Tagarchief: genetische modificatie

Blauw (1)

Om drie minuten over half acht belde Casper aan. Ik lag te slapen en dacht eerst dat het een vergissing was, draaide me om, maar er werd opnieuw gebeld – twee korte, driftige geluiden. Ik stond op, trok een broek aan en deed open.

Casper oogde erg rustig, net als altijd – ik moest mijn best doen om niet, zoals altijd, te staren naar zijn azuurblauwe haren – zijn rechteroog was geel, het linker groen, zoals altijd dacht ik dat ik het verkeerd zag. Misschien droeg hij kleurlenzen. “Ik heb uw hulp nodig, mijnheer. Mijn vader ligt op bed en hij reageert niet. Hij wil niet wakker worden.” Casper had een prettige stem die me aan een nieuwslezer deed denken. Zijn arm ging traag omhoog en hij veegde zijn haren achter zijn oren.

“Nou, laten we dan maar eens zien wat er aan de hand is, jongen, “ zei ik, “ik trek een shirt aan en pak mijn telefoon. Ogenblikje.”

“Ja – ja.”

Het appartement van Casper en zijn vader bood een eenvoudige aanblik. Ik was er nooit eerder binnen geweest – hij kende me, omdat we elkaar wel eens tegenkwamen in de lift. Een jonge kerel van achttien of negentien jaar – ongetwijfeld studeerde hij aan een universiteit, maar ik had geen idee waar precies. Sinds twee jaar liet hij zijn hoofdhaar groeien. Ik kende hem als een jochie met kortgeschoren haar – sinds zijn eindexamenjaar liet hij zijn haren groeien en hij bleek blauw haar te hebben – zijn haar was altijd azuurblauw en ik zocht regelmatig naar uitgroei van bruine of blonde haren.

Hij verborg zijn ogen meestal achter een bril die licht getinte glazen had, zodat zijn eigen irissen niet zo opvielen.

Ze woonden er al net zo lang als ik. Een oudere vader en zijn zoon. Ik zag nooit familie of vrienden binnengaan. Er kwam gewoon niemand.

Muren en plafond waren krijtwit geschilderd – er hingen een paar schilderijtjes, geen foto’s – aan de kapstok hing voor elke bewoner van het huis een jas die paste bij het jaargetijde – het was herfst. Casper wees de slaapkamer van zijn vader – ik rekende op het ergste, want een man die weigerde wakker te worden kan een overleden man zijn – doodgegaan in zijn slaap. Ik bleef op de drempel staan.

De buurman lag onder zijn dekbed – hij oogde keurig verzorgd, alsof hij zich net had geschoren – onderkaak hing slap omlaag, de ogen waren gesloten. Ik liep verder en voelde zijn huid – die was erg koud. Er kon geen twijfel over bestaan. Deze man was dood – een uur, misschien twee uur al, misschien zelfs langer. Ik ben geen deskundige.

“Je vader is dood,” zei ik. “Hij zal nooit meer wakker worden.” Heel even betwijfelde ik of mijn boodschap wel doorkwam, maar hij knikt heel traag, dus hij had me begrepen. Ik tikte de cijfers van het alarmnummer en maakte verbinding. Binnen vijf seconden kreeg ik een dame aan de telefoon. In korte bewoordingen legde ik uit wat er aan de hand was. Buurjongen – een vader die niet wakker werd.

“Mevrouw – ik heb genoeg dode mensen gezien om te weten dat deze man – sorry, jongen – is overleden,” zei ik. Een reanimatie zou weinig uitmaken. De vader van Casper was beslist dood.

“Ze sturen een ambulance,” zei ik.

“Vertel eens. Heb je afgelopen nacht misschien een vreemd geluid gehoord waarvan je dacht dat het niets voorstelde?” Ik achtte de kans vrijwel nihil, maar wilde het toch proberen.

“Nee.”

“Heb je familie die je kunt bellen?”

“Ook niet.”

“Alleen je vader.”

“Ja.”

“En hoe zit het met je moeder?”, vroeg ik.

“Die heb ik nooit gekend.”

“O, ja, da’s erg vervelend.”

Zijn blauwe haren hingen langs zijn gezicht en verborgen zijn vreemde ogen – geel en groen, alsof God ineens over een geweldig gevoel voor humor bleek te beschikken – een geel en groen oog, maar ook blauwe haren. Hij droeg een bleek shirt dat half open hing, zodat zijn borsthaar zichtbaar werd. Ook blauw. Huid was erg bleek, bijna grauw, een vreemde mengeling van blauw en grijs. Alsof zijn bloed ook een afwijkende kleur moest hebben.

“Mijnheer – u staart,” zei hij.

“Sorry.”

“Ik werd vroeger op school ‘Alf’ genoemd.”

“Zoals de alien uit die Amerikaanse serie.”

“Ja.”

“Moet erg lastig zijn geweest.”

“Daarom had ik altijd stekels. Ik laat mijn haar nu gewoon groeien, al een jaartje of twee. Het is hip. Ik hoef niets meer uit te leggen. Niemand begint er over. Nou ja, bijna niemand.”

