meer toezicht mogen verwachten van onze eigen nationale banken, er zijn onthullingen geweest over witwassen. Je moet ook een mannetje aan het werk zetten om de beveiligingsbeelden te traceren.”
“Daar zijn we al mee bezig,” zei Brahms.
“Is het voor het eerst dat er zoveel geld wordt opgenomen?”, vroeg Bressers die zich een eerder gesprek herinnerde over exact hetzelfde onderwerp.
“Zoveel? Ja. Wel is er iemand al langere tijd iemand bezig nogal – eh – stevige bedragen op te nemen.”
“Er is nooit iets gebeurd, dus mag je verwachten dat de man of vrouw – waarschijnlijk een man – genoeg zelfvertrouwen heeft getankt voor een half miljoen. Hoe dan ook – we weten honderd procent zeker dat Cindy Hoefnagels dood is – net als Hans Albrecht – we hebben een tijd terug hun stoffelijke overschotten op laten graven. Er kan geen twijfel over bestaan. Ik heb de rapporten binnengekregen en dus bevestiging,” zei Bressers. “Natuurlijk waren er meer schimmige figuren in de villa van Albrecht aanwezig. Destijds heb ik me vooral geconcentreerd op Cindy.”
“Die miljoenen had weggesluisd,” zei Brahms. “En deels ook weggegeven.”
“Goed – we spreken elkaar nog,” zei Bressers die zijn telefoon korte tijd later naast zich neerlegde. Er lagen twee honkbalknuppels in de kofferbak van zijn auto die hij binnenkort moest zien te dumpen of gewoon doneren aan kinderen die het spel echt wilden spelen.
Het leek erop dat hij in Vught een volstrekt willekeurige overval had afgeslagen en Bressers droeg een pistool – zeker als een onbekende snoeshaan om een afspraak bleef zeuren.
Voorlopig tastte hij in het duister over het motief.
De volgende morgen kwam hij later uit bed dan normaal – ongeveer negen uur – Bressers nam een korte douche en maakte daarna zijn ontbijt klaar. Om ongeveer half elf verliet hij zijn huis – Roosmarijn verwachtte hem, het was een al wat oudere afspraak – ze wilde een schilderij laten zien dat ze aan het voltooien was. Zijn ex-vrouw had eenmaal een stap over de drempel van zijn eigen huis gezet – lang geleden – in de kelder bleek ze onder de indruk te zijn. Mocht hij eerder komen te overlijden dan Roosmarijn en volgens de statistieken was dat zeer waarschijnlijk, dan zou ze de jongens van de firma toegang tot het huis moeten verschaffen – zo hadden ze het destijds afgesproken – het was geen taak voor de kinderen, ook al verwachtte hij dat ze er zeker bij aanwezig zouden zijn. Zijn archief was een soort mythische plek geworden – niet alleen voor zijn zoon en dochter. Er waren op geld beluste mannen – of vrouwen – die er schatten aan informatie meenden te vinden en bewijzen dat er complotten bestonden.
Glimlachend liep hij de straat uit – via de Parade wandelde hij naar de Cavaleriestraat en Casinotuin – vandaag had hij geen auto nodig, aangezien Roosmarijn in een zijstraat van de Pettelaarseweg woonde. Het was dichtbij de plek waar enkele maanden geleden de jonge Michael Mansveld was doodgeschoten – een liquidatie die onopgehelderd was gebleven. Rechts voor hem lag het Bossche Broek, een natuurgebied dat ooit – lang geleden – voorbestemd was geweest om een villawijk te worden – hij had er een freelancer van de firma neergeschoten – Manfred Pastoor –– ook zo iemand die geobsedeerd was geweest door het archief van John Bressers.
Voor een vrijstaande woning bleef hij staan – een rij hoge coniferen blokkeerde het zicht op het huis zo goed als volledig – het schuifhek stond al open, omdat Roosmarijn hem uiteraard verwachtte – er stond een al wat oudere Volvo op het pad. Hij drukte de bel in.
Zodra de echtscheiding destijds was uitgesproken, hadden enkele gewapende beveiligers het complete archief van Bressers verhuisd – zelf zag hij de zichtbare spanning op het gezicht van Roosmarijn afnemen en tenslotte verdwijnen, nadat de laatste doos in het busje was geplaatst. Daarna durfde ze zich voor het eerst in maanden enigszins te ontspannen.
De deur ging open en Roosmarijn stond er – vanzelfsprekend – op haar gezicht glansde een opgewekte lach. Ze droeg een oversized shirt dat in de loop der jaren besmeurd was geraakt met verf.
“Kom binnen – je bent vroeg,” zei ze.
“Nou – een klein beetje.”
“Zoals je ziet – ik ben nog gewoon aan het werk.”
“Ik niet – meestal tenminste.”
“Je zou je rottige archief gewoon bij die mensen op de stoep moeten zetten.”
“Onmogelijk – dat weet je.”
“Tja – John Bressers,” zei Roosmarijn, “je zit met een onzichtbare ketting aan die vervloekte mensen vast.”
In de laatste periode waarin hij volledig aan het werk was, had hij zich regelmatig de vraag gesteld waarom en voor wie hij dat allemaal nog deed. Dertig jaar werken als incident manager hadden hem financieel onafhankelijk gemaakt. Zijn werk was een eindeloze nutteloze exercitie geworden waarbij de meeste mensen steeds dezelfde stomme fouten leken te maken. Natuurlijk was het altijd zo geweest, maar op een dag begon hij er zich hevig aan te ergeren. Op een zondagmiddag, terwijl het buiten al urenlang regende, had hij uitgerekend hoever zijn financiële mogelijkheden feitelijk gingen en het bleek direct dat hij na zijn scheiding sowieso meer dan vijftig procent van zijn totale vermogen had overgehouden – een aantal van zijn beleggingen had het zelfs beter gedaan dan hijzelf steeds had geloofd – er lag voldoende ruimte voor Bressers om per direct met pensioen te gaan. Gelukkig had mijnheer Jongejans het een verstandig besluit genoemd en Bressers bleek de oudste nog actieve incident manager te zijn geweest.
In de woonkamer van Roosmarijn hing een penetrante geur van olieverf – Roosmarijns atelier was de serre die ruim tien jaar geleden voor dat doel was aangebouwd.
Haar meest recente werk stond klaar op een ezel – een schilderij waar ze enkele maanden aan had gewerkt – Bressers, zijn ex-vrouw Roosmarijn en de kinderen.
