De club voor eenzame harten (Faking it!)

‘What’s one less person on the face of the planet?’

Het regende niet eens meer zo hard, maar het ging al wel enkele uren door en het had eerder nog geplensd. Er lagen grote plassen op de weg die flink omhoog spatten als er een auto passeerde. Koplampen weerspiegelden strak schijnende lichtbundels op drijfnat asfalt. Hij stapte uit de bus en zette de kraag van zijn jas omhoog. Thuis leek de regen mee te vallen, maar nu hij over het plein liep, dacht hij er beslist anders over. Hij had afgesproken met Brad, een oude vriend, voor het eerst sinds lange tijd. Ze zouden een paar biertjes drinken in hun oude stamkroeg. Normaal deed hij zoiets niet middenin een werkweek – afspreken in de kroeg – maar voor Brad maakte hij een uitzondering. Vroeger kende hij het menu uit zijn hoofd, want ze serveerden er goede maaltijden. In tegenstelling tot twintig jaar geleden zouden de vaste stamgasten vreemden voor hem zijn.

Hij opende de deur. Er zaten nauwelijks bezoekers binnen. Hij telde er vijf. Brad was er nog niet, of hij zou op het toilet moeten zitten. Marvin knikte naar de kastelein die hem leek te negeren, of de kans te geven zich eerst rustig te nestelen op een krukje. Marvin knoopte zijn jas los en bestelde een biertje. Misschien zou hij straks wat te eten bestellen. Het was lang geleden. Hij wierp een snelle blik op het menu en stelde vast dat ze nog steeds dezelfde saté met frites serveerden. Marvin legde de kaart opzij en glimlachte.

De kastelein zette een biertje neer, een vaasje, zoals het heette, want in de woonplaats van Marvin werden er geen Amsterdammertjes getapt.

“Weinig veranderd,” zei Marvin.

“Kwam je hier veel?”, vroeg de kastelein.

“Ja, lang geleden.”

“Afgesproken met iemand?”

“Vriend van me.”

“Wil je wat te eten bestellen?”, vroeg de kastelein.

“Misschien. Straks.”

“Het kan tot half tien.”

“O, dan heb ik tijd zat.”

Brad en Marvin kenden elkaar al heel lang. Ze waren elkaar voor het eerst tegengekomen bij op school – daarna middelbare school. Ze wisselden periodes af waarin ze erg veel contact hadden, maar er konden ook makkelijk jaren voorbij gaan met slechts een kerstkaartje als teken van leven. Bijna zestien jaar geleden was Brad gedebuteerd als schrijver van een thriller – Metal Machine Killer – dagboekaantekeningen van een seriemoordenaar – dus veel scholen hadden het boek om die reden verboden – je had sterke zenuwen nodig om het in één keer uit te lezen – journalisten stelden de vraag waarom het boek per se uitgegeven moest worden. Het boek behaalde spectaculaire verkoopcijfers, ook in het buitenland, al kreeg het daar dezelfde controversiële ontvangst. Brad leefde er goed van. Hij vertoonde zich bij voorkeur met knappe, jonge vrouwen – blondines, brunettes en roodharigen.

Kleine groepjes mannen en vrouwen betraden het café – langzaam begon het drukker te worden. Een televisiescherm hing op een prominente plek, zodat de voetbalwedstrijd gevolgd zou kunnen worden – straks – Champions League – nu nog niet. Marvin nam een slokje bier en zette het glas zorgvuldig terug. Hij checkte zijn telefoon op eventuele berichten, maar Brad kwam de afspraken altijd na – hij zegde nooit af.

“Die had je vroeger niet,” zei Marvin die naar het beeldscherm keek, een oud-voetballer gaf commentaar op wat een mooie wedstrijd moest worden, een cabaretier luisterde aandachtig. De kastelein tapte enkele verse biertjes en rekende af – een briefje van tien euro lag op de tap die al nat was.

“Dit is geen voetbalcafé, maar veel mensen komen er wel voor,” zei de kastelein, die zijn schouders ophaalde. “Ik vind het prima – het loopt lekker vol.”

Seconden en minuten tikten weg. Op het televisiescherm zag Marvin voetballers die zich klaarmaakten voor de wedstrijd. Hij controleerde nog eens zijn telefoon en verstuurde een app. ‘Waar blijf je? Zo meteen begint het voetbal en ik wil weg hier.’

De kastelein staarde aandachtig naar het toestel van Marvin. “Hij laat wel een tijdje op zich wachten – die vriend van jou.” Het klonk alsof hij het ook echt vervelend vond. De kastelein spoelde enkele vuile glazen om. “Hoe laat hadden jullie afgesproken?”

“Acht uur,” zei Marvin.

“Bijna driekwartier,” stelde de kastelein vast.

“Ja, erg laat.”

Om kwart voor negen begon de wedstrijd. Marvin liet zich van zijn kruk glijden en zocht een afgelegen plek. Hij was niet voor het voetbal gekomen en het irriteerde hem dat Brad hem liet zitten. Zonder bericht. De kastelein zette een vol glas voor hem neer. Marvin legde een briefje van vijf euro neer, terwijl zijn telefoon begon te trillen – een appje van Brad, nee, een flashbericht van de NOS. Hij liet het wisselgeld in zijn broekzak verdwijnen en las de woorden die er stonden – Marvin las het berichtje verschillende malen voordat de boodschap doordrong. ‘Succesvolle thrillerauteur Bradley M gearresteerd.’ Hij drukte zijn duim op de regel en las het complete bericht. ‘De 47-jarige Bradley M. is eerder vanavond door de politie gearresteerd. Waarvan hij wordt verdacht, wilde de politiewoordvoerder niet zeggen. Volgens anonieme bronnen werd er eerder vandaag een noodoproep gedaan vanuit het huis van de auteur. Een nog onbekende vrouw zei dat ze tegen haar wil werd vastgehouden door Bradley M, die bekend is geworden door een thrillerroman die als omstreden bekend staat.’ Marvin vloekte enkele malen, maar slaagde erin de woorden binnensmonds te houden.

