Ik heb een probleem, denk ik.
Of – nou ja, het is niet echt een kwestie van denken, ik weet het eigenlijk wel zeker, want Ireen ligt half naakt op bed en ze beweegt niet meer. Ze is dood.
Dat geloof ik tenminste.
Misschien probeer ik de situatie te ontkennen, in elk geval zit ik al minutenlang met een telefoon in mijn hand en moet ik de politie bellen. 112 en zo. Het is het beste wat ik kan doen, maar om een of andere reden slaag ik er gewoon niet in het knopje aan te raken en verbinding te maken.
Ik denk – nou ja – het secreet heeft er min of meer zelf om gevraagd. Het is beter eerst eens na te denken over de volgende stap, een biertje te drinken en misschien daarna nog één, rustig op de bank te zitten, een ongekende stilte om me heen te hebben die er lange tijd niet meer is geweest.
Vroeger hadden we wel eens ruzie, tegenwoordig hadden we wel eens geen ruzie.
Natuurlijk had ik beter mijn spullen kunnen pakken en weggaan, al zouden we dan weer bonje hebben gekregen vanwege de auto. Van wie is de auto? Van mij of van Ireen?
Ik ben gebleven, ben niet weggegaan, ze heeft vanavond staan schreeuwen: “Waag het niet zomaar weg te lopen, want je komt er nooit meer in!” Volgens mij hebben de buren alles kunnen horen. Elk woord. Ze moeten alles hebben gevolgd, behalve het einde. Nu ligt ze half naakt op bed, half naakt, omdat ze op weg was naar de douche, ze wilde douchen.
Alles heeft een begin en einde, maar sommige ruzies lijken geen begin te hebben of een einde, tenzij één van de twee voor goed zijn of haar smoel dicht houdt.
Ja, uit elkaar gaan was beter geweest, nu zijn we ook uit elkaar en het is definitief, aangezien ze half naakt op bed ligt, ze ademt niet meer. Ik weet het zeker, heb het gecontroleerd, Ireen is dood, zo dood als een mens zou kunnen zijn.
Nog altijd zit ik met de telefoon in mijn hand, overweg de politie te bellen en ik vraag me af wat ik moet zeggen. ‘Agent, mijn vriendin is dood, ze heet Ireen, ik denk, nee, ik weet dat ik het zelf heb gedaan, maar heb geen echte herinneringen aan het moment zelf, haar dood dus in feite. We hadden ruzie, zoals zo vaak, ik heb iets gedaan waardoor ze nu dood is.’
Het is de waarheid. Daar niet van. Met een beetje moeite zou ik het zo uit mijn strot kunnen krijgen, ik zou het zó kunnen zeggen.
Het klopt wat ik net heb verteld. Ik had een black-out, dus geen actieve herinnering aan wat er is gebeurd. Dus – ja – ik heb het gedaan en – ja – ligt ze op bed zonder ademhaling.
Hoe zouden ze zoiets nou bij justitie noemen? Moord? Doodslag? Een simpel ongeluk? Vermoedelijk zullen ze het als doodslag omschrijven, ik heb dit namelijk nooit gewild.
Er ligt een bebloed Boeddhabeeld op de grond, ik moet het hebben vastgehouden daarnet, ik heb Ireen ermee geslagen en hard ook.
Nu kan ik relatief helder nadenken, voor het eerst sinds onze laatste ruzie die zo plotseling is geëindigd.
Ik weet dat het hartstikke stom is wat ik heb gedaan. In gedachten zie ik je gefronste wenkbrauwen, de woorden ‘hoe heb je dit kunnen laten gebeuren’ liggen voor op je tong, maar zullen nooit meer worden uitgesproken.
Het is een goed moment om zorgvuldig na te denken. Ik pak een biertje uit de koelkast en doe het licht uit.
Twee vragen.
Waarom zou ik de politie bellen?
Waarom zou ik de politie niet willen bellen?
Zonder een antwoord op één van de twee vragen te forceren, zet ik het flesje aan mijn mond en laat de koude prikkelende vloeistof in mijn mond stromen, ik voel het bier in mijn slokdarm en denk aan een antwoord op de eerste vraag.