Het was geen goed gespreksonderwerp. Ik had moeten vragen wat zijn vader voor hem heeft betekend – hoe belangrijk de man in zijn leven is geweest, maar dat wist ik allemaal al. Er was niemand anders. Geen familie. Hij stond er alleen voor. “En je weet niet hoe het is ontstaan?”

“Nee.”

Ik probeerde me te bedwingen en geen nieuwe vragen te stellen, of een kruisverhoor te beginnen, zoals ik wel eens wil doen – bij een boeiende persoonlijkheid – Casper, hij leek me het gevolg van een uit de hand gelopen experiment – genetische modificatie waarbij je de haarkleur kunt beïnvloeden en zelfs de kleur van de ogen. Afgelopen twee jaar schreven de kranten er veelvuldig over. Ouders die een kind konden samenstellen, zoals je de accessoires van een auto bij elkaar zocht. Ik had spotprenten – ouders die ruzieden, omdat een albino toch niet helemaal in het gezin bleek te passen.

“Hoe oud ben je?”

“Twintig – sinds een week.”

“Meerderjarig – dus als je hulp nodig hebt,” zei ik. Mijn horloge vertelde me dat we al bijna vijf minuten stonden te wachten. Ik hoorde geen sirenes. Nog niet. “Van de gemeente krijg je het niet.”

“Ik hoef geen hulp van de gemeente.”

“En anders weet je me wel te vinden.”

“Ja.”

Hij veegde zijn haren achter zijn oren en keek naar het lichaam dat keurig onder het dekbed lag. Ik volgde zijn kijkrichting en dacht aan een geënsceneerd tableau – alsof de man daar neergelegd was door de jongen – de overleden vader lag er wel heel erg keurig bij – het was me direct opgevallen dat zijn kin er glad geschoren uitzag. Waarom zou de jongen zoiets doen? Een dood in scene zetten? Ik probeerde het idee uit mijn hoofd te zetten – er waren geen aanwijzingen voor. De jongen had afgelopen nacht niets vreemds gehoord, net als ik trouwens. Mocht er iets raars zijn gebeurd, dan zou een lijkschouwing dit kunnen aantonen. Als het al tot een sectie zou komen. Waarom ook? Waarom zou de jongen met blauw haar zijn eigen vader vermoorden? De enige persoon die hij familie mag noemen. We zeiden langere tijd niets tegen elkaar – wachtten op een sirene die moest klinken.

Er klonk inderdaad een sirene – heel dichtbij – alsof de chauffeur het kruispunt passeerde en misschien was dit inderdaad het geval. Daarna volgde een stilte die bijna een minuut duurde – bel van de intercom ging. Casper liep naar het videoscherm alsof het hem allemaal weinig interesseerde. Ik kreeg niet echt een goed beeld van hem. Hij oogde erg kalm – zeer beheerst. “Ja,” zei hij, “het is de zesde verdieping – ik zal naar de lift lopen en u opwachten.” Mogelijk had hij erg veel verdriet om het overlijden van zijn vader, maar hij liet er niets van zien.

“Nee,” zei ik, “je kunt beter bij je vader blijven. Ik ga wel naar de lift. Dat kan ik beter doen.”

“Goed,” zei Casper die me aankeek alsof de opdracht maar half tot hem door wilde dringen.

Ik verliet het appartement en liep naar de lift – deuren gingen al open – ambulancebroeders kwamen naar buiten en ik wees de richting – daarheen dus, eerste deur links.

“Is er familie bij?”, vroeg een ambulancebroeder.

“Een jongen – de zoon van de overledene – maar hij is volkomen rustig – er is geen paniek – totaal niet.”

Liftdeuren waren alweer dicht gegaan. Ambulancebroeders gingen het huis binnen, ik volgde hen op een afstandje. Feitelijk wilde ik mijn aanwezigheid niet langer opdringen. Toch betrad ik het huis en trof Casper wederom in de deuropening van zijn vaders slaapkamer, alsof hij niet verder durfde te gaan. Ik vroeg me af of de kamer van zijn vader verboden gebied is geweest. Het dekbed was omgeslagen – ik zag een man die een pyjama droeg. Tot dusverre zou ik geen argwaan hebben kunnen koesteren. Er lag een man dood op bed en hij was in zijn slaap gestorven. Ik stond naast Casper toe te kijken, terwijl een ambulancebroeder de rechteronderarm half draaide – ik had eerlijk gezegd niet naar een bloedvlek gezocht, maar die was er wel. Net als een kleine, gerafelde wond, maar er was vrijwel geen bloed te zien – . “Ik ga wel bellen – politie moet erbij komen,” zei een ambulancebroeder, man met een beginnend baardje. Het duurde enkele ogenblikken voordat de werkelijkheid keihard bij me binnen wilde komen. De vader van Casper was niet gewoon in zijn slaap overleden – er moest sprake zijn van een moord.

Ik keek opzij en zocht Casper, maar die was verdwenen – hij was weggelopen.

“Casper!”, riep ik – het kostte me slechts enkele stappen om het appartement te verlaten, zodat ik Casper de lift binnen zag gaan – de deuren sloten al.

Hij draaide zijn hoofd om – ik zag zijn ogen – de gezichtsuitdrukking en ik wist nu dat hij eindelijk begreep wat er was gebeurd. Zijn vader was vermoord en de jongen was zelf de dader…