Bradley Molensteen, de schrijver van Metal Machine Killer, zat in een gevangeniscel en zou zijn afspraak met vriend Marvin nooit na kunnen komen. Hij klemde zijn vingers om het koude, natte glas en nam een slok – zijn ogen vonden de kastelein die hem korte tijd aanstaarde. Het moest een vergissing zijn geweest. Of had hij weer ergens zo’n Oost-Europese stoephoer vandaan gehaald, zoals altijd, die vervolgens rare ideeën had gekregen? Zo achterlijk waren die wijven nou eenmaal niet. Brad woonde in een mooie, zeer grote villa, hij had ongetwijfeld iemand gevonden die geld wilde zien, een royale schadevergoeding, een loze beschuldiging.

In het toilet van Brad hingen citaten van seriemoordenaars, mannen en vrouwen die vaak vele tientallen slachtoffers hadden gemaakt. Voor de auteur van Metal Machine Killer scheen het heel normaal om zoiets te doen. Terwijl Marvin stond te pissen, las hij woorden die koude rillingen langs zijn ruggenwervels lieten glijden. ‘So what’s one less? What’s one less person on the face of the planet?’ Woorden van seriemoordenaar Ted Bundy – Marvin las het briefje, toen hij zijn gulp omlaag deed. Hij kon er nog smakelijk om lachen. Er hingen meer briefjes. John Wayne Gacy, Carl Panzram, Jeffrey Dahmer.

Toen was het een spel geweest dat hoorde bij een boek, nu leek het ineens bloedserieus te zijn. 

Een nog onbekende vrouw zei dat ze tegen haar wil werd vastgehouden door Bradley – .’

Brad was schuldig, nee, hij was onschuldig.

De briefjes, de citaten waren onzin, een gimmick.

Marvin pakte het glas en dronk het in één teug leeg.

“Wat is er?”, vroeg de kastelein die over de bar hing.

“Slecht nieuws,” zei Marvin.

 

 ‘A clown can get away with murder’

Op de basisschool wekte Brad allerminst de indruk dat hij ooit iets bijzonders van zijn leven terecht zou brengen. Stil ventje, nogal teruggetrokken, maar andere leerlingen paste ervoor op om hem te pesten. Hij reageerde soms onvoorspelbaar, was stevig gebouwd, erg groot ook. Marvin kwam hem daar voor het eerst tegen. Brad leek totaal niet op de zwierige voorzitter van een club voor eenzame harten die hij later beslist zou worden.

Het had er geen enkele schijn van dat beide jongens goed bevriend zouden kunnen raken, aangezien ze allebei totaal andere interesses hadden. Marvin ging bijvoorbeeld voetballen en meldde zich aan bij een club in de buurt – hij was geen goede speler, maar ook geen slechte. Brad vertoonde geen enkele belangstelling voor zoiets als sport. Ze raakten met elkaar in gesprek, omdat ze vanaf groep 8 dezelfde route naar school en huis volgden. Brad had geen moeder of vader die hem ophaalde – hij woonde bij zijn oma. Veel vertelde hij er niet over en Marvin stelde evenmin vragen. Het werd het begin van een vriendschap die heel lang zou duren. Na een tijdje liep Brad gewoontegetrouw met de moeder van Marvin naar huis – hij woonde in dezelfde straat en kreeg nu eens geen vervelende vragen over een oma die voor hem zorgde in plaats van een jonge moeder.

Op zekere dag vroeg Marvin aan zijn ouders hoe het zat. De vader van Marvin haalde verontschuldigend zijn schouders op en antwoordde: “Geen idee, jongen. Als je het zo graag wilt weten, dan moet je het vragen. Bedenk wel dat het ons geen bliksem aangaat.” Het klonk heel logisch, dus besloot Marvin er niet over te zwijgen, want het ging hem inderdaad niks aan. Brad zou er zelf over vertellen. Misschien deed het teveel pijn. Hij sprak nooit over zijn ouders. Alsof ze bij een verkeersongeluk om het leven waren gekomen.

Het duurde enkele jaren voordat Brad de woorden leek te hebben gevonden, of bereid was domweg te vertellen wat er – lang geleden – was gebeurd. Mannen – inmiddels – die in hun stamkroeg aan de bar hingen en al een tijdje bier aan het drinken waren.

“Je hebt me nooit gevraagd wat er met mijn ouwelui is gebeurd,” zei hij. Het was geen verwijt of zo, eerder een vaststelling. Brad had er kennelijk over nagedacht. Het verleden begon een beetje te spoken.

“Klop,” zei Marvin. “Mijn vader zei dat het ons geen bliksem aanging. Zoiets heeft hij gezegd, dacht ik.”

Jonge kerels – Brad moest zijn boek nog schrijven. Ze studeerden allebei, HBO, geen universiteit, al begon het erop te lijken dat Brad eerdaags zou afhaken. Hij had er geen zin meer in om hard te werken, zodat hij na een vierjarige studie als loonslaaf verder kon gaan, een nuttig lid van de samenleving, hij voelde zich een dandy – Marvin zag geleidelijk de persoonlijkheid ontstaan die jaren later furore maakte in de media. Dit begon hem toen al duidelijk te worden, maar de bekentenis, die Brad destijds in de kroeg deed terwijl ze samen aan de bar hingen, verbijsterde hem totaal.