Hij werd zelf afgebeeld met een opgewekte glimlach die deed vermoeden alsof de bank hem zojuist had gemeld dat hij weer een half miljoen had verdiend – of gewoon een tevreden man was – naast Roosmarijn en kinderen. Het was heel goed te zien dat Roosmarijn zich met dezelfde eerlijkheid had afgebeeld – een ouder wordende vrouw met grijze haren en rimpels. Gedurende een korte tijd bleef hij voorover gebogen staan kijken. “Je bent milder geworden, Roos.”
“Een beetje maar.”
“Wil je het zelf houden?”
“Ik zou het fijn vinden als jij het wilt hebben.”
John Bressers en het rode vlaggetje (1/5)
Er waren betonblokken neergelegd op iets wat ooit een keurige verharde weg moest zijn geweest. Aan de rechterzijde stonden er auto’s geparkeerd, de zijne paste er nog net tussen. Verderop lag er tussen de bomen een pad dat in het verleden gebruikt werd om dicht bij het water te komen. Vandaag hing er een slap neerhangende ketting als extra barrière. John Bressers speelde met zijn autosleutel en keek onderzoekend om zich heen. Een onbekende jongeman had al een tijdje geprobeerd een afspraak met hem te maken, het bleek een vasthoudende vent te zijn, veel meer dan Bressers tot dan toe had meegemaakt. Het was erg vervelend, maar zijn verblijf in Zeeland weigerde hij er toch echt voor te onderbreken. Gisteravond was hij thuisgekomen, want Roosmarijn had hem uitgenodigd.
Enkele tientallen meters verderop was er een hek geplaatst – nog iets wat er in het verleden niet had gestaan. Hij passeerde een groen bordje waarop de spelregels voor het gebied werd beschreven. In zijn schouderholster stak het pistool dat hij meegenomen had.
Ritselende bladeren, wolken die de zon met enige regelmaat wegnamen, auto’s die passeerden.
Naast het pad lag een gebroken tak die uiterst geschikt zou zijn om als wapen te gebruiken, mocht het nodig zijn. Beroepsdeformatie. Weinig vertrouwen in mensen. Er bestond geen reden om een vervelend gesprek te verwachten en toch droeg hij zijn wapen – Bressers pakte zijn telefoon en startte een geluidsopname – het toestel legde hij in zijn jaszak.
Een idealistische jonge vent, die zich in zijn mail had voorgesteld als Axel, wilde zonder enige twijfel zijn vaste stokpaardjes berijden. Bressers dacht aan Claudia van Weijland of een ander lid van dezelfde groep met onderwerpen zoals kolonialistische uitbuiting, geïnstitutionaliseerde discriminatie, machtsmisbruik.
Het hoorde allemaal bij het activisme dat de laatste jaren weer begon op te bloeien, terwijl de vorige generatie hoofdzakelijk voor zichzelf had geleefd. Nou, dat gebrek leek inmiddels ruimschoots hersteld te zijn. Besluiteloos bleef hij kijken – het was heel verleidelijk om een eindje langs het Drongelens Kanaal te lopen, maar Bressers verkoos de beschutting van bomen – natuurlijke muren. Aan zijn linkerkant hoorde hij een opgewekte kinderstem. Een Amsterdams museum had onlangs besloten de term ‘Gouden Eeuw’ te laten vallen, zelf vond hij het bericht weinig interessant, maar zijn dochter Maaike vroeg tijdens een familiediner wat hij er nou van vond. Bressers vertelde dat Jan Pieterszoon Coen in 1621 de bevolking van Banda praktisch had uitgeroeid. Tegenwoordig noemde je zoiets genocide – vanwege nootmuskaat en foelie. Misschien was het een idee om beter uit te leggen wat er in de 17e eeuw was gebeurd.
Terwijl hij verder liep, maakte Bressers zijn holster los. De afspraak – de man die Axel heette – had zich nog altijd niet vertoond – in de lucht begonnen de wolken zich dreigender samen te pakken dan hij tot dan toe had gezien. Minuten gingen voorbij. In een van de bomen hield een vogel zich verborgen die wel opgewonden zat te schreeuwen. John Bressers zou sowieso geen gehoor hebben gegeven aan de uitnodiging om Axel hier ergens te ontmoeten als het woordje ‘archief’ achterwege was gebleven. Voor een man als Bressers gold het in zo’n geval als een standaardprocedure. Achter de bomen en rietkragen was het kanaal te zien.
Min of meer onverwachte tuimelde er een jonge kerel langs de bomen – hij moest ergens in de twintig zijn – af en toe klonk er een ingehouden vloek. Bressers keek over zijn schouder en stelde vast dat er twee mannen achter hem op waren gedoken – zelfde leeftijd – een metertje of dertig, misschien veertig verderop. Gewapend. Honkbalknuppels wel te verstaan, geen vuurwapens.
Het was niet helemaal zonder reden dat hij had gedacht aan een discipel van Claudia van Weijland, maar dit oogde toch echt veel en veel radicaler. “Axel?”, vroeg Bressers die zijn wapen trok en met zijn duim de veiligheidspal wegschoof. “Ben jij het?”
“Ja, mijnheer Bressers. Ik ben het.”
“Zeg tegen je vrienden dat ze op moeten donderen,” zei Bressers die zijn arm gestrekt langs zijn been hield en hoopte dat het pistool nog even onopgemerkt bleef.
Amateurs. Kerels met een beperkte perceptie.
“Dat kan ik niet doen, mijnheer Bressers.”
Zodra Axel zijn woorden had uitgesproken, richtte hij het pistool en vuurde een schot af. “Wègwezen jullie – allebei – nù meteen.” Beide mannen trokken weifelende gezichten. “De volgende schoten zijn gericht en ik heb nog nooit een doel gemist.” Mogelijk hadden ze een uitgebluste ambtenaar verwacht. “Jullie honkbalknuppels blijven hier.” Zijn woorden suisden als projectielen door de lucht. “Mankeert er soms iets aan je oren of zo?” Ondertussen hield hij ook Axel scherp in de gaten.
Alle drie stonden ze met hun handen omhoog.
“Oké – oké – ga dan maar,” zei Axel.
Eén honkbalknuppel viel met een doffe klap op het ruwe gesteente – nummer twee leek zijn vingerafdrukken af te willen vegen. “Nee! Afblijven! Een goede vriend van me is verliefd op zulke prentjes.”
“Shit – man, moet dat nou echt?”
“Ja, ik ben hier de baas, niet jullie,” zei Bressers en ook Axel leek snel te willen vertrekken. “En jij blijft staan, kereltje, anders schiet ik je kloten eraf.”