Het is vanzelfsprekend het correcte wat ik als burger zou moeten doen, dus autoriteiten inlichten en politie laten komen, zodat ze me kunnen opsluiten in de gevangenis. Voor een zeer lange periode zelfs. In elke moderne samenleving gelden deze regels en ja – er is heel wat voor te zeggen.
Het probleem is dat ik al haar gemekker en gejank lang genoeg heb aangehoord, lang genoeg om geen zin te hebben in politieambtenaren die dagenlang dezelfde soort ellende uit hun monden zullen laten stromen als Ireen altijd heeft gedaan. Waarom? Wat is er precies gebeurd? Waarom heb je dit gedaan? Ik wilde dit helemaal niet doen, maar heb het toch gedaan, aangezien ik het eeuwige gezanik van die teef beu was geworden. Daarom dus.
Wil je er een tekening bij, jongen?
Met andere woorden – ik zit gruwelijk in de shit. Het ergste is misschien nog dat ik het zelf heb gedaan en daarmee alle verwijten heb bewezen die ze de afgelopen periode dagelijks in mijn gezicht heeft staan spugen. Een stommeling, dat ben ik.
Met enige tegenzin tik ik de cijfers 112.
Pijn in mijn buik, of nee, het is een knoop in mijn buik.
Ik besluit niets te doen.
We – nee – ik woon in een groot huis met een parkeerplaats in de kelder, verreweg het grootste deel van ons inkomen kwam tot nu toe bij mij vandaan.
We hebben een grote auto – ik heb een grote auto.
Ik kan het lijk naar beneden slepen – in de auto leggen – naar België rijden – ik denk als eerste aan de Kempische bossen – er is een goede kans dat ze door een vroege wandelaar wordt gevonden. Zulke dingen gebeuren op televisie ook altijd. Maar er is ook een goeie kans dat ze nooit zal worden gevonden.
Ik neem nog een slok bier.
Of het lijk wordt gevonden is niet relevant, in alle gevallen komt de politie bij mij terecht en dat is wel zo vanzelfsprekend. Het moet gewoon. Ik ben de vriend, we hadden al enkele jaren een relatie en tot een maand of wat geleden spraken we over een huwelijk.
De politie zal vragen stellen in onze families – uiteraard – net als alle vrouwen zal ook Ireen over ons met haar vriendinnen hebben zitten kleppen. En met haar moeder niet te vergeten. Nichten. Een mummie van een oma. Iedereen. De hele santenkraam. Ik denk dat iedereen wel op de hoogte zal zijn van de toestand waarin onze relatie verkeert – verkeerde.
Het is simpel. Het lijk moet echt verdwijnen.
Een tijdje terug heb ik gelezen over olievaten en beton. Dat is iets wat de maffia met succes heeft gedaan. Helaas kan ik dat niet. Geen olievaten, geen beton, da’s dus vette pech.
Het is al laat en het wordt beslist nog later voordat ik klaar ben. Tegen de tijd dat ik terug ben, zal het ergens in de vroege ochtend zijn, denk ik. Vier uur, vijf uur, zoiets.
Het is verleidelijk op internet te gaan speuren naar manieren om een lijk te dumpen, zodat niemand het ooit nog zal terugvinden, of in elk geval zou het vrijwel onmogelijk moeten zijn een identiteit vast te stellen. Een vrouw, ja, maar wie is het? Zulke dingen gebeuren nou eenmaal. Toch blijft mijn laptop onaangeroerd op tafel staan. Ik heb vaak gehoord en gelezen dat justitie gewiste data terug kan halen – niets is definitief van internet te verwijderen.
Ik beheers me en doe een beroep op mijn gezonde verstand. Ja, ik weet het. Gezond verstand.
Het betekent dat ik feitelijk alsnog de politie moet bellen, een verklaring afleggen en tenslotte een middenvinger opsteken naar iedereen en alles, omdat ik geen zin heb er verder nog over te praten. Niet nog meer. Alsjeblieft, zeg, ik heb er al genoeg over zitten ouwehoeren.