“Moeder zit een gevangenisstraf uit – wegens moord,” zei hij en Marvin geloofde hem direct, want in Brads ogen herkende hij een duistere gloed – gedurende een fractie van een seconde – toen was het weer weg. “Ze heeft mijn pa vermoord – drankprobleem, weet je wel, gewelddadig, ook dat, ja. Voor de duidelijkheid. Moeder deelde de klappen uit, niet vader en ze zopen allebei als ketellappers. Zelf logeerde ik bij mijn oma, dus werd de aanklacht ‘voorbedachte rade’.”

Marvin wachtte alleen af en stelde geen vragen.

Hij forceerde een grijnslachje. “Ja, ze had het goed voorbereid – met een steakmes heeft ze toen zijn strot doorgesneden. Vriendje van moeder heeft geholpen het lijk te verstoppen in het bos, maar kreeg spijt.” Hij nam een slok bier en zette het glas neer. “Waarom vertel ik je dit? Ze komt vrij – proefverlof heet dat. Of ze bij mij – haar enige zoon – op de bank mag slapen.”

“Heftig verhaal, jongen,” antwoordde Marvin.

“Dus ik heb geantwoord: ‘Tuurlijk mam, dat kan.’ Wat moet je godverdomme anders zeggen?

“Ook daarom heb je geen zin meer in studie.”

“Precies.”

“Maar je wilt ook geen nuttig lid van de samenleving worden,” zei Marvin die probeerde te glimlachen.

“Dat zeker niet,” zei Brad die zijn glas leegmaakte. “Wat denk je? Zou ik mijn steakmessen moeten verstoppen?” Hij grijnslachte erbij, heel uitdagend.

Toen de controverse rond het boek Metal Machine Killer haar hoogtepunt had bereikt, werd uiteraard ook de moord op Molenaar senior opgerakeld. Voor de boekverkopen betekende het goed nieuws. Brad moest vooraf hebben geweten dat het zo zou gaan.

Daarna verloren Marvin en Brad elkaar voor langere duur uit het oog, enkele jaren zelfs. Marvin concentreerde zich op zijn studie, zag een relatie mislukken, maar slaagde erin een goede baan te krijgen als leraar Nederlands in zijn oude woonplaats. Hij vroeg zich dikwijls af hoe het tussen Brad en zijn moeder ging, of ze nog altijd op zijn bank sliep en misschien had ze ergens een goedkoop flatje gekregen, een vrouw met een bijstandsuitkering. Aangezien Marvin het adres van Brad had bewaard, besloot hij een brief te sturen en kreeg ook antwoord. Moeder had haar volledige bewegingsvrijheid herwonnen na alle beperkingen die een vroegtijdige in vrijheidsstelling met zich meebracht. Hij merkte op – en Marvin bespeurde hier enige ironie – dat ze haar oude geloof had teruggevonden en aan een bedevaart was begonnen die haar in Noord-Spanje moest brengen – een extra straf wegens de moord op papa. Ongetwijfeld belandde ze tijdens haar voettocht ergens als prostituee in een vunzig kamertje – sarcasme, geen ironie. Aan het einde van zijn brief stelde Brad voor om binnenkort een biertje te drinken. 

Zo gebeurde het ook en op een vrijdagavond ontmoetten ze elkaar in hun oude stamkroeg. Marvin gaf lang genoeg les om oud-leerlingen tegen te komen die kennis begonnen te maken met het nachtleven. Brad vergat te vertellen over zijn boek dat hij beslist aan het schrijven moest zijn geweest, want het zou binnen een jaar verschijnen. Voor de laatste keer zag Marvin hem alleen binnenkomen – de glazen stonden al snel op de bar – hij legde een vijfje neer. Het duurde bijna een half uur voordat Marvin vroeg of Brads moeder haar bestemming had weten te bereiken.

“Laatste berichtje kwam uit Lyon, ze had een baantje gevonden als serveerster in een restaurant.” Brad grijnsde erbij, want hij wist goed wat Marvin dacht.

“Leuk,” zei Marvin die met zijn glas speelde.

“Je dacht natuurlijk aan – ,” zei hij.

“Omdat jij dat hebt geschreven in je brief, goochem.”

Rockmuziek uit de jaren zestig en zeventig vormden muzikaal behang, volume stond niet zo vreselijk hoog, gesprekken waren mogelijk. Marvin en Brad begonnen een tikje aangeschoten te raken. Aan een tafeltje zat sinds een half uur een jonge vrouw, donkerblond, niet echt lichtblond, want ze was haar wenkbrauwen vergeten mee te verven. Wel erg knap.

Brad liet zich van zijn kruk glijden en nam tegenover haar plaats. “Als je er niet van gediend bent, moet je het zeggen – anders geef je me maar een klap in mijn gezicht.” Marvin hoorde hem zijn woorden uitspreken en had zijn rug half naar het tafeltje gedraaid.

Ze schudde haar hoofd – zwijgend – haar paardenstaart zwiepte een tikje venijnig heen en weer.

“Luister – ik ben – niet toevallig – voorzitter en tot nu toe enig lid van een club voor eenzame harten. Doel is om zoveel mogelijkheid eenzaamheid te bestrijden, een verborgen ziekte in onze moderne samenleving.”

“Wil je dat ik met je meega?”

“’t Is een voorstel,” antwoordde hij. “Jij beslist.”

“En je vriend?”

“Die heeft genoeg gehad,” zei Brad.

Marvin knikte met zijn hoofd en forceerde een boer.

“Ik zat op iemand te wachten, maar ja – .”

“Het leven is te kort om spijt te hebben,” zei Brad.

Brad en de jonge vrouw, waarvan Marvin zelfs geen naam wist, liepen gearmd de kroeg uit. De kastelein zag het stelletje weglopen – lachte er hartelijk om.

“Nu jij nog!”, riep hij.