Twee mannen maakten een verontschuldigend gebaar naar hun makker die het bevel had gekregen achter te blijven – heel rustig draaiden ze zich om en liepen in eerste instantie kalm weg, maar begonnen te rennen tot ze tenslotte volledig uit beeld waren geraakt.
“Ik – eh – ik kan alles uitleggen,” zei Axel.
“Dat is wel te hopen.”
“Echt waar!”
“Dus – leg eens uit waarom ik door twee kerels in elkaar geslagen zou moeten worden die er zelfs honkbalknuppels voor hadden meegenomen. Vertel.”
In de tussentijd hoorde hij twee auto’s wegrijden – Bressers probeerde zich te herinneren of er een man in één van de geparkeerde auto’s had gezeten, maar hij moest helaas bekennen dat hij er niet op had gelet.
Wel dacht hij aan de kinderstem die had geklonken – natuurlijk was er een volwassene bij geweest – misschien een oma die een middagje in de Hei had beloofd – ze werden gestoord door een man die met een pistool had geschoten, omdat hij bedreigd werd.
“We moesten je – eh – het ziekenhuis inslaan.”
“Waarom? Wie is de opdrachtgever?”
“Geen idee. Ik weet het niet.”
“Ik wil weten wie de opdrachtgever is,” zei Bressers die tegelijkertijd naar voren begon te lopen – Axel probeerde achteruit te stappen, struikelde en viel achterover – Bressers richtte zijn wapen op het voorhoofd van Axel. “Als er iemand een spelletje wil spelen waarbij ik het doelwit ben, dan moet hij me rechtstreeks benaderen. Hier heb ik een hekel aan.”
“Ik zei toch al dat ik het niet weet!”, riep Axel.
“In je mail had je het over mijn archief. Waar heb je die wijsheid vandaan ? Wie heeft je dat verteld?”
“Mijn contact – die zei dat ik daarover moest beginnen – voor het geval je geen zin zou hebben.”
“Wat is de naam van die wijsneus?”, vroeg Bressers.
“Weet ik niet! Dat zei ik toch al!”
Bressers drukte het wapen op een plek iets boven het oor van Axel. “Wie? Ik wil een naam horen. Nu!”
“Geen idee, man, ik heb een paar honderd euro gekregen om een paar klappen uit te delen – da’s alles – er zou geen risico zijn – volgens mijn contact was je een ouwe vent met teveel centen.”
“Man of vrouw?”
“Wàt?”
“Is je contact een man of een vrouw?”
“Man.”
“Heb je hem persoonlijk ontmoet?”
“Ja.”
“Wat voor iemand is het. Goed verzorgd? Nonchalant? Wel baardje – geen baardje? Kom op!”
“Hij droeg een pak – geen stropdas – had een stoppelbaardje. Zoals hij het zei was het een makkie.”
“Is hij een grote stevige vent – of een kleintje?”
“Gewoon – normaal.”
“Hoe heb je hem ontmoet?”
“In een café.”
“Goed – eh – ik wil je rijbewijs of paspoort zien,” zei Bressers die een stapje achteruit deed, “aangezien ik je vanzelfsprekend voor geen cent kan vertrouwen, want je noemt jezelf weliswaar Axel, maar dat moet je wèl bewijzen.” Er verscheen een smekend blik op het gezicht van Axel die zwijgend omhoog keek, maar tegelijkertijd in de loop van het pistool staarde.
John Bressers pakte het rijbewijs aan, vergeleek de foto en constateerde dat Axel in werkelijkheid naar een heel andere naam luisterde – Philip Buis – voor de audio-opname las Bressers het BSN-nummer op en gaf het vervolgens terug. “Nou – Axel,” zei hij, “donder nou maar op en zeg tegen je contactpersoon dat hij de belangstelling heeft gekregen van de mannen en vrouwen die voor de Majesteit werken.” Opnieuw deed Bressers een stap achteruit en liet zijn pistool een beetje zakken – niet Axel, maar Philip krabbelde overeind en holde hard weg – keek over zijn schouder om te controleren dat Bressers hem niet zou volgen.
Hij vergrendelde zijn pistool weer en stopte het weg.
Het bleek dat de vriendjes van Buis hadden gewacht, want een rode Toyota reed zachtjes achteruit – een portier zwaaide met een wilde klap open en Buis struikelde zo ongeveer naar binnen – toch ging het raampje nog eventjes omlaag, waarna er drie opgestoken middelvingers zichtbaar werden. “Tjonge jongen,” zei Bressers, “middelvingertjes – dat heeft toch echt geen niveau.” Langzaam liep hij verder, stopte tegelijk de geluidsopname en verzond het complete bericht per mail naar Giselle Brahms. Voordat hij de honkbalknuppels oppakte wikkelde hij de handgrepen eerst in papieren zakdoekjes, omdat het toch wel belangrijk was dat zijn eigen vingerafdrukken er niet op zouden komen te staan.
Een beetje onhandig slaagde hij erin de knuppels in één hand vast te houden, aangezien hij de kofferbak van zijn auto nog open probeerde te maken zonder ze eerst weer op de grond te moeten gooien. Hij hoorde een kinderstem – een meisje van vier – Bressers keek opzij – probeerde een glimlach te tonen en tevens te voorkomen dat hij zijn sociopatengezicht zou gebruiken, zoals Roosmarijn ooit had geroepen. Naast het meisje stond een oudere vrouw – vast de oma.
“Wat had dat nou net te betekenen?’, vroeg ze.
“Niks om je zorgen over te maken, hoor,” zei Bressers, “een paar jongens die een slecht spelletje hadden bedacht en ze hebben het flink verloren.”
“Maar – een pistoolschot?”
“Nee, illegaal Chinees vuurwerk, dat klinkt net zo.”
“Gelukkig dan maar, hè, oma,” zei het meisje.
“Inderdaad.”
“Ik wil de politie wel even bellen,” zei Bressers, “als ik je daarmee een tikje gerust zou kunnen stellen.”
“Nee, laat maar, het is ook weer zo’n gedoe en het is opgelost.”
Korte tijd later stapte hij in zijn auto – oma en kleindochter waren zich nog aan het klaarmaken voor een rit naar huis – John Bressers ging hetzelfde doen, maar hij dacht aan Philip Buis en zijn makkers die als doel hadden gehad hem uit te schakelen. Toen het incident in volle gang was, reden er twee auto’s weg – de vrienden van Buis en een andere waarvan Bressers ten onrechte had verondersteld dat het om de grootmoeder en haar kleinkind moest gaan – hij had het niet goed kunnen zien. Het bleek om iemand anders te gaan – een onbekende – misschien de opdrachtgever, maar dat was hooguit speculatie.