Na een tweede biertje neem ik een beslissing, ik ga het lijk begraven – ergens over de grens, de Kempische bossen ken ik redelijk en vroeger kwamen mijn ouders er altijd, we hadden er zelfs een tijdlang een huisje. Er zijn voldoende plekjes waar ik een lijk kan begraven. Haar telefoon zal ik uit elkaar halen, de simkaart sodemieter ik in het kanaal, net als haar ID-kaart, haar hele leven zoals ze dat heeft opgebouwd zal in één nacht verdwijnen. Ireen verdwijnt, haar leven is al opgehouden, ze is immers dood. Wat er van haar overblijft, zijn niks dan herinneringen. Een verdwijning. Een nieuw leven. Ik zal een appje sturen. Of niet. Ireen was altijd al wispelturig. Ireen? O, die is een paar daagjes naar Spanje. Ach, je weet hoe ze is. Als ze er zin in heeft, dan gaat ze.
Het duurt bijna een kwartier voordat ik het lijk in mijn auto heb liggen, hopelijk kijkt er niet iemand uit het raam, een slapeloze buurman die ’s nachts door zijn huis banjert, of weer een andere bemoeial die zijn hondje uit aan het laten is.
Toevalligheden. Het is onmogelijk om alles goed te plannen.
Ik ben geen man die in de cel zal belanden, want ik heb een voorname positie in de samenleving, andere mensen komen in de gevangenis, zoals drugsdealers. Mij overkomt zoiets niet. Ik ben te slim. In de cel wegens moord of doodslag? Nee. Als ze me wel te pakken krijgen, is mijn leven voorbij. Weg huis, weg werk, weg auto, weg vrienden en weg familie.
Terwijl ik de straat uitrijd, denk ik aan een vriendin van Ireen, een zekere Sophie – in de achttiende eeuw zou ze beslist als heks op de brandstapel zijn verbrand. Geen twijfel mogelijk.
De goden (jawel, meervoud) zouden hun boodschappers sturen, zodat de boosaardige wordt bestraft en de onschuldige beschermd – het recht zal altijd zijn beloop hebben. Altijd.
Hard lachend stuur ik naar links – de wijk uit – naar de A2.
Op de snelweg richting Eindhoven loop ik stapsgewijs het lijstje na dat zich in mijn hoofd heeft gevormd. Een echt plan heb ik natuurlijk niet, alles is min of meer geïmproviseerd.
Heb ik overal aan gedacht? Ja, er ligt een spade in de auto naast het lijk dat ik uit voorzorg heb afgedekt met een deken.
Ik zal Ireen haar laatste rustplaats geven waar geen zinnig mens haar ooit gaat zoeken, hopelijk duurt het tientallen jaren voordat iemand er een kijkje neemt. In België. De bende van Nijvel hebben ze ook niet gevonden, de mensen zijn er gewoon een stuk lakser dan in Nederland. Da’s een feit.
Er is een kanaal, ik heb geen idee welke het is en heb al evenmin enige behoefte om uit te zoeken hoe het hier heet. Net voorbij een bruggetje stop ik. In alle rust type ik een berichtje die ik aan alle achterblijvers wil sturen, ze trappen er best wel allemaal in, het zijn toch doorsnee stommelingen. Desondanks verwijder ik elke zin en elk woord dat ik bedenk, aangezien het me geen enkele keer lukt om de quasi-opgewekte sfeer op te roepen die ik van Ireen ken. Na pakweg een kwartier stap ik uit de auto, ik peuter de simkaart eruit en gooi hem in het water, het toestel gooi ik op de grond en begin heel hard te trappen tot er louter brokstukken overblijven – die verzamel ik, waarna ik de rommel in het water gooi. Het geeft een allemachtig goed gevoel. Totale controle. Stap één.
Rustig wandel ik terug naar de auto die ik half in een berm heb geparkeerd. Het is donker, volgens mij duurt het nog een paar uur tot de zon boven de horizon begint te komen. Ik kijk op mijn telefoon die ik op de passagiersstoel heb gelegd. Iets na tweeën. Tijd zat. Om een uur of vijf ben ik weer thuis.
Ik trek het portier open en wil instappen, maar er klinkt een hees gekras – overal om me heen – ik kijk en zoek – kraaien – verdomd nog aan toe – kraaien, of nee, daar zijn ze te groot voor – of toch wel – het zijn kraaien en raven – die ik zie en ik tel er best een hoop.