Marvin zou zijn toekomstige echtgenote in de zomervakantie ontmoeten – Joanne heette ze, lerares Engels – want onderwijsvolk zocht mekaar vaak op.

 

 ‘I believe the only way to reform people is to kill them’

Marvin stapte uit de bus, terwijl de herinnering aan Brad, voorzitter van een club voor eenzame harten, maar niet wilde verdwijnen. Zijn vrouw zou zich mogelijk verbazen wegens het vroege tijdstip, omdat hij had aangekondigd rond middernacht thuis te zijn. Zodra hij het halletje betrad, riep hij: “Ik ben er weer!” De stem van Joanne klonk in de huiskamer. Hij hing zijn jas aan de kapstok, trok zijn schoenen uit en ging verder, maar pakte geen biertje. Nog niet.

“Je bent vroeg,” zei Joanne. “Wat is er gebeurd?”

Zoon Richard zat te studeren, dochter Mandy bracht haar avond door bij een vriendin, een straat verderop.

Marvin liet zich neerploffen op de bank, net iets te hard, Joanne fronste haar wenkbrauwen, wilde er wat van zeggen, maar wachtte af. “Hij – eh – Brad is gearresteerd – eerder vanavond – als je meer wilt weten, dan moet je op internet kijken. Ik heb een berichtje gelezen over een vrouw die beweerde tegen haar wil te worden vastgehouden in zijn huis. Ze heeft een telefoon te pakken kunnen krijgen en gebeld.”

“Lieve hemel.” Joanne pakte haar iPad van tafel en begon direct te zoeken naar berichten die er inmiddels in overvloed moesten zijn. “Jee,” mompelde ze. “Hier staat dat hij mogelijk de Metal Machine Killer zelf is geworden of al die tijd geweest. Politie schijnt er stoffelijk overschotten – meervoud – te hebben aangetroffen, er is as we speak een onderzoek bezig.”

“Onbevestigde berichten,” zei Marvin.

“Politiekringen.”

“Ik ben in elk geval niet van plan om carrière te gaan maken als ‘vriend van Bradley Molensteen’,” zei hij.

“We mogen bezoek verwachten van de recherche,” zei Joanne, terwijl ze haar iPad opzij legde.

“Zeker – het lijkt me heel redelijk om te veronderstellen dat de recherche tracht te begrijpen wat  voor persoonlijkheid hij in werkelijkheid is – ik ken hem erg lang – ruim veertig jaar. Een verdomde lange tijd. En dan blijk je hem nog niet te kennen.”

De deur zwaaide open en Richard kwam binnen.

“Hé, pap, ik hoor net dat Brad is gearresteerd,” zei hij en de verwondering glom op zijn jonge gezicht.

“Daar hadden we het juist over,” zei Joanne.

“Hij is dus echt de Metal Machine Killer.”

“Geen idee,” zei Marvin, “dat soort dingen laat ik graag aan de politie en het openbaar ministerie over.”

“Je kent hem toch al heel lang, pap?”, vroeg Richard.

“Sinds de basisschool, dat toen nog lagere school heette,” zei Marvin, “stil, terug getrokken ventje, geen schim van de persoonlijkheid die hij later zou worden. Je zou hem vermoedelijk niet herkennen, ik heb nog ergens een jeugdfoto liggen van Brad en mij samen.”

“En nooit iets gemerkt?”, vroeg Joanne. “Ik niet overigens, maar zo vaak heb ik hem nooit gezien.”

“Nee,” zei Marvin. “Hoewel.” Hij zuchtte diep. “Brad had een versiertrucje die hij gebruikte bij vrouwen, bijvoorbeeld als ze alleen in een café waren – ik ben er twee, misschien drie keer bij geweest – in de loop der jaren.” Marvin legde een hand op zijn buik. “Eerst verontschuldigde hij zich voor zijn brutaliteit, zo begon hij, daarna vertelde hij over zijn club voor eenzame harten – hij was voorzitter en enig lid. Hij had zich ten doel gesteld eenzaamheid te bestrijden.”

“Het zegt niets over de schuldvraag,” zei Joanne.

“Zodra je de Metal Machine Killer erbij gaat betrekken, wordt het plotseling doodeng – horror.”

“Denk je dat schuldig is – zoals er nu wordt gezegd?”, vroeg Richard die zich ineens een diplomaat toonde.

“Eén ding heeft me altijd geërgerd,” zei Marvin, “overigens – je mag dit hoogstens met je zus bespreken. Duidelijk?” Richard knikte met zijn hoofd. “Zijn moeder – die vast heeft gezeten wegens moord – is op een bedevaart gegaan, aldus Brad – het is duidelijk dat ze haar voornemen destijds heeft rondgebazuind, er waren veel mensen op de hoogte die haar zelf hebben horen vertellen dat ze weg zou gaan. Vervolgens is ze ergens in Frankrijk verdwenen. Ik heb Brad in de loop der jaren verschillende verhalen horen vertellen over zijn moeder en wat er van haar terecht is gekomen, allemaal anders en dus mag je concluderen dat ze vrijwel allemaal door hem zijn verzonnen – leugens.”

“Wat denk je dan dat er is gebeurd, pap?”

“Ik durf daar niet over te speculeren.”

“Oudere mensen die Brad van vroeger kennen, school en zo, vragen wel eens naar zijn moeder,” zei Joanne, “omdat ze op bedevaart is gegaan. Soms hoor je dat ze waarschijnlijk al jaren in een klooster moet zitten.”

“Serveerster, prostituee, non, ik heb alles gehoord in de loop der jaren, dus allemaal gelogen,” zei Marvin.

“Laten we maar gewoon afwachten,” zei Joanne.

“Precies,” zei Marvin.

“Mm, ik ga weer naar boven – studeren,” zei Richard.