In elk geval leek het erop dat er iemand belangstelling had voor het archief van John Bressers – hij had geen zin om te speculeren over de redenen – het hoefde ook niet – feitelijk ging het altijd om hetzelfde – geld.
Net als altijd parkeerde hij zijn auto in de St. Jozefstraat – daarna wandelde hij langs de kathedraal, terwijl hij op de Parade het Hart van Brabant passeerde kwam er een berichtje binnen. Hoewel hij een reactie van Brahms verwachtte, bleek het een vriend te zijn die hij vijftien jaar geleden had leren kennen – Jan Andeweg. Het was een uitnodiging voor een etentje in een restaurant – ’s avonds om acht uur.
Bressers antwoordde dat hij er zou zijn.
Niet veel later opende hij de voordeur, ging de hal binnen en zijn telefoon begon te trillen – het was Brahms. “John – We hebben de geluidsopname gehoord. Wat is er in vredesnaam aan de hand?”
“Een onbekend persoon heeft interesse voor mijn archief,” zei Bressers, “dat lijkt me volstrekt helder.”
“Mijnheer Jongejans zit hier – enne – het wordt tijd om de beveiliging van jouw kluis opnieuw te bekijken – misschien zijn er aanpassingen nodig – modificaties – je weet het immers maar nooit,” zei ze.
“Laat hem dan opschieten, ik vertrek eerdaags weer naar mijn vakantiehuis in Zeeland,” zei Bressers.
“Goed,” zei Brahms, “dat komt in orde.”
“Nog een ander punt,” zei Bressers, “laat een paar jongens van de firma Philip Buis een bezoekje brengen, zodat hij voor eens en altijd begrijpt dat hij met vuur heeft gespeeld en feitelijk nog steeds doet.”
“Ja – goed. Komt in orde.”
Nadat het gesprek was beëindigd, bedacht hij dat het nuttig zou zijn om zijn makker Van Rijn bij te praten.
John Bressers en de affaire Blauwbaard (11/11)
Een open einde wilde Bressers het niet eens noemen, want in zijn ogen bleven er een paar vragen onbeantwoord. Ja, het dossier Mansveld ging dicht, al moest er nog een proces volgen, want Bressers weigerde de Majesteit als troef te gebruiken – de jonge Michael Mansveld diende te bloeden voor zijn totaal onnodige gebruik van geweld – een verwarde geest die de zonden van zijn vader probeerde te wreken. Natuurlijk begreep Bressers het. Terwijl de eerste echt warme dagen van het jaar verstreken, had hij een zekere rust gevonden in zijn Veluwse vakantiehuis – hij hoefde niet zo nodig te verhuizen, of de kust op te zoeken – de zeelucht maakte hem onrustig, alsof hij elk moment zijn koffer wilde pakken en vertrekken naar tropische oorden. Bomen rond zijn tweede woning waren alweer volop in het blad, vanaf de weg viel zijn schuilplaats amper te zien, er stond een auto geparkeerd, maar die zou uiteraard ook aan wandelaars toe kunnen behoren.
Gelukkig was zijn naam uit de krant gebleven, wel moest hij eerdaags getuigen in de rechtbank, zijn archief telde nu enkele dossiers minder, aangezien ook alle info over Cindy Hoefnagels en Hans Albrecht waren overgedragen aan de politie. Hij wilde er een flauw grapje over maken – ze mochten alles hebben, als zijn pensioen maar niet werd onderbroken. Het was leuk om een keer te zeggen, maar Bressers wilde zich ook niet blijven herhalen.
De dood van Cindy Hoefnagels stond hoe dan ook vast. Ze bleek niet in verwachting te zijn geweest, zoals Bressers een tijdje had gedacht en Michel Grijs had zich een trouwere dienaar van de Majesteit getoond dan zelfs Bressers had durven te denken. Er zouden geen vragen meer mogen bestaan rond het dossier Hoefnagels. Tot groot verdriet van een Thaise familie in Bangkok werd de villa verkocht. Politiechef Nueng had er een deel van zijn familie ondergebracht. Hij had het gewoon gekraakt. Er verscheen een glimlach op het gezicht van Bressers, toen hij dit vernam. Zoiets hij nou wel verwacht.
Met enige regelmaat werden er bedragen van de bankrekening van Cindy Hoefnagels opgenomen en Bressers had geadviseerd de zaak zorgvuldig te blijven volgen.
Iemand had de bankgegevens van Cindy Hoefnagels te pakken gekregen en leefde er een beetje van, het was geen potverteren, maar hij – of zij – betaalde er wel degelijk rekeningen van. Cindy Hoefnagels was dood. Daarover kon geen twijfel meer bestaan. Alle informatie die Nueng had kunnen verschaffen wees daar ook inderdaad op. Cindy was hartstikke dood.
Eerder een etterende zweer dan een open einde.
Zowel Cindy als Hans waren allang dood. Wie maakte er dan gebruik van de bankrekening? Het was verreweg de belangrijkste vraag die Bressers bezighield, terwijl hij zich begin mei bezighield met de Europese verkiezingen. Uit interesse. Meer niet.
Er moest iemand in de inner circle van Albrecht zijn geweest die de financiële geheimen kende en er tot de dag vandaag volop van wist te profiteren. Een gangster. Een moordenaar. Iemand met voldoende discipline om nooit echt veel geld uit te willen geven. Het was iemand die mogelijk een baan had.
Om zijn gedachten te verzetten, verdiepte hij zich in de instituten van de Europese Unie – een organisatie die zo gecompliceerd was geworden dat het daardoor juist interessant werd. Hij vond het volkomen knots. Toch slaagde zijn opzet volkomen, het lukte hem om niet aan de onbekende man of vrouw te denken die destijds aan zijn aandacht had weten te ontsnappen en nu leefde van crimineel geld.
De tegenstanders van Donald Trump, een man die tot zijn eigen verbazing het presidentschap in de USA had weten te verschalken, hadden een manier gevonden om op zijn eindeloze reeks tweets te reageren. Niet antwoorden bleek de beste manier.
Het was maar afleiding. Zoals hij vandaag allerlei sites zat uit te vlooien op zoek naar informatie over de Europese verkiezingen. Bressers las dat de Raad van Ministers sinds 2014 een gekwalificeerde meerderheid hanteerde en dat betekende dat de premier het best mocht zeggen als hij ergens niet mee eens was en er werd niks mee gedaan of er zouden nog andere landen moeten zijn met dezelfde mening.
Een van de grote ochtendkranten kopte op zaterdagochtend dat hipsters massaal woningen aan het opkopen waren in achterstandswijken, waardoor de huizenprijzen explosief stegen. Bressers las het verhaal en bedacht dat er dan niet langer gesproken mocht worden van achterstandswijken, aangezien het gemiddelde inkomen van de mensen te hoog lag.
