Categorie archief: Cayenne

HET ANDERE LEVEN VAN CAYENNE (1)

Eerlijk gezegd wist ze nooit of ze wel echt droomde, behalve als ze haar ogen weer opendeed en soms stond moeder zwijgend tegen het kozijn te leunen. Ze woonden in een klein appartement op de derde verdieping. Met zijn tweeën. Geen huisdieren, geen broer of zus en ook geen vader, want die was lang geleden ’s avonds de deur uitgelopen om sigaretten te kopen en nooit meer teruggekomen. Bijna alle dromen die ze had speelden zich af in een middeleeuws aandoend dorpje en de details die ze zich wist te herinneren klopten allemaal redelijk goed. Een verzameling eenvoudige houten huisjes, een kerk die ook volledig was gebouwd van hout. Modderige straatjes, een paar akkers die nauwelijks voldoende eten opleverden, maar ze moesten het ermee doen. Erg groot waren de mensen niet, zelf was ze de langste van allemaal, vrouwen gingen regelmatig dood tijdens de geboorte van een kind, mannen werkten tot ze er dood bij neervielen. Het was geen leven waar ze erg blij van werd, maar ze droomde er altijd over.

En het duurde ontzettend lang voordat ze haar moeder erover durfde te vertellen. Dus niet zomaar dromen, nee, ze zag vrijwel elke nacht een leven aan zich voorbij trekken, ze was de vrouw van een man die Adam werd genoemd, een lange magere vent met donkere, ja, bijna zwarte haren. Ze waren eenvoudige boeren. In haar droom wist ze dat ze twee sets kleding had. Eentje voor de zomer, eentje voor de winter. Ze wasten zich vrijwel nooit, ze spoelde haar gezicht wel af, maar een bad hadden ze helemaal niet. In de zomer gingen ze zwemmen. Ja, dat deden ze dan wel eens.

Cayenne droomde steeds over dezelfde mensen, zoals ze altijd weer naast Adam wakker werd en op een dag snapte ze na een nieuwe droom dat ze zwanger was, ofschoon ze zelf toen net zeventien was geworden. Niet alleen in werkelijkheid. Haar dubbelganger in de droom was net zo oud, dat wist Cayenne honderd procent zeker. Het kwam erop neer dat ze een dubbel leven aan het leiden was, want ze groeiden samen op. Al gebeurde er geen enge dingen, het was een gewoon dagelijks leven van een groepje mensen in een afgelegen dorp in een uitgestrekt bos. Voor zover ze wist waren er vrijwel geen andere mensen. Adam beweerde dat er kilometers verderop een echt kasteel stond en hij wist van een klooster, omdat de monniken er land aan het ontginnen waren.

Natuurlijk had Adam gelijk, maar zelf was ze er nog nooit geweest, dus ze kon zich er nauwelijks iets bij voorstellen. Stenen gebouwen, zoals het kasteel en klooster, die ver boven de bomen uitstaken. Dromen. Als een verhaal, nee, meer nog dan een gewoon verhaal, het was het leven dat ze zag gebeuren, zoals het hare zich overdag afspeelde. Al had ze soms een vriendje en meestal niet, bovendien wist ze verdraaid goed hoe het was om seksueel opgewonden te raken, dankzij Adam gebeurde dat met enige regelmaat. Nou ja, tot ze zwanger raakte. Toen was dat afgelopen.

Zoals zo vaak douchte ze ’s ochtends eerst en ging vervolgens snel wat eten, omdat ze naar school moest.

“Je was weer erg onrustig vannacht,” zei moeder.

“Geen idee,” antwoordde Cayenne. Alle beelden en gesprekken bleven in haar actieve geheugen achter.

“Nu vind ik het nog niet eens zo’n probleem, maar over een paar jaartjes heb je een vriend… of… in elk geval slaap je met een ander in hetzelfde bed en zul je het moeten uitleggen… alles wat je mij hebt verteld.”

“Misschien ga ik in mijn droom wel dood en is het voor altijd afgelopen,” zei ze, terwijl ze een grijns nog net op tijd wist te onderdrukken, want de ogen van haar moeder verraadden een snel naderend onweer.

“Misschien ook wel niet.”

“In de droom ben ik nu zwanger.”

“O God.”

“Niet echt, hoor,” zei Cayenne. Stoelpoten schoven achteruit, ze pakte haar telefoon van de tafel en liet hem in haar rugtas vallen, nadat ze snel de berichten had gecheckt. Straks – op de fiets zou ze antwoorden.

Buiten regende het al enige tijd en Cayenne dacht aan de eindeloze buien die ze in haar dromen had meegemaakt, het duurde erg lang voordat ze last kregen van het water, maar vroeg of laat kwam het altijd binnen. Regen was veel erger dan kou, aangezien ze een vuur konden maken waarmee ze zich warmden. Of ze kropen dichter tegen elkaar aan.

“Denk je soms dat ik echt hulp moet zoeken?”, vroeg Cayenne, het was een onderwerp dat vaker ter sprake was gekomen en nooit echt goed doorgesproken.

“Ja – misschien – of – ik denk het wel.”

“Mam! Er is niks aan de hand. Het zijn maar dromen. Alleen het feit dat ik een echt leven voorbij zie komen is hartstikke weird. En ik ben getrouwd met Adam.”

“Zo meteen kom je hem nog in het echt tegen.”

“Nou, echt niet, hoor.”

Korte tijd later verliet ze het huis, trok al direct haar capuchon over het hoofd en begon sneller te fietsen. Het andere leven dat ze leidde verschoof naar de achtergrond en normaal dacht ze er overdag nooit aan.