“En hou je een beetje op de vlakte,” zei Joanne.

“Het kan sowieso wel eens vervelend worden,” zei Marvin.

Richard trok de deur achter zich dicht en ging naar boven – zijn voetstappen werden al snel onhoorbaar.

“Een club voor eenzame harten,” zei Joanne.

“Alsof hij het – de eerste keer – ter plekke had verzonnen,” zei Marvin, “misschien ook niet en zocht hij gewoon naar een kans. Hij liet me domweg zitten.”

’s Avonds om half twaalf lag hij op bed, maar slaagde er niet in om de slaap te vatten – Joanne las een boek. Diverse nieuwszenders, maar ook kranten, spraken al over een ‘horrorhuis’ – Bradley M. leek een veroordeling niet eens meer te kunnen ontlopen en zou nooit meer op vrije voeten komen, aldus de tendens in vrijwel alle media. Twitter ging helemaal los, Brad was een trending topic geworden. Toch verraadde het geheugen van Marvin, dat erg goed was, geen incidenten die wezen op een afwijking. Afgezien van het boek Metal Machine Killer, maar dat werd als fiction verkocht – natuurlijk. Bijna zestien jaar geleden was het verschenen en veroorzaakte het een publicitaire storm die sinds vele jaren al niet meer was voorgekomen. Minister van Cultuur moest zeggen dat hij het niet wilde verbieden – censuur was geen goed signaal. Brad beledigde niet God, maar zo ongeveer de complete mensheid en vierde zijn roem. Marvin ging op zijn rug liggen – Joanne liet haar boek zakken en keek opzij.

“Ik lig al een hele tijd te zoeken naar signalen – ik bedoel – zo dom ben ik nu ook weer niet – ooit moet je toch – op één of ander moment – iets zijn opgevallen.” Zijn stem klonk harder dan hij wilde.

“De kinderen liggen al wel te slapen,” zei ze.

“Sorry.”

“Het is verontrustend dat ook de politie zich kennelijk niet geroepen voelt om alle verdenkingen tegen te spreken – het ging om een vrouw die tegen haar wil werd vastgehouden, nu blijkt dat ze is gevlucht naar de buren, die hebben de politie gebeld. Bradley is aangehouden, er is een onderzoek begonnen in zijn huis.” Ze liet een korte pauze vallen. “Wat hebben ze in vredesnaam allemaal in zijn huis gevonden?”

“Dode mensen – lichamen.”

“En je hebt nooit iets gemerkt?”

“Nee.”

“Dat is toch vreemd?”

Wel herinnerde hij zich een gesprek dat ze ooit hebben gevoerd – Marvin en Brad – het ging over zijn boek. Het was toen al een bestseller. Ook begon het duidelijk te worden dat er geen tweede zou volgen.

“We hebben ooit gesproken over seriemoordenaars,” zei hij, “nou ja – hij sprak, ik luisterde alleen. Hij stelde een vraag. ‘Weet je hoe een seriemoordenaar zijn slachtoffer uitzoekt?’ Uiteraard moest ik het antwoord schuldig blijven. ‘Hij kijkt naar de manier waarop een vrouw beweegt, zoals ze loopt. Daar heb ik iets over gelezen. Ik moest het maar eens uitproberen. Misschien zag ik het dan.”

“En?”, vroeg Joanne.

“Nee. Geen flauw idee. Een oude vrouw die haar tas probeert te beschermen – ja – zoiets snap ik heel goed – maar dat andere – nee.”

 

‘I am sorry that I am unable to murder the whole damned human race’

Volgende morgen parkeerde hij op het gebruikelijke tijdstip zijn auto op het terrein van zijn school – er hingen plukjes journalisten rond die zich bij de hoofdingang hadden verzameld – zelfs cameraploegen – Marvin begreep dat zijn oude vriendschap met Brad in het openbaar was gekomen. Hij vloekte niet eens, maar accepteerde dat zijn naam, Marvin de Waal, dè oudst levende bekende van Brad was – alle anderen waren dood of verdwenen. In de ochtendkrant las hij ook al een stukje over de moeder die jaren geleden spoorloos was verdwenen. Moord werd als een aannemelijke verklaring beschouwd.

Marvin pakte zijn schooltas steviger vast en begon naar de ingang te lopen.

“Mijnheer De Waal! Dat bent u toch? Mijnheer De Waal – Wilt u commentaar geven op de affaire rond de Metal Machine Killer.” Microfoons werden onder zijn neus gehangen – hij keek rond, maar de microfoons leken gigantisch groot te zijn. “U bent toch een goede vriend van Bradley Molensteen?”

Marvin zocht naar woorden en stelde vast dat hij slechts onzinnige clichés zou kunnen uitspreken. Elke vraag lokte een nieuwe uit, zo bleef hij bezig en zou hij nooit een punt kunnen zetten achter de kwestie.

Toch wilde hij één ding zeggen. Op televisie. Een gedachte die halverwege de nacht, na enkele uren woelen en staren naar het plafond, was opgekomen.

“Of ik een vriend ben geweest van Bradley Molensteen, tja, dat zul je aan hem moeten vragen,” mannen en vrouwen, alle journalisten luisterden aandachtig, misschien hadden ze zelfs geen commentaar verwacht, “misschien was hij alleen goed in – faking it.” Zeven, misschien acht verschillende mannelijke en vrouwelijke stemmen vroegen wat hij daar precies mee bedoelde. Een nieuwslezer had een kwartier geleden nog verteld dat de forensische politie niet kon zeggen om hoeveel slachtoffers het ging – ze waren met andere woorden nog aan het tellen, want dat betekende het. “Als hij werkelijk schuldig zou blijken te zijn – hetgeen nog moet blijken – dan weet ik niet met wat voor man ik al die jaren aan de bar heb gehangen.”