Na een verblijf van bijna drie weken in zijn vakantiewoning keerde hij terug naar huis. Wel had Giselle Brahms voorzichtig geïnformeerd wanneer hij terugkeerde naar Den Bosch, ze wilde hem een keer spreken over de afwikkeling van de zaak Mansveld.
Hij koesterde een diepgeworteld wantrouwen jegens complotten, maar er was een vreemd onbenoembaar raadsel achtergebleven. In feite moest er een derde zijn geweest die zich perfect aan zijn waarneming had weten te onttrekken. Zowel Cindy als Hans waren dood, zo lagen de kaarten. In zijn brievenbus vond hij geen verontrustende post. ’s Middags wandelde hij rustig naar de supermarkt en bleef nadenken over een man of vrouw die er beslist in de buurt was geweest, een vertrouweling van twee Hollandse gangsters in Thailand. Zijn gezicht oogde zeer ernstig, Bressers negeerde vrijwel alle mensen op straat, maar bestudeerde iedere man en vrouw. Het was immers een gewoonte. Dat deed hij altijd.
Op de terugweg gebruikte hij een andere route, het was een oude gewoonte, na dertig jaar als incident manager hechtte er een zekere paranoia in zijn brein.
Op het parkeerterrein voor zijn huis stond een jonge vent een beetje heen en weer te drentelen – hij oogde volstrekt doelloos, alsof hij dit nog eens enkele uren zou kunnen en willen volhouden – Bressers herkende hem direct – het was Michael Mansveld – een tweevoudige moordenaar die op vrij voeten was.
John Bressers hield een vloek binnensmonds en wandelde rustig verder, terwijl hij zocht naar zijn sleutels. “Wat doe jij hier?”, vroeg Bressers. Er klonk geen enkele vriendelijkheid in zijn stem die nogal luid door de straat echode als een vuile grom.
“Ik – eh – mocht ineens gaan,” zei Michael.
Voordat hij de deur van het huis openmaakte, ontgrendelde hij zijn telefoon en tikte het nummer van de politiecommissaris – Van Rijn. “Ja – Hallo?”
“Waarom heb je de jonge Mansveld vrijgelaten?”, vroeg Bressers zonder de gebruikelijke plichtplegingen af te werken, omdat ze elkaar zolang kenden. “Hij staat hier godverdomme in de straat!”
“Goeiemiddag, John,” zei Van Rijn.
Ondertussen perste Michael zijn lippen op elkaar en keek ietwat verlegen om zich heen, omdat hij het ook niet zo goed wist. Het overkwam hem allemaal.
“Leg uit,” zei Bressers.
“Een collega van jou heeft hem een vrijkaart gegeven,” zei Van Rijn, “om het zo maar eens te zeggen – de Majesteit verschaft Michael volledige immuniteit en hij hoeft dus niet naar de gevangenis.”
“Ik sta de verkeerde uit te foeteren,” zei hij.
“Inderdaad.”
“Goed – ik zie je nog,” zei Bressers die de verbinding verbrak en Michael aanstaarde als een roofdier dat op het punt stond zijn prooi te doden. Voordat hij zijn telefoon in een broekzak liet glijden, las hij een tekstberichtje van Brahms. ‘Ga met de jonge Mansveld naar de Casinotuin – probeer hem uit te leggen wat de Majesteit voor hem betekent.’
“Ik dacht – ,” zei Michael die zijn handen verontschuldigend omhoog hield en achteruit stapte.
“Verkeerd gedacht, jongen.”
“Van moeder hoorde ik over de Majesteit,” zei Michael die om zich heen bleef kijken, zodat het leek alsof hij Bressers niet zo goed in de ogen durfde te kijken. “U zou het me beter kunnen uitleggen.”
“Er moet een naam zijn die je hebt gehoord – een collega van me en misschien is hij inmiddels dood.”
“Grijs. Dat is alles wat ik weet, mijnheer Bressers.”
Een heel kort ogenblik staarde hij naar het trottoir – ja, natuurlijk ging het weer om Michel Grijs, omdat beslissingen uit een ver of nabij verleden altijd terug bleven komen en niet altijd even plezierig. Dus kennelijk had oud-collega Grijs de moordenaar van Daniël Mansveld vrijstelling van rechtsvervolging geschonken, al stond er ook een sanctie op het leven van Fröling. Echtgenote, een dochter of zoon. Ieder ander zou langdurig naar de gevangenis zijn verdwenen. “Laten we een stukje wandelen,” zei hij.
“Ik ben erg bang,” zei Michael.
“Terecht.” Het kostte slechts enkele stappen voordat ze de Parade hadden bereikt en ze staken de weg over. Naar het Theater aan de Parade. “Heb je enig idee wat er met het passief kiesrecht wordt bedoeld?” Michael schudde zijn hoofd, alsof zijn brein was ontdaan van alle kennis die het ooit had gehad. “Ik weet niet of je ooit het idee hebt gehad om je verkiesbaar te stellen voor een politieke partij, maar dat is voor jou vanaf nu verboden. Dat geldt voor elk vertegenwoordigend orgaan dat in de grondwet wordt genoemd. Jouw naam mag nooit op een kieslijst komen te staan. Vrijstelling van rechtsvervolging volgens de Majesteit heeft consequenties. Je zult nooit toegelaten worden tot een krijgsmachtonderdeel, of een baan krijgen bij de politie, het openbaar ministerie of als advocaat. Beursgenoteerde bedrijven zijn eveneens taboe.”
“U noemt bijna alle interessante ondernemingen.”
“Ja – inderdaad.”
“Dat is onrechtvaardig.”
“Nee, want je hebt je schuldig gemaakt aan 2 van de 7 hoofdzonden die we in onze cultuur kennen – woede en ijdelheid. Je hebt jezelf de macht toegekend om namens wie dan ook je vader en Arne Fröling te straffen voor iets wat tien jaar geleden is gebeurd in Bangkok, waarbij ik niet begrijp wat Arne Fröling ermee te maken heeft.”
“Hij was erbij – destijds.”
“Dat heb je al verteld, ja.”
In de Casinotuin bleven ze staan, achter hen lag de Cavaleriestraat. “Vader waarschuwde me voor u.”
