Categorie archief: De klusjesman

De klusjesman (5/5)

Het was al bijna zeven uur en de volgende dag zou hij naar het politiebureau moeten gaan om een verklaring te ondertekenen. Ach, hij kende het slachtoffer niet echt – had hem slechts eenmaal ontmoet in de garage, een gesprek dat handelde over de broer die in het huis had gewoond en een tijd geleden slachtoffer is geworden van een vergismoord, al zou de politie ook die zaak opnieuw bekijken – twee vermoorde broers waren geen toeval. In dat geval sprak je over boze opzet, een echt plan.

Er stond een koffer bij de voordeur – zijn kinderen zaten televisie te kijken en Michelle was met de afwas bezig – er stond een plastic bakje met macaroni klaar in de magnetron – het kon zo opgewarmd worden.

“Kennen we het slachtoffer?”, vroeg Michelle, terwijl ze de vaatwasmachine aanzette – ze draaide zich om en leunde tegen het aanrecht – armen over elkaar.

“Ja en nee – een broer van de oude bewoner.”

Ze beet op haar onderlip en hield de deuropening in de gaten – voor het geval een van de kinderen iets nodig mocht hebben. “Het haalt ons gewoon in.”

“Inderdaad.”

“We gaan vrijdagmiddag naar de caravan.”

“Niet naar je ouders?”

“Nee, da’s een verkeerd signaal – ze zouden denken dat we ruzie hebben gekregen en dat wil ik niet – .”

Hij knikte alleen.

“Wat ga je doen?”, vroeg ze.

“Geld teruggeven.”

“Alles?”

“Er zijn twee mensen voor vermoord,” zei hij.

“Ja – ja.”

“Dan is het werk echt gedaan.”

“Ik zal blij zijn als dat rotgeld weg is.”

Jon legde zijn vingers op het bakje dat niet erg warm aanvoelde en stelde de magnetron in op vijf minuten – normaal zou dat voldoende moeten zijn. De boodschapper had gezegd dat hij vrijdagavond op het verlaten bouwterrein moest zijn – met het geld uiteraard. Het was een vreemde, onhandige plek – hij moest er een behoorlijk stuk voor lopen met een zware koffer. Er school geen enkele vorm van logica in het plan, want de eigenaar zou zijn auto achteruit op het pad mogen zetten, zodat Jon de koffer er simpel in zou leggen.

Maar als je twee moorden hebt gepleegd – misschien zelfs meer – dan is een derde niet zo moeilijk.

Zou er camera- of hondenbewaking zijn? Geen honden, wel een camera. Voorlopig werd er alleen gesloopt, weinig interessant, gezien de mate van vervuiling die in de jaren vijftig op het terrein is begonnen en pas recentelijk is opgehouden.

Of het moest de bedoeling zijn dat het stoffelijk overschot van Jon Dekker op het terrein achterbleef.

De macaroni van Michelle smaakte prima als altijd – hij bracht zijn vork naar zijn mond en at verder. Er wachtte geen andere oplossing dan zelf een val opzetten voor de achtervolger – die een dode als waarschuwing had achtergelaten op straat – voor het geval het Jon nog niet helemaal duidelijk was geworden – het moest hem angst inboezemen, maar zo voelde hij het niet – wel verontrustte het hem dat hij het kennelijk anders ervoer dan hij behoorde te doen.

“Smaakt het?”, vroeg ze.

“Ja – zeker – het is lekker – zoals altijd.”

Zodra Michelle en de kinderen waren vertrokken, zou hij de pistolen in gereedheid brengen – hij had er eerder mee gewerkt, maar nooit op mensen gericht.