“Wat gaat u tegen de politie zeggen?”, vroeg een verslaggever. Geen idee voor die de man werkte.

Marvin forceerde een glimlachje. “Mocht de politie met vragen komen – dan zal ik die stuk voor stuk en heel zorgvuldig beantwoorden.”

Ondertussen wurmde hij zich langs een cameraman en wist het gebouw binnen te komen, een geblokte conciërge wist te voorkomen dat de journalisten verder zouden kunnen lopen. Marvin slaakte een kort zuchtje. Het was goed gegaan. Hij had geen domme opmerkingen gemaakt, alleen de verwijzing naar ‘faking it’ was misschien onverstandig geweest, want ze zouden op zoek gaan de herkomst ervan.

Hij betrad de lerarenkamer en liet zich op een wankele stoel neervallen – zijn tas plofte op de vloer.

Daphne, een lerares biologie, iets ouder dan Joanne, ging naast hem zitten en vroeg: “Faking it?” Kennelijk was het live, of bijna live op televisie geweest. Een minuutje om het gebouw binnen te komen, een lange gang, jas uittrekken, tas oppakken, nou ja, alles bij elkaar misschien een minuutje of vijf. Lang genoeg om de beelden op je telefoon te volgen.

Een collega van de sectie Nederlands nam ook plaats. Ze bestudeerde hem met dezelfde vragende ogen.

“Ik kon niet slapen – vannacht – toen ben ik naar beneden gegaan en heb zitten googelen. Seriemoordenaars, hun gedrag, psychologie, zulke dingen. Want ik wilde het gewoon weten. Ik vond een site over Ted Bundy, beruchte moordenaar, dertig bekende slachtoffers. Hij was met name goed in – faking it, doen alsof je een goede vriend bent en je ook zo gedragen, terwijl het je in werkelijkheid geen ruk interesseert – of nee – hij voelt er niks bij – maar hij doet alsof en verschaft zich daarmee het alibi van een maatschappelijk leven. Doen alsof.”

“Je bedoelt dat zo’n man als het ware een persoonlijkheid uitzoekt, dus iemand die hij wil zijn, waarna hij die man ook inderdaad is geworden,” zei Daphne die zijn uitleg aandachtig had gevolgd.

“Kan dat? Bestaat zoiets echt?”, vroeg Alice, zoals de collega heette die net als Marvin Nederlands gaf.

“Kennelijk,” zei Marvin. “Daarna kon ik pas slapen. Toen lukte het. Al ben ik er echt compleet ziek van.”

“Het verbaast me een beetje dat Joanne je heeft laten gaan,” zei Daphne. “Ik had je thuis gehouden.”

“Marvin laat zich niet makkelijk tegenhouden,” zei Alice, “al heb je misschien wel een beetje gelijk.”

“Het lukt wel,” zei Marvin. “Het leidt af.”

“De leerlingen willen ook alles weten, net als wij,” zei Alice die een aangename glimlach liet zien.

“Fragmenten, meer kan ik niet vertellen. Dat is alles.” Hij zat een beetje onderuit gezakt op de stoel. “Ik wacht wel af, ook als de recherche me wil spreken. Zoveel vrienden heeft Brad nou ook weer niet, mensen die hem al zo’n lange tijd kennen. Eentje.”

“Misschien vragen ze je wel voor Pauw, of Tan,” zei Daphne. “Mag je daar alles vertellen wat je weet.”

“Beslist niet. Dat heb ik mezelf beloofd. Nee.”

“Ik zou gaan,” zei Daphne.

“We hadden gisteravond afgesproken, een paar biertjes drinken samen, het was al een tijd geleden. In het café las ik dat hij de politie hem had opgepakt.”

Er ging een bel, Marvin pakte zijn tas en kwam overeind. “Aan de slag, beste mensen. Afleiding,”

“Daar zorgen de jongelui wel voor,” zei Daphne.

Er hing een bijna plechtige stilte in de klas, alsof hij vooraf al een moeilijke vraag had gesteld. Hij liet zijn tas op de vloer vallen, tegen het bureau aan.

“Goedemorgen,” zei hij. Een reactie golfde door het klaslokaal, niet erg overtuigend, de deur stond open, zoals altijd, want zo hadden ze het afgesproken op school, geen geheimen in de klas. Hij verwachtte elk ogenblik een vingertje – van een leerling – die min of meer namens de groep dè vraag zou stellen en nu eens wel moeite leek te hebben met zijn of haar vraag. Marvin had nooit gezegd dat hij Bradley echt kende.

En – ja. Inderdaad. Een vinger. Maartje. Natuurlijk.

“Mijnheer – ik wilde iets vragen – Klopt het dat u – dat u Bradley Molensteen persoonlijk – kènt?”

“Ja,” antwoordde hij – ondertussen ging hij op de rand van zijn bureau zitten – zijn favoriete plekje. “Al heel lang zelfs. Sinds de basisschool, nou ja, vroeger noemden we dat een lagere school. Ja, ik ken hem al heel lang.” Hij moest zich nog diplomatieker uitdrukken dan normaal, veel minder uitgesproken zijn. “Ik ben misschien nog verbaasder dan jullie, omdat ik hem al zo lang geleden hebben leren kennen.” Er ging een geroezemoes door de klas die snel wegstierf. “En als jullie willen weten of ik ooit iets heb gemerkt, verdenkingen heb gehad, dan zeg ik ronduit ‘nee’.”

“En dat boek dan?”, vroeg een jongen die Freek heette. “Ze zeggen nu dat het echt gebeurd is.”

“Er zijn meer boeken over moord en doodslag, daarmee is het nog niet automatisch waar gebeurd.”