“Ja – En?” Hij vroeg zich af hoe groot de kans zou zijn dat de jonge Mansveld het gesprek opnam – een telefoon liet zich goed voor zo’n doel gebruiken. Altijd makkelijk, zodat hij op een later tijdstip Bressers zou kunnen chanteren – hij begreep dat zijn oude manier van zakendoen gedateerd was geworden. Een digitale sociale controle – of een dictatuur van de appende minderheid. Hij moest een glimlach onderdrukken, keek opzij en merkte een bekende gestalte op – Giselle Brahms die dankbaar gebruik leek te maken van een mooie warme dag. Er waren er al meer geweest, maar vandaag ging de temperatuur richting 25 graden. Een prettig voorjaarszonnetje scheen op haar bleke gezicht – ze droeg haar haren in een vlecht.
“U heeft gemoord voor de Majesteit,” zei Michael.
“Volgens mij vallen we in herhaling,” zei Bressers.
“Moeder – m’n zussen – zeggen dat ik gewoon moet accepteren wat u zegt – u heeft geen enkele officiële bevoegdheid om mij tot iets te dwingen. Ik mag doen wat ik wil. Wie bent u nou eigenlijk?” Zijn stem droeg enkele meters ver, er stonden omstanders te kijken, maar er was niemand die bleef kijken naar een jonge en een oudere man die met elkaar spraken.
Ze liepen verder, al nam Bressers het initiatief. Als zelfs Brahms in de Casinotuin aanwezig was, dan moesten er meer collega’s in de buurt zijn. Vandaag werd het dossier Mansveld definitief gesloten. Ongeacht of de jonge Mansveld het daar zelf mee eens was. Een sanctie behoorde zeker tot de mogelijkheden en deze keer was Bressers niet degene die de trekker overhaalde.
“Mijn vrienden zeggen dat ik mijn eigen gang moet gaan,” zei Michael die er een uitdagend gezicht bij trok.
“Collega Grijs heeft je een vrijkaart gegeven – het is een unieke kans om zonder strafvervolging weg te komen uit een ellendige situatie. Je vader is een seriemoordenaar. We doen dit niet voor iedereen.”
“Ik hoor een lintje te krijgen – van de Majesteit zelf – opgespeld op de zesentwintigste april,” zei hij.
“Neem je ons gesprek op?”, vroeg Bressers.
“Vanzelf – dit is te krankzinnig voor woorden – je bent een doodgewone oude vent die mij komt vertellen hoe ik de rest van mijn leven moet leiden.”
“Om je de waarheid te zeggen ben ik met pensioen.”
“Waar nu heen?”, vroeg Michael.
“We steken over – naar de Pettelaarseweg.”
Zover kwamen ze niet eens, want een motor stopte – man met passagier – dankzij hun gesloten integraalhelmen volstrekt onherkenbaar, maar Bressers dacht aan een mannelijke bestuurder en een vrouwelijke schutter, want ze droeg een pistool met geluidsdemper die ze tegen haar borst had gedrukt. Het waren details die Bressers ogenblikkelijk opvielen. Daar had hij zich goed genoeg in getraind.
Hij zag het gebeuren, de meeste omstanders hadden vrijwel niets in de gaten – drie ploppen – meer niet. Eerst viel Michael Mansveld op zijn knieën, daarna belandde hij met een doffe klap voorover op het pad.
In de tussentijd reed de motor weg – hij keerde snel om en ging richting de Zuid-Willemsvaart. Er waren verschillende omstanders die nu in de gaten kregen wat er was gebeurd – dàt er net iets was gebeurd.
Giselle Brahms kwam naast hem staan. “Ik heb 112 al gebeld, John. Goh, je zult wel zijn geschrokken!”
Er waren verschillende bellers, die zijn er altijd wel.
Brahms knielde neer naast het dode lichaam van Michael Mansveld. Ze draaide hem op zijn rug, omdat ze de omstanders wilde tonen zien dat ze iets met EHBO wilde doen, een mogelijke reanimatie maar het was duidelijk te zien dat Michael dood was. John Bressers begon een omstander uit te leggen dat de motor richting het Provinciehuis was gereden. Iemand anders sprak over de Zuidwal. Het was belangrijk om verwarring te stichten. Zoals Brahms twee telefoons vast bleek te houden. Had er iemand op staan letten?
De zaak Blauwbaard werd nu echt gesloten. Al wilde hij nog altijd weten wie er toegang had tot de bankrekening van Cindy Hoefnagels. Maar dat was een ander dossier.
John Bressers en de affaire Blauwbaard (10/11)
Er volgde een uitgebreide uiteenzetting voor de rechercheurs die Bressers sprak voor de deur van het restaurant en alle namen kwamen ter sprake, ook het onderzoek naar de moord op Daniël Mansveld – de beruchte verwijzing naar het kippetje, zoals Fröling had geformuleerd en de betrokkenheid van Bressers die de muziekproducent in Bangkok zou hebben aangegeven.
Toch moest er een connectie bestaan tussen de twee zaken die Bressers tot dan toe als afzonderlijk had behandeld. Bijna op de automatische piloot vertelde hij wat er voor zover bekend was gebeurd. In zijn geheugen verscheen de naam Michel Grijs die de liquidatie van Hans Albrecht op zijn naam had staan. Als een vriendendienst – om de Thaise autoriteiten te bevrijden van een lastige drugshandelaar. Grijs.
Een man wiens activiteiten net zo vaag waren als zijn naam – veel grijze gebieden. Mocht je er dan van uitgaan dat Grijs zijn taak ook had uitgevoerd?
Het werk van een incident manager behoorde tot het terrein van een einzelgänger, de rechercheur was altijd lid van een team en hoefde zich niet eens bewust te zijn van het eindresultaat – veroordeling.
Na bijna drie kwartier kregen rechercheur Roelofsz en Bressers versterking van een jonge vrouw die alle bewakingsbeelden had zitten bestuderen en daarbij geconstateerd dat de dader erg goed wist waar de camera’s precies waren opgehangen. Zijn gezicht ging verborgen in de schaduw van een donkergroene hoodie – Bressers vloekte binnensmonds, omdat het eerder al ook zo was gegaan. Het relatieve nut van beveiligingscamera’s – vooral als je wist waar ze hingen. Alsof de dader er zelf een tijdje had gewerkt.
“Ook niet voor het eerst, hè?” Sylvia Van der Voort tikte heel even op het scherm van haar telefoon. “En het wordt nog een tikje erger. Kijk maar.” Opnieuw raakte haar wijsvinger het glas aan en Bressers zag een grote groep mannen en vrouwen buiten komen – helemaal achteraan ontdekte hij een groene hoodie – zijn gestalte ging grotendeels verborgen achter twee stevige jonge kerels. De groene hoodie bleef naast de SUV van Arne Fröling staan en tikte op het raam.