“Sodemieter op jullie – het is veel te vroeg – je moet slapen – stelletje achterlijke beesten!”, roep ik met luide stem. Inderdaad. Ik sta me op te winden over een stuk of wat raven.
Terwijl ik in wil stappen, vliegen er een stelletje in mijn richting – ze proberen me te raken – zoals vogels in het voorjaar wel eens doen om hun jongen te beschermen – ik begrijp er niks van – het is echt veel te vroeg – normaal slapen ze op dit tijdstip.
Eentje weet me zelfs te raken, er zit een kras op mijn voorhoofd, ik bloed, maar het is erg weinig, morgen zal ik zeggen dat ik me heb gestoten aan een openstaande kastdeur.
Snel trek ik het portier dicht en ik doe het raam een centimetertje omlaag. “Allemaal afschieten – jullie – vieze teringbeesten – om mij aan te vallen – godnondeju nog aan toe.” Ik bestudeer de kras in de spiegel, doe het licht aan, dan weer uit en besluit dat je het amper kunt zien. Het is de schrik.
Er heerst een wervelwind van raven. Iets na tweeën in de ochtend. Ik begrijp er helemaal niets van. Dit kan gewoon niet. Normaal zie je zoiets hooguit in films en televisieseries.
Daar kan letterlijk alles gebeuren, zoals op YouTube.
Ik denk ineens aan een filmpje dat ik een tijdje geleden heb zitten kijken. Op YouTube. Best goed gemaakt en schokkend.
Ben ik nerveus? Ja, dat ben ik.
Mogelijk ben ik opgelucht, omdat het gezeik eindelijk achter de rug is. Dat ook. Maar ik moet Ireen nog begraven. Er is met andere woorden helemaal niets achter de rug. Nog niet.
“Schat. Heb ik je al eens over de hersens van Adolf Hitler verteld?”, vraag ik zonder uiteraard een antwoord te verwachten, want dat is nou eenmaal onmogelijk. Want: dood. Ik ben Eindhoven al voorbij gereden, nader de grens.
Het zijn de zenuwen, jawel, ik ga haar lijk verstoppen.
Ik zit met een dooie te praten, de bitch is dood, ik heb haar neergeslagen met een Boeddhabeeld waar ze erg trots op was.
Hartstikke nerveus. Daarom ben ik over de hersens van Adolf Hitler begonnen. Vanwege de stilte. Het monotone ruisen dat rijden op een snelweg met zich meebrengt. Geen muziek.
“Na de Tweede Wereldoorlog heeft Stalin de overige mede-geallieerden laten weten dat Hitler nog in leven zou kunnen zijn, volgens de Engelse schrijver David Hill hebben de Sowjets een grootscheepse jacht geopend op Hitler en naar verluidt hebben ze hem ook te pakken gekregen. In het diepste geheim is de Führer naar Moskou gebracht. Ja – eindelijk was Hitler er dan toch – anders dan hij had gewild – maar hij was er. De officiële versie bleef ongewijzigd – hij had zelfmoord gepleegd. Je mag Russen nooit geloven, zelfs niet als ze de waarheid spreken.” Ik laat de woorden eventjes bezinken. Op een vreemde manier kan ik Ireens reactie horen – het is dezelfde betuttelende manier van praten, het is alsof ze een peuter terecht wijst die een driftbui heeft in een supermarkt.
“Dus je vindt dat ik een complotwappie ben?”, vraag ik – uiteraard gevolgd door een stilte – natuurlijk – ze is dood.