*****

Pistolen, geluidsdempers en kogels lagen op de werkbank – Jon vulde het magazijn volledig bij en gooide de overige kogels in een plastic zak die hij in het water wilde gooien – niet hier overigens, ergens anders – het Amsterdam-Rijnkanaal was geschikt. Zijn telefoon stond uitgeschakeld, maar Michelle zou vanavond niet meer bellen – ze hadden elkaar al gesproken – net na het eten – hij had een diepvriesmaaltijd warm gemaakt – het was, zoals wel vaker, net niet voldoende – Jon was een grote eter.

Er stak een pistool achter zijn broekriem – het andere wapen, voorzien van een demper, lag op de werkbank, een beetje verborgen onder karton. De schutter zou sowieso hierheen komen, aangezien Jon niet van plan was naar het bouwterrein te gaan en zich domweg neer te laten knallen, want zo zou het gaan.

Het werd negen uur en er gebeurde niets – natuurlijk, want zijn afspraak bevond zich een eind verderop – binnen dertig minuten zou er een auto voor het hek moeten stoppen, een andere uiteraard dan eerder die week – andere auto en kleur, een afwijkend kenteken. Alles zou anders zijn, behalve de man – de moordenaar van de twee broers. Jon was heel benieuwd.

De avonden duurden erg lang in juni, er lag een overheerlijke deken van koele lucht boven de stad. De horizon kleurde geel en oranje – Jon had een stoel neergezet in de garage die uiteraard openstond, als een stilzwijgende uitnodiging aan een klusjesman, want inmiddels was het al bijna half tien geworden. Het rechteronderbeen van Jon leunde losjes op zijn knie – onderarm rustte op de werkbank – het pistool binnen handbereik – het andere wapen stak in zijn broek. Af en toe passeerde er een fietser, maar dat werd steeds minder – . De overburen woonden op de andere oever – honderdvijftig naar het oosten en Jon wachtte nog steeds. Ze zouden een verrekijker nodig hebben om te zien wat er hier allemaal gebeurde – zulke mensen waren er wel degelijk – die een verrekijker hadden en aandachtig tuurden naar wat andere mensen deden.

Om zes minuten over half tien verscheen er een gedaante bij het tuinhek – hij moest een auto hebben, mogelijk een moderne die amper geluid maakte, al zou je de banden moeten horen. Hij had niets gehoord. De man had een slank postuur, een meter zeventig, misschien iets langer, maar niet zo heel erg veel. In het schemerduister ging een eventueel wapen verborgen achter een broekriem of in een schouderholster. Hek ging open en weer dicht – man kwam verder en inderdaad knarste het grind ritmisch onder zijn voeten – de man zou ongeveer zestig kilo moeten wegen, net zoveel als Michelle, want het grind klonk hetzelfde.

“We hadden een afspraak, mijnheer Dekker.”

Hoe zou het zijn als een klusjesman ontdekte dat de rollen plotseling waren omgedraaid?

“Ik ben geen man die zich zoiets laat overkomen.”

In een flits van een seconde hield de klusjesman een pistool vast, maar hij liet zijn arm omlaag hangen.

“Enig idee wat voor geld dat is?”

Een pistool met geluidsdemper…

“Nee.”

“Bloedgeld – hij heeft er voor gemoord.”

“Pecunia non olet,” zei Jon.

“Eh – ?”

Jon greep het wapen dat hij al de hele dag klaar had liggen – de klusjesman vuurde een schot af dat naast ging en eindigde in de stenen muur – Jon richtte zijn wapen en schoot vier keer – snel achter elkaar.

De klusjesman liet zijn wapen vallen en tastte enkele malen naar het bloed dat over zijn borstkas begon te stromen – alsof dit scenario onmogelijk scheen te kunnen gebeuren – hij was de brenger van dood.