Er bleef hooguit een schaduw zichtbaar, een stukje van zijn neus, veel meer werd er nooit zichtbaar. Na ongeveer twintig seconden ging het raampje toch naar beneden en Bressers zag het geïrriteerde hoofd van Fröling die toch ook wel weer vereerd leek te zijn, omdat een relatief jonge vent hem herkende.
Het wapen kwam onder een licht glanzend regenjack tevoorschijn en de groene hoodie schoot twee keer – hij gebruikte een geluidsdemper en liep rustig verder, alsof er niets was gebeurd. Wel leek hij een ogenblik zijn evenwicht te verliezen. Even maar.
Maar het gezicht van de groene hoodie werd geen seconde goed zichtbaar – zijn handen waren te zien, een regenjack en hoodie, een donkerblauwe spijkerbroek en bruine schoenen – vrij grote voeten.
“Zou het kunnen dat elk wegrestaurant van deze keten elke keer hetzelfde bouwplan volgt? Inclusief de bewakingscamera’s die soms hun nut bewijzen, maar de intelligente jongens weten de dans te ontspringen.” Bressers tikte op de tafel. “Verleden jaar ging het ook zo. Jullie weten het nog wel – de moordenaar van Reijnders – een brug op de Utrechtse gracht.”
“Wat denk je verder?”, vroeg Roelofsz.
“Een jonge vent – ergens in de twintig.”
“Mee eens,” zei Van der Voort.
“Ik vermoed dat de dader heeft gedronken,” zei Bressers, “je ziet hoe hij zijn evenwicht verliest.”
“Da’s vroeg op de dag. Zoeken we een alcoholist?”, vroeg Roelofsz die heel eventjes om zich heen keek.
“Niet per se,” zei Bressers, “mogelijk heeft de dader eerst flink wat extra moed nodig gehad, omdat hij plan anders niet durfde uit te voeren. Het helpt.” Hij bestudeerde de verbaasde gezichten van de twee rechercheurs. “’t Schijnt zo te zijn, heb ik gehoord.”
“Dat is het nut van alcohol en drugs,” zei Roelofsz.
Bijna een kwartier bleken er geen nieuwe opmerkelijke feiten over te zijn gebleven, zodat Bressers opstond en zijn regenjack weer glad streek.
“Hopelijk leidt onze bijdrage tot een arrestatie,” zei Sylvia, “ik ben niet zo graag op zoek naar professionele hitmen. Een gevaarlijk, glibberig soort mensen die al zijn verdwenen voor je een lichaam hebt gevonden. Daar doet me dit sterk aan denken.”
“Sylvia – echte killers proberen hun slachtoffers dood te laten gaan in bed, als een hartaanval, zodat de lijkschouwer niet eens durft te denken aan een hitman. Er schijnen er meer rond te lopen in Europa dan je op het eerste gezicht denkt. Het zijn vooral oud-militairen die hun vaardigheden gebruiken voor veel geld en ze proberen onopvallend hun werk uit te voeren. Onze dader is geen professionele killer. ”
“Je weet er veel van,” zei Sylvia.
“Ik lees de krant,” zei Bressers, “dat is alles.”
“Tot ziens,” zei Roelofsz.
Hij nam nauwelijks de moeite over zijn schouder te kijken – startte de motor van zijn auto en reed langzaam weg – richting oprit, terug naar Nederland. Het nieuws zou de media halen – daar twijfelde hij geen seconde aan. Nu wel. Er viel amper aan te ontkomen, aangezien er een grote naam uit het verleden zittend in zijn auto was doodgeschoten – als een liquidatie.
Op de video viel overduidelijk te zien dat de dader zijn alcoholgebruik probeerde te verhullen – normaal voor zuiplappen die een nuchtere indruk willen wekken. Een enkele correctie – stapje opzij. Het was een jonge vent, gezien zijn lichaamsbouw. Iemand die namens de zwijgende slachtoffers uit het verleden wraak aan het nemen was. Op de invoegstrook liet hij het gaspedaal los en voegde achter een vrachtwagen in. Zou het zo onvoorstelbaar zijn dat het om wraak ging? Nee, want de bekentenis van Daniël Mansveld kwam uit het hoofd van de dader, dus mocht het wraak heten.
Er waren erg weinig verdachten die in aanmerking kwamen – Michael Mansveld zou misschien kunnen, maar Bressers had hem nog niet gesproken. Volgens zijn zus Krista had Michael het op een zuipen gezet. Zo reageerde iedereen op zijn of haar eigen manier.
Het zou een goede mogelijkheid zijn. Bressers keek in zijn binnenspiegel – achter hem verscheen een felrode VW – hij ontdekte een jong gezicht met een donkere zonnebril – in de twintig en een man die beslist aan het signalement van de moordenaar voldeed – Bressers zag een hoopje stof op de schouders van zijn achtervolger dat een hoodie moest zijn. Was het nou zo dat Michael elke man die tien jaar geleden in het hotel verbleef persoonlijk wilde spreken en desnoods doodschieten? Als het alcoholpercentage in zijn lichaam dat toeliet. Bressers had geen flauw idee wat er in het hoofd van de jonge Mansveld was gevaren. Er was een kans aanwezig dat senior op een of ander ogenblik onder invloed van heel veel alcohol had bekend waar hij al zoveel jaren in het diepste geheim aan had gewerkt.
‘Wie waren er destijds allemaal bij, pap?’ In de stem van Michael had een diepe verontwaardiging doorgeklonken. Bressers hoorde het in zijn hoofd.
‘Nou ja, ikzelf natuurlijk, Arne Fröling en John Bressers, het was een vent die er heel laat bij kwam.’ Met voldoende alcohol zou feit en fictie zich hebben vermengd tot iets wat er zich nooit had afgespeeld in het hotel, al hadden Arne Fröling en Krista Guderian wel seks met elkaar gehad.
‘Hoe heette het meisje? Weet je dat nog?’
‘Ja, hetzelfde als je zus – ze heette Krista.’
Zou Mansveld senior een opgewekte glimlach hebben laten zien? Ondanks de waterige ogen die een stevige inname van veel bier moesten verraden.