“Best,” ga ik verder, “maar dan ben ik wel een levende wappie en jij bent een dooie betweter.” Het navigatiescherm zegt dat ik bijna in België ben, straks moet ik op zoek naar een geschikte afgelegen plek om een goede kuil te graven. “Vind je het goed als ik doorga met mijn verhaal? Ja? Prima dan. Ik vind dat je ineens erg meegaand bent. Dat is normaal wel anders. Goed. De hersens van Adolf Hitler dus. Na de dood van Hitler is er vanzelfsprekend een uitgebreide autopsie uitgevoerd. Het belangrijkste is dat de Sowjets erin zijn geslaagd om Hitlers hersens te preserveren – in leven te houden dus eigenlijk. Konden ze dat dan? Je moet je dit nu afvragen. En dat doe je ook. Ik ken je daar veel te goed voor. Wel nu, het is algemeen bekend dat de nazi’s in hun concentratiekampen hebben geëxperimenteerd op gevangenen – de Sowjets hadden ook hun eigen kampen en volgens David Hill – ja, hij weer – hebben ze evengoed naar hartenlust proeven gedaan op mannen en vrouwen. Zo waren ze in staat om het meest elementaire deel van een mens in de meest afhankelijke positie te bewaren – volgens David Hill. De hersenen van een mens. Nu geef ik toe dat Hill erg geheimzinnig doet over de methode die de Sowjets hebben gebruikt om Hitlers hersenen in leven te houden, maar hij zegt te kunnen bewijzen dat ze erin zijn geslaagd om precies dat te doen. Ja-a, daar ben je stil van, hè? Intrigerend verhaal, nietwaar? Dat dacht ik ook. Rond het millennium hebben Russische wetenschappers een nieuwe slag gemaakt en daarmee een vorm van onsterfelijkheid gecreëerd. Ze hebben de hersenen van Adolf Hitler aan weten te sluiten op een computer – contact gelegd – natuurlijk in het Duits, dat snap je hoop ik wel. Daarom moest de opvolger van Boris Jeltsin iemand zijn die goed Duits sprak.” Ik hoor Ireen mopperen. “En jij snapt dat weer eens niet, godverdomme.”
“Vladimir Poetin zat in Berlijn bij de val van het Sowjet-rijk, spreekt zeer goed Duits, naar het schijnt, en heeft het herstel van de Sowjet-Unie tot doel van zijn presidentschap gemaakt. Akkoord? Mooi. Da’s ook voor het eerst. Twee leiders die met elkaar kunnen praten. Die de tijd en ruimte min of meer hebben overbrugd. Een ongekende prestatie. Ongeacht hoe je erin staat, je zult moeten toegeven dat de verovering van Europa door de Duitsers in 1939 en 1940 een prestatie was van formaat. Toch? Er is dus één man die weet hoe je zoiets moet aanpakken. En toevallig heeft Poetin als enige toegang tot de hersens van Adolf Hitler. Gedachten die in woord verschijnen op een beeldscherm, net als in een film. Na eindeloze proeven gedaan te hebben, zijn wetenschappers in gesprek geraakt met Adolf Hitler – die ontzettend boos is op Chroetsjov, omdat hij hem heeft vermoord – gewurgd. Het duurt een tijdje, maar tenslotte weet Poetin het vertrouwen van Hitler te winnen en die vertelt hoe je Oekraïne moet veroveren – zo’n beetje zoals de Anschluss van Oostenrijk. Het broedervolk Oekraïne wil best bij Rusland horen, al weten die Oekraïners dat dan zelf niet, maar daar moet je je niet aan storen. Je moet het gewoon doen. Er schijnt namelijk ook een element uit het Marxisme-Leninisme in schuil te gaan, al wordt het dan wat ingewikkelder voor jou. De Oekraïners willen dezelfde dingen als de Russen, het probleem is alleen dat de Oekraïners zich daar niet van bewust zijn. Snap je dat een beetje? Marxisme-Leninisme. Ja, op het eind wordt David Hill erg moeilijk theoretisch en zo.”
De snelweg ligt achter me, ik rij richting de Kempische bossen, er is er ruimte genoeg voor een lijk. Tijd genoeg.
“Wat de verovering van Oekraïne zo lastig heeft gemaakt en komende jaren is het uitgesloten dat Rusland zijn doel bereikt, zoveel hebben ze inmiddels verloren, is dat Poetin een simpel ambtenaartje is – ondanks alles – dat is wat ik zeg – president Vladimir Poetin heeft een ambtenarenziel.”
Het is donker buiten – in de auto heerst er een serene rust – straks zal ik lekkere harde muziek aan zetten – thuis neem ik nog een paar biertjes, omdat ik dat dan heb verdiend. Ik moet eraan denken mijn navigator volledig te wissen – de fabrieksinstellingen te herstellen – het mysterie compleet te maken. Links en rechts zie ik mooie grote huizen waarvan ik denk dat dat typisch is voor België, in Nederland is dat anders. Alle ramen zijn donker. Ik denk dat ik ergens een hond hoor blaffen, maar dat moet bijna verbeelding zijn.