Jon stond op en liep naar de klusjesman – schopte het wapen weg – maar wachtte tot de man omviel, wel sloot hij meteen de garagedeur. Geen pottenkijkers. Het idee van een eenzame man die urenlang in een verrekijker zat te staren liet hem geen moment los. Jon knielde neer en zocht naar een halsslagader, ook zocht hij naar andere, verborgen wapens, zoals een handig klein exemplaar dat je op je enkel bewaarde. De klusjesman was dood – drie van de vier schoten hadden doel geraakt, een vierde kogel zat in de muur. Hij zou de schade repareren, maar peuterde de kogel er direct al uit en zou die in het water gooien. Ook de andere kogel moest uit de muur. Het ging hem allemaal natuurlijk af, alsof hij een muur metselde en vervolgens de wanden opnieuw stuukte. Er moest ergens een auto staan en de dode man zou zijn sleutels vermoedelijk in een broek- of jaszak bewaren, waarschijnlijk rechts, de man was rechtshandig.

Jon trok handschoenen aan, heel dunne, zodat hij een beetje oogde als een laborant – of een arts – hij zocht de autosleutels van de indringer en vond ze terug in een broekzak – een setje dat toebehoorde aan een gehuurde auto die dichtbij geparkeerd moest staan. Hij probeerde zich te herinneren of er camera’s waren gericht op het huis – of had de buurman aan elektronische beveiliging gedacht – Jon dacht aan de honden die hij in huis wilde halen – Michelle vond het ook een goed idee en de kinderen zouden er weinig anders over denken – verwachtte hij. Honden waren beter – vooral nu een gangster de relatieve rust van zijn gezin had verstoord. Jon verliet zijn tuin en keek om zich heen – zocht naar een auto – een vrij nieuwe Peugeot.

Hij bleef staan op straat en keek naar het huis van zijn buurman – lichten waren uit, maar het was niet laat. De buurtjes zaten in de tuin – genoten van een koud drankje en hadden mogelijk aan hapjes gedacht. Ze zouden niet letten op Jon Dekker die een onbekende auto in zijn garage parkeerde, omdat hij een lijk moest dumpen – zonder forensische sporen achter te laten – er mochten uiteraard sporen in de auto achter blijven, maar Jon had geen strafblad en ook geen broers of zussen die fouten hadden gemaakt – hij dacht aan neven en nichten. Nee, hoogstwaarschijnlijk stond zijn slachtoffer bekend als een doorgewinterde gangster, dus werd er gedacht aan een afrekening in het criminele circuit.

Jon stapte in de auto en bekeek de stickers waarmee de verhuurder waarschuwde om niet te roken – hij reed terug naar huis – maakte zo min mogelijk herrie en moderne auto’s waren gelukkig erg stil. Hij remde, terwijl alleen de motorkap uit de garage stak – ver genoeg om het lijk op te pakken en op de passagiersstoel neer te zetten – Jon opende het portier en sleepte de dode man weg – het kostte hem inderdaad weinig moeite om het lijk in de stoel te zetten – Jon maakte de gordel vast, sloot het portier en drapeerde het hoofd voorzichtig tegen de ruit.

Jon controleerde heel uitgebreid zijn kleding – hij telde de knoopjes van het overhemd dat hij aan had. Er mochten geen aanwijzingen achter blijven. Niets.

Niemand zou argwanend reageren als hij in een auto zou rijden, terwijl er een bezopen vent in de stoel naast de zijne scheen te zitten – vrijdagavond, een mooie avond om eens goed dronken te worden. Het duurde hierna misschien een volle dag voordat iemand op het ruitje durfde te tikken, omdat die mijnheer toch wel erg lang bleef slapen – voordat de politie argwaan begon te krijgen – hij overwoog de auto in brand te steken, maar dat zou beslist heel veel aandacht wekken – net als het scenario dat hij nu wilde volgen. Een geliquideerde man die minstens één volle dag dood in zijn zelf gehuurde auto zou zitten – Hoelang zou het duren voordat de politie gealarmeerd werd?

De garagedeur ging langzaam omlaag – elektrisch – hij hoefde niet eens uit te stappen – Jon en Michelle moesten nog beslissen over beveiliging – honden dus.  