Dertig jaren als incident manager hadden hem geleerd dat hij best wel eens gelijk zou kunnen hebben. Mansveld was vergeten de deur van zijn verboden kamer op slot te doen en kennelijk had hij er zelfs geen moeite gedaan om er ooit weer over te beginnen. Laksheid. Een overdosis aan zelfvertrouwen. Bressers trapte het gaspedaal dieper in en week uit naar links – hij begon in te halen – om te checken wat de jonge Mansveld vervolgens ging doen. Het duurde inderdaad niet erg lang voordat het felle rood van de VW achter een busje verscheen en Bressers wist dat het zijn vaste achtervolger moest zijn – zo meteen bereikten ze een parkeerplaats, het liefst eentje zonder al teveel pottenkijkers, aangezien er onschuldige slachtoffers konden vallen. Bressers onderdrukte een glimlach. Michael zou onschuldig kunnen zijn. Ja, uiteraard. Maar de jonge Mansveld had het parkeerterrein veel eerder bereikt dan Bressers en moest dus contact hebben gehad met Fröling, omdat Michael over zijn vaders telefoon beschikte, aangezien hij als diens opvolger optrad.
Net voorbij de zoveelste vrachtwagen stuurde hij naar rechts en zocht op zijn telefoon het nummer van de firma – het duurde enkele seconden voordat hij de stem van de receptioniste hoorde. “Bressers hier.”
“Dag, mijnheer,” zei ze.
“Kun je me doorverbinden met Ilse. Dringend.”
“Ja – ogenblik.”
Nauwelijks een halve minuut later hoorde hij de stem van Ilse – de collega die verantwoordelijk was voor alle research en dus ook de antwoorden wist.
“Ja – John?”
“Is Michael Mansveld afgelopen jaren een of meerdere keren met zijn vader mee geweest op zakenreis? Heb je daar soms info over gekregen?”
“Ja – inderdaad, hij zou zijn vader opvolgen.”
“John – Jongejans hier. Wat is er aan de hand?” Het was een directe interventie van de oude directeur – intercom.
“De jonge Mansveld achtervolgt me.”
“Ja?”
“Hij is een tweevoudige moordenaar – behalve zijn vader heeft hij vanochtend ook Fröling vermoord.”
“Da’s niet best,” zei Jongejans.
“Ik ga hem zo meteen proberen te ontwapenen.”
“Waar ga je dat doen?”, vroeg Jongejans.
“De eerstvolgende parkeerplaats.”
“Doe je rustig aan met hem?”, vroeg Jongejans.
“Ja – de jongen is half bezopen.”
“Ook dat nog.”
“Ik bel je straks wel, als alles achter de rug is.”
Het duurde nog tien minuten voordat hij een parkeerplaats bereikte – een pompstation ontbrak, er stonden drie vrachtwagens geparkeerd en de chauffeurs hadden de gordijntjes in hun cabine dicht.
Voordat hij uitstapte, controleerde Bressers eerst of zijn wapen geladen was. Ja, natuurlijk, alsof hij zijn huis zou kunnen verlaten zonder dit in de woonkamer te doen. Zijn arm hing gestrekt omlaag – de veiligheidspal had hij weggeschoven en Michael mocht hem absoluut niet kunnen verrassen of hij zou schietend passeren. Het was een mogelijkheid die Bressers toch niet serieus nam.
Michael parkeerde de auto die hij gehuurd bleek te hebben – Green Wheels – zo vertelde een afbeelding op het portier dat openging en snel weer dichtklapte.
In de tussentijd ging Bressers met zijn rug naar de zon staan die alweer richting westen begon af te dalen – zijn verklaring in het wegrestaurant had erg veel tijd gekost. Gelukkig zouden de gemiste schoten van Mansveld junior hooguit een koe kunnen raken, terwijl Bressers zelden doel miste. Nog steeds verraadde de motoriek van Mansveld dat hij ook de afgelopen uren had gedronken, zelfs al bleef dat voor een toevallige omstander verborgen.
“U bent de derde,” zei Michael wiens arm omhoog ging en het leek alsof hij direct zijn wapen wilde afvuren, maar Bressers reageerde sneller – niet lullen, maar poetsen – dat zei zijn oude mentor altijd. Hij had Jongejans beloofd de jongen in leven te houden. Daarom richtte hij op de linkerschouder – Michael was links, net als zijn vader Daniël – Bressers deed alles rechtshandig, behalve schieten.
Er klonken twee schoten kort na elkaar – het bovenlichaam van Michael werd achteruit geduwd – zijn wapen kletterde in het gras en Bressers liep naar de jongen die achterover viel en vrij had neerkwam.
John Bressers zette zijn voet op het wapen en schuwde daarbij niet om een paar vingers te breken.
Michael schreeuwde en vloekte, hij liet het wapen los – terwijl hij de loop van zijn eigen wapen in de mond van de jonge moordenaar duwde, pakte hij wat onhandig een zakdoekje om het wapen op te pakken.
“De fouten van mijn vader – ,” zei Michael die beslist nuchterder oogde dan Bressers aanvankelijk had gedacht – zijn ogen stonden zelfs enorm helder.
“ – Zijn de fouten van je vader en niet de jouwe,” ging Bressers verder.
“Wèl.”
“Door de doop ben je verlost van de erfzonde.”
Hierop zweeg Michael en sloot een tijdlang zijn ogen. “Ik zit nu echt heel erg diep in de problemen.”
“Je leven wordt wel zeer overzichtelijk.”
“Omdat ik naar de gevangenis ga.”
“Precies.”
“Shit. Dat was nou juist niet de bedoeling.”
“Hoe heb je het ontdekt?”
“Van mijn vader – dat hij een moordenaar is?”
“Ja.”
“Ik was erbij, toen hij werd benaderd door een mannetje – een pooier – hij had een leuk meisje – ze kostte 500 euro – dan mocht hij er alles mee doen.”
“Jij sprak de taal en dat snapte het mannetje niet.”
“Net als mijn vader. Die werd helemaal gek, toen ik hem vertelde dat ik het gesprek had kunnen volgen.”
Er stopte een donkergrijze Volvo op de parkeerplaats en Bressers herkende rechercheur Roelofsz die ogenblikkelijk uitstapte. “We hoorden dat je vermoedelijk werd gevolgd – dus – ,” zei hij.
Er volgde een kort bedankend knikje met zijn hoofd.
“Je hebt je vader doodgeschoten. Dat kan ik plaatsen. Maar Fröling? Daar begrijp ik niets van.”
“Hij was erbij – tien jaar geleden – toen het meisje… zo heb ik het van mijn vader gehoord – .”
“Ik hoorde er pas van toen ik in Nederland was.”
“Huh – jij bent de ergste van allemaal. Volgens mijn vader. Bressers moordt in dienst van de Majesteit.”
Roelofsz en Bressers keken elkaar een ogenblik aan.
“Geen idee wat je bedoelt,” zei Bressers.
“Zo zei hij het echt. Hij waarschuwde me voor jou.”
“Ik heb gewerkt als incident manager, een soort mediator, een beetje saai soms en ik werk altijd op kantoor.”