Het gesprek eindigde na bijna vijftien minuten. Hij herhaalde hoofdzakelijk wat hij eerder al had gezegd. Soms moest hij een paar woorden inslikken – leerlingen gingen aan het werk – hij besprak het huiswerk dat ze hadden moeten doen. Marvin liep rond, legde nog wat details uit en herinnerde zich plots een gesprek dat ze ooit, heel lang geleden, hadden gehad – in de klas. De onderwijzer vroeg zijn leerlingen wat voor werk ze wilden doen – als ze groot waren geworden. Marvin herinnerde zich ineens het antwoord van Bradley.

“Soldaat, mijnheer.” Links en rechts klonk er wat gegniffel van leerlingen, maar het werd spoedig stil, nadat de onderwijzer een strenge blik had opgezet.

“Waarom?”

Bijna veertig jaar later gleed er alsnog een koude rilling langs de ruggenwervels van Marvin.

“Dan kun je ongestraft mensen doodschieten.”

 

‘I should have gone to college and gone into real estate and got myself an aquarium’

Na het laatste lesuur bleef Marvin alleen achter in de klas. Soms bleef er een enkele leerling achter die een vraag wilde stellen en niet durfde in een volle klas. Een jongen scheen heel even te aarzelen, maar volgde zijn klasgenoten naar buiten. De school begon leeg te lopen, hij zou naar huis gaan, eten klaarmaken voor vrouw en kinderen, televisie kijken, hopelijk nu eens een ander onderwerp terugzien, alles behalve Brad. Hij zette stoeltjes recht – veegde het bord – en liet een paar boeken in zijn tas wegglijden – Daphne verscheen in de deuropening – haar wangen waren roder dan normaal. “Ik – eh – heb bezoek voor je.”

Een man en een vrouw kwamen het lokaal binnen, recherche – heel opvallend – meestal zag je dat toch wel meteen – ze hoefden zich amper voor te stellen. Toch bestudeerde hij de identiteitskaarten. Zijn naam was De geus, die van haar Rijsbergen. “Neem plaats,” zei Marvin, “ik heb een idee waar jullie voor komen.”

“De verdachte – Bradley Molensteen,” zei De Geus.

“Waarvan wordt hij verdacht?”, vroeg Marvin.

“Moord – onder andere,” zei Rijsbergen.

“Vanavond is er een persconferentie. Half acht,” zei De Geus. “Zeg eens – Hoe goed kent u Bradley?”

“Sinds de storm is uitgebroken – zou ik zeggen – niet.” Marvin bestudeerde de gezichten, twee gespannen turende rechercheurs, slechts één man die de verdachte al vele jaren kende – omdat ze ooit in dezelfde straat hadden gewoond – Brad bij zijn oma.

“Zijn moeder. Wat weet u daarvan?”

“Vrijgekomen, Brad had het er moeilijk mee, maakte foute grappen over verstoppen van steakmessen, ze zou op bedevaart zijn gegaan – nooit teruggekomen.”

“Heeft hij er ooit iets over gezegd? Ik bedoel – Brad. Zomaar van de aardbodem verdwenen. Dat is toch vreemd?”, vroeg De Geus die zijn handen met gespreide vingers neerlegde op het tafeltje.

“Ja,” zei Marvin. “Bedevaart, ze werkte in Lyon als serveerster, zoiets heb ik hem horen zeggen, daarna raakte ik het spoor bijster, want ze zou ook non zijn geworden, ergens – nou ja – noem maar een klooster.”

“Vond u dat niet vreemd?”, vroeg Rijsbergen.

Marvin antwoordde op iets luidere toon dan hij wilde doen. “Tuurlijk. Met de kennis van nu helemaal. Al ga je een leugenaar niet meteen van moord beschuldigen. Tenminste – in mijn familie doen we dat niet.” Hij zweeg en perste zijn lippen op elkaar.

De Geus maakte aantekeningen.

Rijsbergen knikte begrijpend met haar hoofd. “Mijnheer De Waal – ik snap het.”

“Er zijn best wel incidenten geweest – vanochtend dacht ik er nog aan – of – nou ja – incidenten – misschien moet ik spreken van voorvallen. Een onderwijzer vroeg in de zesde klas, nu groep acht, wat voor werk we wilden doen, later, als we groot waren. Bradley zei dat hij soldaat wilde worden, omdat je ongestraft mensen kon doodschieten. Ja, zijn moeder zat toen al vast wegens de moord op zijn vader.”

“Zijn er meer – voorvallen – die destijds niets betekenden en waarvan u achteraf dacht – tja – .”

Marvin onderdrukte een glimlach. “Hij had een clubje opgericht – een club voor eenzame harten – Brad was voorzitter en enig lid – ik ben er een paar keer bij geweest toen hij een vrouw versierde – ze gingen mee. Als ze er niet van gediend waren, mochten ze hem een klap in het gezicht geven – zijn woorden. Toentertijd betekende het hoegenaamd niets. Nu vraag je je af of het deel was van zijn systeem. Nee, het spijt me, ik ken geen namen of gezichten. Blondines, brunettes, geverfd haar, niet geverfd.”

“Hoe vaak heeft u dit zien gebeuren?”

“Twee, drie keer.”

“Steeds hetzelfde verhaal – dezelfde truc.”

“Ja.”

“En u bleef steeds alleen achter?”, vroeg Rijsbergen.

“Ja, vraag dat maar aan de oude kastelein van onze stamkroeg, ik hoor zijn schaterlach nog wel eens.”

“Bestaat het café nog?”, vroeg Rijsbergen.

“Ja, café ’t Glaasje.”

“Oké. Dank u wel.”

“Zijn moeder – Hoe zit het daarmee?”

De Geus en Rijsbergen keken elkaar aan.