Natuurlijk kon hij de auto het kanaal in rollen – Jon vond het een slecht idee – mensen zouden zich details herinneren – het was iets afwijkends en daarom niet geschikt – hij moest de auto ergens achterlaten – het liefst op een parkeerterrein dat buiten bereik van bewakingscamera’s lag – slooppanden. Dit was nog het lastigst – bijvoorbeeld een parkeerplaats die zich in een drukke woonwijk bevond waarbij Jon de auto parkeerde en vervolgens weg zou kunnen lopen zonder enige argwaan te wekken – alsof hij een winkel verliet – of een restaurant – drie of vier stappen – daarna zou hij in de massa zijn opgelost – heel simpel. Zijn mondhoeken gingen omhoog – misschien had hij een briefje ‘niet storen a.u.b.’ op het dashboard moeten leggen.

Hij sloeg rechts af – daarginds lag het bouwterrein – komende jaren ging er een woonwijk verrijzen. Ze zouden elkaar daar ergens hebben moeten treffen – nu liet Jon Dekker de auto achter met het lichaam erin.

Hij stopte onder een paar overhangende bomen – toch baadde een deel van de weg in een zee van licht – Jon bleef zitten en wachtte – tot het weer donker werd.

Het duurde vijf minuten – daarna pas stapte hij uit. Jon zocht de lampen en begreep dat ze reageerden op bewegingsschakelaars – natuurlijk – dus nam hij een omweg – hij gooide de sleutels in het water – er waren geen fietsers – geen wandelaars – hij was de enige.

Jon moest de vloer van de garage schoonmaken.

Er zouden bloedvlekken moeten liggen.

Hij zou natuurlijk een beetje verf kunnen knoeien – dat was beter dan een agressief schoonmaakmiddel.

Jon trok de handschoenen uit en propte ze in zijn broekzak – straks zou hij ze weggooien – thuis…

Pecunia non olet’ – ja, de Romeinen begrepen het al – geld stinkt niet.


De klusjesman (4/5)

“Ik ben alleen maar de boodschapper,” zei hij.

Jon hield de beitel voor zich – dreigend – alsof hij elk moment toe zou kunnen slaan, maar dat gebeurde niet. Hij bleef staan en besloot niet te reageren.

“De pianospeler, zo gezegd,” ging de man verder.

Jon liet zijn hand zakken en legde de beitel weg.

“U heeft het geld gevonden – dat weten ze.”

Nog altijd zei Jon geen woord.

“Maar niet waar u het bewaart.”

De man leek zijn ergste angst kwijt te zijn geraakt – hij had het pakketje afgeleverd en mocht zo weer vertrekken – naar huis – naar zijn gezin – als de man tenminste een partner of kinderen had.

“Blijkbaar moet ik op zoek naar afluisterapparatuur,” zei Jon wiens stem ijzig vlak klonk – ze wisten alles.

Je had beslist een sadistische persoonlijkheid nodig om de broer van je moordslachtoffer naar Jons huis te sturen – natuurlijk onder bedreiging van een nieuwe moord. Zo moest het zijn gegaan. Het kon niet anders. Maar een echte kerel zou de boodschap zelf hebben afgeleverd en geen – pianospeler – hebben gestuurd.

“Vrijdagavond – negen uur – op het bouwterrein.”

“Welk bouwterrein. Er wordt erg veel gebouwd.”

“Eindje verderop. Je weet wel. Er schijnen drie schoorstenen te staan – .”

“En dan?”

“Dat hoef ik niet meer te zeggen,” zei de man – zijn zelfvertrouwen was gegroeid, “je hebt een miljoen redenen om de afspraak na te komen – je moet wel.

“Zeg maar tegen je opdrachtgever dat ik er zal zijn,” zei Jon, “om negen uur – op het bouwterrein.” Bijna anderhalf kilometer verderop – misschien twee – lag een braakliggend terrein langs het kanaal waar in de nabije toekomst twintigduizend mensen kwamen te wonen. “En een miljoen redenen om de afspraak na te komen,” zei Jon. De man die geen naam leek te hebben, knikte enkele malen en draaide zich toen om.