Anders dan vroeger sliep ze normaal, als zevenjarig meisje was ze doodsbenauwd om te gaan slapen tot ze merkte dat er niks bijzonders gebeurde. Geen enge monsters. Het was een doodnormaal leven van iemand die misschien duizend jaar geleden geleefd zou kunnen hebben. Net als de andere mensen. Een krakkemikkig houten huis, mensen die aan reuma leden, omdat ze altijd met kou en vocht te maken hadden. Behalve in de zomer als er geoogst moest worden, dan werkte iedere man en vrouw die kon staan en lopen op het land om het werk voor mekaar te krijgen. Daarna was het feest, aangezien ze wisten dat ze een strenge winter makkelijk zouden doorstaan.

Onderweg kwamen er diverse berichtjes binnen van vriendinnen, terwijl ze haar antwoorden tikte, bedacht Cayenne dat ze afgelopen nacht voor het eerst echte klokken had horen luiden. Ze waren in het dorp niet langer alleen. Er waren nog andere mensen. Een kasteel en een klooster die vrij ver uit elkaar stonden. Ze waren geen buren. Wat was beter? Een klooster of een kasteel? En misschien maakte het geen barst uit.

School verliep in een bekende prettige cadans, uur na uur, leraren wisselden elkaar af, er kwam een jongen binnen die erg laat zijn bed uit was getuimeld. Normale dingen. Vandaag lukte het bar slecht om haar andere leven te vergeten, ze bleef nadenken over een wereld die zich steeds sneller begon te ontvouwen, eerst heel klein en tenslotte steeds groter, omdat ze zich nu ook het bestaan van de anderen bewust werd.

Na het laatste lesuur stelde haar vriendin Dionne voor om naar het reservaat te gaan dat in het oosten van de stad lag en jaren geleden min of meer toevallig in handen van een groepje mensen terecht was gekomen en vandaag gold als een beschermd natuurgebied. Ooit stond er een woonwijk, vandaag groeide er bomen, struiken, leefden er mensen die de voorkeur gaven aan een groene manier van leven en projectontwikkelaars konden er niets aan veranderen, al zouden ze dat nog zo graag willen. Er was een flat blijven staan die in 1960 was gebouwd en jaren terug gesloopt zou worden, maar dat was nooit gebeurd.

Voor Cayenne leek het alsof haar alter-ego besloot op bezoek te gaan bij de bewoners van het kasteel, als ze al binnen werd gelaten, iets wat ze in het klooster als vrouw mocht vergeten, daar leefden alleen mannen.

“Nou? Wat denk je ervan?”, vroeg Dionne.

“Goed, ik ga mee,” antwoordde Cayenne.

Tot nu toe had ze met niemand gesproken over haar dromen – als ze al echte dromen waren – toch durfde ze Dionne als haar beste vriendin te beschrijven.

Alleen moeder wist er uiteraard van. Dat was alles.

Het was verdraaid lastig om in het reservaat te komen, aangezien er niet eens stadsbussen in de buurt kwamen, er lag welgeteld één brug die ontoegankelijk was voor auto’s – verder mocht er geen enkel voertuig komen dat voorzien was van een verbrandingsmotor.

Na een half uur op de fiets hadden ze de grens bereikt.

“Hebben die mensen nou nooit een ambulance nodig?”, vroeg Dionne. Nergens anders had je een beter uitzicht dan op de brug die hoger lag dan de wijk die er vroeger achter had gelegen, vandaag was het een groene wereld, bomen die nog drijfnat waren na alle regen, hier en daar zag Cayenne de contouren van voormalige flatgebouwen, omdat de fundamenten en kelders waren blijven liggen, een moeilijk begaanbaar gebied, gevaarlijk ook.

“Heb je afgesproken met iemand of zo?”, vroeg Cayenne die het antwoord allang vermoedde, want haar vriendin was veel meer het type van de spontane ideetjes die vaak genoeg moeilijk uitvoerbaar waren.

“Nee. Onaangekondigd. Da’s beter. Overvaltactiek.” Terwijl ze haar woorden uitsprak, balde ze een vuist.

Onder haar voeten lag gebroken asfalt, gras, planten en zelfs boompjes waren er aan het groeien, terwijl Cayenne dacht dat dat onmogelijk zou moeten zijn. Ze verwachtte een solide hek, maar er was alleen een fietspoortje. Het raadsel groeide, voor zover ze wist bestond er geen enkele andere manier om er te komen. Een reservaat. Of stadseiland. Heel geleidelijk boog de weg naar beneden, links en rechts van hen had de natuur allang zijn oeroude rechten weer hernomen. Opnieuw viel het Cayenne op dat er nog fundamenten lagen, diepe gaten met spiegelend water erin, konijnen schoten het struikgewas in, vogels verlieten hun schuilplaatsen in de bomen, het werd er onoverzichtelijk nu ze onderaan de weg waren. Een natuurlijk bos. Als een verwilderd park. Staatsbosbeheer had er geen enkele zeggenschap. Dionne liep langs een omgevallen boom die nog altijd voldoende voedsel leek te krijgen, gezien de bladeren. Cayenne passeerde braamstruiken en wist zich te beheersen om niet te gaan staan snaaien. Ook herkende ze appel- en perenbomen, zelfs perziken, bijna klaar voor de pluk.

“Net een paradijs,” zei Dionne. “Prachtig.”

Net voorbij een bocht, want ze volgden nu een kronkelend pad dat in de loop der jaren was ontstaan, werden ze opgewacht door drie jongens – twee hadden er een normale lengte, een was veel kleiner en droeg bovendien ondanks zijn leeftijd een stevige baard. “Indringers,” zei een jongen die opvallende lichtgrijze ogen had, “het is gevaarlijk voor burgers.”

“Pardon?’, vroeg Dionne die hard begon te lachen.

“’t Is een bof dat jullie nog leven,’ zei de dwerg.