“We gaan het vanavond toch bekendmaken,” zei De Geus en zijn stem klonk een beetje dreigend.

“Ik zal u de details besparen, maar ze leeft – ja, ze blijkt het land nooit te hebben verlaten – ze was een gevangene, ze is overgebracht naar een ziekenhuis.”

“Mijn God – Mijn God – Wat een ellende.” Hij begroef zijn gezicht in zijn handen – grote handen.

“U bent er niet zo erg goed in, hè?” Rijsbergen wachtte eventjes voordat ze verderging. “Faking it.”

“Daar ben ik heel erg slecht in,” zei Marvin.

“Wat denk u nou – als u dit allemaal overziet?”

“Hij – Bradley – had briefjes in zijn toilet opgehangen – misschien nog wel trouwens – quotes van seriemoordenaars – de één nog erger dan de ander. Ik herinner me er eentje van Jeffrey Dahmer – de naam stond erbij, daarom weet ik het, laatst dacht ik er nog aan. ‘I should have gone to college and gone into real estate and got myself an aquarium.’ Iemand had destijds die jongen onder zijn hoede moeten nemen, een kinderpsychiater, er werd niks gedaan – in plaats daarvan hebben we hem een monster laten worden.”

Hij keek opzij – Joanne stond in de deuropening – gefronste wenkbrauwen – sjaal losjes om de hals.

“Ik ga naar huis, mijn vrouw wacht op me.”

“Mogen we u vaker vragen stellen?”, vroeg De Geus.

“Liever niet.”

“Dat begrijpen we,” zei Rijsbergen.

“De persconferentie sla ik over – vanavond – ik weet meer dan voldoende – misschien laten we de televisie wel uit – het zou een goed idee zijn, denk ik.”

Joanne knikte bevestigend.

Marvin kwam overeind, net als de rechercheurs. “Soms mag je zeggen dat je het echt niet hebt geweten – al is het nog zo gruwelijk.” Hij pakte zijn tas mee.

“Wat zou u hebben gedaan – als u het had geweten?”

“Eerst zou ik hem buiten westen hebben geslagen met een stoel, daarna had ik de politie gebeld.”

“Waarom slaan?”, vroeg Rijsbergen.

“Zoals je zelf al zei – ik ben slecht in faking it.” Hij liep naar de deur, zoende Joanne en betrad de gang.

Marvin en Joanne verlieten het schoolgebouw, gevolgd door de twee rechercheurs die zwijgend achter hen aanliepen. “Een collegaatje heeft me hierheen gebracht,” zei ze. “Mijn fiets staat er nog – Alice stuurde een app dat je met de recherche sprak.”

Hij knikte bevestigend en schudde ondertussen beide rechercheurs de hand – hun auto stond buiten het hek.

“Dan halen we je fiets op en leggen we die in de auto,” zei hij. De Geus liep al weg, maar bleef weer staan, want Rijsbergen aarzelde veel te lang. “Ja?”

“We kunnen niet beloven dat we geen nieuwe vragen bedenken over Bradley Molensteen,” zei ze.

“Ik weet het,” zei Marvin, “vierentwintig uur geleden leek er nog niets aan de hand te zijn, terwijl nu – .”

“Wie weet tot ziens,” zei Rijsbergen.

Marvin en Joanne stapten in hun auto, hij keek over zijn schouder en begon gas te geven – heel rustig.

Bijna veertig jaar geleden liepen ze naar huis – moeder van Menno voorop – aanvankelijk spraken ze nauwelijks tegen elkaar. Menno vroeg ineens: “Meende je dat nou echt – soldaat worden, omdat – .”

“Nee, natuurlijk niet,” zei Brad. “Ik heb dat gezegd om te zieken. Wat een gezeik, zeg. Wat wil je worden – later als je groot bent? Rijk en beroemd is oké.”

Destijds klonk zijn reactie heel normaal, zoals Bradley altijd wel verstandig kon praten – als hij wilde. Soms gebeurde het gewoon niet en dan zei hij iets vreemds waardoor Menno bijna ging denken dat zijn vriend het ook echt meende. Had hij het kunnen weten? Brad reageerde soms erg apart, maar was ook een beroemde schrijver.

Vele jaren later stopte Menno voor een stoplicht.

“Waar denk je aan?”, vroeg Joanne.

“Aan hem.”

“Vertel.”

“Had ik het kunnen weten? Nee, dat denk ik niet. De vraag is ook of je het ooit zou durven vermoeden.”

“We hebben hem een monster laten worden.”

“Hij is naar zijn oma gegaan en dat was dan dat.”

“En zijn moeder?”, vroeg Joanne.

“Toen was jij er nog niet, denk ik.”

“Vanaf je opmerking over Jeffrey Dahmer.”

“Brad bewaarde zijn moeder als slavin, gevangene – ze hebben haar gevonden in zijn huis – levend – dat dan weer wel – ze ligt nu in het ziekenhuis.”

“Jee, wat erg.”

“Hij wordt onder andere beschuldigd van moord.”

“Ga je de persconferentie echt niet kijken?”

“Nee.”

“Zal het je helpen, denk je? Niet kijken.”

“Nee.”

“Als het om praatprogramma’s gaat – ,” zei ze.

“Hebben ze je gebeld?”

“Ja. Je had je telefoon weer uitgezet.”

“En?”

“Ik ken je toch.”

“Dus?”

“Ik heb ‘nee’ gezegd, wil je ook niet overhalen.”

Hij drukte het gaspedaal omlaag en begon te rijden.

“Hij had gelijk.”

“Wie?”

“John Wayne Gacy.”

“Wat heeft hij ook alweer gezegd?”

A clown can get away with murder.”

“Brad – een clown? Vind je dat echt?”

“Nee. He was faking it.”

2017


Plaats een reactie