Jon wist dat het tijd werd om de wapens uit hun bergplaats op te halen – hij zou ze ongetwijfeld nodig hebben – eentje in elk geval – bovendien leek het hem een goed moment om de vuurwapens kwijt te raken – te dumpen. Hij wilde ze in het water gooien, zodat ze verloren zouden zijn. Hij leunde tegen de werkbank en hield ondertussen de tuin en straat in de gaten, alsof er meer onbekende bezoekers konden opduiken die iets wilden, al ging meestal het dan om zendelingen of vertegenwoordigers.

Jon haalde het luik weg en liet zich omlaag zakken – in de kruipruimte – hij had inderdaad een miljoen redenen om het probleem op te lossen dat zijn gezin bedreigde. Hij kroop naar de uiterste verre hoek – het pakket lag er zoals hij het maanden geleden had achtergelaten, twee pistolen en een doosje kogels gewikkeld in plastic en duct tape.

Jon kroop terug en kwam weer overeind – zijn bovenlichaam stak boven de vloer uit – er heerste een diepe stilte in huis – Michelle was er niet, net als de kinderen die normaal een hels kabaal maakten. Hij plaatste het luik en legde de deurmat terug – de wapens zou hij in een paar emmers verbergen – er lagen schroeven in – ze waren loodzwaar en Jon was sowieso de enige die ze naar beneden kon tillen. Het zou slechts enkele dagen duren – daarna lagen wapens èn kogels op de bodem van het kanaal.

Bijna een uur later kwamen Meindert en Allert thuis, het was gedaan met de rust, maar de belangrijkste mededeling hield hij achterwege – vrijdagavond zouden ze bij opa en oma doorbrengen. “Pap – pap – we hebben gewonnen – met 6-1!”, riep Meindert die zijn tas, net als Allert overigens, gewoon in de gang wilde neergooien. Een prettige opwinding, het ging eigenlijk altijd zo – dus binnenstormen, beetje schreeuwen en tassen middenin de gang neergooien.

“Opruimen jongens,” zei hij – de wijsvinger van Jon wees naar de badkamer waar de wasmachine stond.   

“Oké – oké,” zei Meindert die zijn tas meenam.

Allert volgde hem, maar hij had er een hekel aan, want veel liever liet hij zich direct neerploffen op de bank om een computerspel te spelen – tegen Barcelona bijvoorbeeld. Het behoorde tot de vaste rituelen in huis en Jon begreep het goed – hij probeerde de pistolen te vergeten, maar de boodschap van de naamloze man bleef in zijn hoofd rondspoken – vrijdag om negen uur op het bouwterrein. Vrouw en kinderen zouden de avond bij zijn schoonouders doorbrengen – hij moest zaken doen. Hij moest het geld teruggeven – een miljoen euro – een miljoen redenen om een nieuwe koffer te kopen waarin hij die bankbiljetten zou moeten stoppen en vervolgens – . Bij de drie schoorstenen, daar hing, dacht hij, een beveiligingscamera, niet zo handig dus.

“Ik ben alleen maar de boodschapper,” zei hij.

Jon trachtte zich weer te concentreren op de gereedschappen die hij wilde opruimen – de emmers waren verstopt achter een boormachine en slijptol.

“De pianospeler, zo gezegd.”

Er verstreek nog eens anderhalf uur voordat Michelle thuiskwam – het grind knisperde onder de banden van hun auto – Floortje stapte de garage in – Jon was nog altijd aan het opruimen en het werk zou hem minimaal twee uur kosten – zijn dochter droeg haar nieuwe schoenen – misschien zouden ze slechts een seizoen meegaan, misschien wat langer, een half jaar of zo.

“Heel mooi,” zei hij, “hele mooie schoenen.”

“Ja hè?”

Koplampen van hun auto doofden langzaam uit – portier zwaaide open en Michelle legde haar hand op het portier en begon uit te stappen. Er lag een tevreden, maar vermoeide glimlach op het gezicht van zijn echtgenote die zich energiek toonde in shoppen, zoals kopen van schoenen voor Floortje – ja, het was wel eens vermoeiend – ze gooide het portier met een stevige zwaai dicht en liep verder.

“Lekker bezig geweest?”, vroeg Michelle.

“Mm. Beetje.”

“Hoezo? Ging het niet helemaal lekker?”

Jon legde zijn beide handen op de werkbank – hij leunde er met zijn rug tegenaan. “Ik heb vrijdagavond een klus te doen – misschien is het verstandig als je naar je ouders gaat met de kinderen – tv kijken.”

“Floortje – Ga jij naar binnen?”

Michelle keek haar dochter ernstig aan.

“Ja mam,” zei Floortje.

Jon en Michelle wachtten tot hun dochter weg was.

“Wat is er gebeurd?”, vroeg Michelle.

“Er was bezoek – een man uit België, maar met ‘n vlekkeloos Hollands accent, broer van die ander. Mijn aanwezigheid is vrijdagavond dringend gewenst. Zo luidde de boodschap. Meer niet. Ik vermoed dat het over het geld gaat – daar moet het immers over gaan.”

Michelle knikte begrijpend.

“Vrijdagavond dus,” zei ze.

“Ja.”

Hij moest nadenken, maar wist goed beschouwd dat het niet eens nodig was, aangezien er maar één verstandige beslissing wachtte, namelijk geld teruggeven, want ze wilden hun centen terug hebben.

“Beslist niet, je vader heeft het zo al druk genoeg!”, hoorde hij Michelle roepen naar een van de kinderen.

Hij overwoog de radio aan te zetten, maar besloot dat het lawaai van zijn kinderen ruimschoots voldeed.

Natuurlijk lag daar juist de motivatie – hij behoorde zijn gezin te beschermen – het geld was niet relevant. Veel anders hoefde hij niet te doen – alleen zijn gezin te beschermen tegen het kwaad dat op de loer lag.

*****

Rond vijf uur ’s middags, net voor het eten, hoorde hij twee droge knallen – Jon dacht meteen aan pistoolschoten – de emmer met spijkers en wapens stond onveranderlijk op de kast – er kon geen sprake zijn van een ongeluk. De kinderen waren niet in de garage geweest. Geen moment. Ze moesten er weg blijven van Michelle, want haar stem had hij gehoord. Jon liep de tuin in – kalm – er klonken vaker vreemde geluiden op straat en meestal betekende het dat er weinig aan de hand was. “Jon?”, vroeg Michelle die in de keukendeur bleef staan – de gezichten van Meindert en Allert waren zichtbaar – Floortje niet.

“Waar is Floor?”, vroeg hij.

“Binnen – op de bank – koptelefoon.”

Jon liet de tuin achter zich en ging verder, maar bleef staan – een roeiboot lag stil in het water – de roeiers, allemaal jonge mannen, keken naar de kruising – een volwassen man lag op zijn rug – een jonge vrouw was naast hem neergeknield en scheen te bedenken of ze iets moest doen – reanimeren bijvoorbeeld. Jon viste onhandig naar zijn telefoon, liep naar de vrouw en het slachtoffer dat hij eerder die dag gesproken had.

“Heb je 112 al gebeld?”, vroeg Jon.

“Nee – ja – eh – ik weet het niet meer,” zei ze.

“Dan bel ik nog wel een keer,” zei hij.

“Wat moet ik nou doen?”, vroeg ze.

Jon boog voorover en zag twee bloedende vlekken – de boodschapper leefde nog steeds en hij staarde omhoog. “N-niet s-s-schieten – ik ben d-de p-pianospeler,” de woorden kwamen heel moeizaam uit zijn mond, want de letters leken zich te vermengen met bloed.

“Er is hulp onderweg, mijnheer.”

“Hallo, ik ben Jon Dekker.” Hij begon te vertellen waar hij zich bevond – hoe de straat heette – er had een schietpartij plaatsgevonden – slachtoffer leefde nog wel, maar er was haast geboden – ja, twee schoten in de borststreek, zo te zien – de dame van 112 vertelde dat er al een ambulance onderweg was – . Jon draaide zich om – alleen de buren stonden buiten  te kijken. O, er had inderdaad al een jonge vrouw gebeld over een man die was neergeschoten – er waren meer ambulances onderweg – en politie uiteraard – die kwam ook.

“Hij is dood, denk ik,” zei de jonge vrouw.

“Volgens mij heb je gelijk.”

“Wat bedoelde hij nou – hij noemde zichzelf een pianospeler,” zei ze. “Snapt u wat hij wilde zeggen?”

“Nee, ik heb geen flauw idee,” zei Jon.

Een jonge kerel op een fiets keerde om en zei: “Ik blijf wachten op de politie om een getuigenverklaring af te leggen – die jongens hebben echt niks gezien, hoor.”

“Er kwam een auto aanrijden,” zei de vrouw die had willen reanimeren, “en die stopte opeens – deze man stapte uit – volgens mij stapte hij uit die auto en – .”

“Toen klonken er twee pistoolschoten.”

Jon luisterde zwijgend en reconstrueerde het incident, zoals het had plaatsgevonden – het was bijna een scene uit de film. Blijkbaar had de pianospeler zijn werk niet al te best gedaan – de klusjesman vond dat Jon zich niet ten volle bewust was van de inzet.

“Ik was mijn gereedschap aan het opruimen,” zei hij.

De klusjesman leek een echte, belangrijke boodschap voor Jon Dekker achter te willen laten op straat. Het moest een boodschap voor Jon zijn.

Hij keek nog eens of Michelle en kinderen op straat stonden, maar zijn echtgenote had ze alle drie binnen gehouden. Een ambulance kwam dichterbij – en Jon stapte op de kruising om aan te wijzen waar ze precies heen moesten rijden – al waren ze te laat.

Ambulance stopte – portier zwaaide open – man stapte uit en Jon zei: “Ik denk dat jullie te laat zijn – nee – herstel – jullie zijn beslist te laat voor die man.”

Niets vertellen over die man, een broer van de vorige eigenaar, betekende meineed, dus moest Jon wel iets zeggen over hun ontmoeting – het gesprek dat ze samen hadden gehad en het slachtoffer zou nooit iets verklappen over het gespreksonderwerp, al zouden andere mensen, bijvoorbeeld zijn buren, kunnen verklaren dat de man in het huis van de familie Dekker is geweest – een boom verstop je het best in een bos – een leugen verstop je tussen de waarheid.

Ja, de man was inderdaad binnen geweest, agent – of rechercheur, maar ze hadden een praatje gemaakt over het huis en de broer die per ongeluk was vermoord – niet ver hier vandaan. Het was ondenkbaar dat Jon en Michelle geen enkele kennis zouden kunnen hebben van het verleden. Jon haatte het om te liegen, want hij moest ook onthouden tegen wie hij welke leugens had opgehangen – daarom sprak hij liever de waarheid – of zweeg hij.

Er arriveerden nog twee ambulances die al vrij snel weer vertrokken – ze hadden geen reëel nut meer. De politie arriveerde wat later waarbij de straat tot plaats delict werd aangemerkt – Jon was getuige, een getuige overigens die niets had gezien.

Ja, hij had zelf gebeld naar 112, maar de agent stelde niet eens de vraag of Jon het slachtoffer misschien kende.

Hij maakte zich geen illusies over vragen van de politie – die zouden ze beslist nog wel gaan stellen.