Ik kijk in de binnenspiegel en bestudeer mijn hoofdwond, ik vloek binnensmonds, want er zit inmiddels een gedroogd bloedstraaltje boven mijn wenkbrauw. Straks schoonmaken. Zou je er ziek door kunnen worden? Nee, ik dacht het niet.
Donker weggetje – geen lantaarnpalen – de snelheidsmeter schommelt rond de 30 km per uur – ik sla rechtsaf en ga verder – er zijn geen tegenliggers – alles is perfect voor het plan dat ik in mijn hoofd heb – een geschikte locatie om een lijk te verbergen – aan de andere kant begin ik er ook schoon genoeg van te krijgen. Ik wil er een punt achter zetten.
Eigen schuld.
Ja, oké, ik had inderdaad slimmer moeten zijn, had weg moeten gaan voordat het te laat was. In gedachten zie ik je met een sombere blik naar me staren en misschien schud je ondertussen met je hoofd, omdat je mijn beslissingen niet snapt. Ik heb gedaan wat ik heb gedaan. Punt uit.
Met een Boeddhabeeld heb ik haar de hersens in geslagen, ik zal het schoonspoelen als ik weer terug ben.
Het is een vervelende toestand allemaal.
Eerstkomende dagen zal niemand vragen komen stellen, ze is er de afgelopen maanden vaker enkele dagen tussenuit geweest – lekker een paar daagjes naar Spanje, alleen – of zogenaamd alleen – mensen beginnen eraan te wennen. Inderdaad – ik heb niet gezegd dat ze alleen naar Spanje was.
“Nee – lul. Ik heb niemand nodig en jou al helemaal niet.”
Famous last words, zo zeg je dat dan, want mijn bewustzijn werd in een duister wolk ondergedompeld – enkele ogenblikken later stond ik met dat verdomde beeldje in mijn handen en Ireen – nou ja – dat weet je allemaal allang, dat heb ik je al verteld.
Tenslotte parkeer ik de auto. Genoeg geweest. Tijd om ergens een kuil te graven en het lijk achter te laten in een goede kuil. Het is inmiddels half drie in de ochtend, niemand te bekennen buiten mezelf. Hopelijk verloopt het volgens plan – hopelijk stapt er niet onverwacht een eenzame wandelaar uit de bosjes, een vent die een en al duurzaamheid uitstraalt en dol is op bossen in de nachtelijke uren. Je hebt genoeg van die gekken.
Ik pak de spade uit mijn auto en begin te graven, het is een lastig karwei en de bodem blijkt veel stugger te zijn dan ik vooraf had gedacht – je moet er wat voor over hebben.
Het is een ondiep graf, om heel eerlijk te zijn; ik ben bekaf.
Vanmiddag heb ik ook nog als een zombie achter Ireen aan gelopen, omdat ze zin had om te gaan shoppen – ik heb gevraagd of ze dat soort flauwekul niet in het vervolg in haar eentje kan doen. Waarom moet ik haar elke keer vergezellen?
Ireen is dood, maar ik ben het ook al een beetje.
Geen zin meer in ruzies.
Ik trek het lijk uit de auto en draag het naar de kuil die ik achter een dichte rij struiken heb gegraven – mooi uit het zicht – niemand die er ooit bij komt, niemand die haar zal ontdekken. Eerst zak ik door mijn knieën met haar in mijn armen en besluit het lijk in de kuil te gooien – bijna onhoorbaar – voordat ik de spade oppak, draai ik haar om – ze ligt me nu als het ware zwaar verwijtend aan te staren.
Waarom doe je me dit toch allemaal aan?
Met de rug van mijn hand veeg ik de zweetdruppels van mijn voorhoofd, ik kijk en zie transpiratievocht en bloed – opnieuw denk ik aan de raaf die me heeft aangevallen.
Achterlijk beest. Ik heb een verantwoordelijke baan. Laat me met rust. Iedereen moet me met rust laten, niet alleen raven.
Nee – het boeit me allemaal niet meer. Ik wil de affaire achter me laten en verdergaan met mijn leven, geen gezeik meer.
Onze Lieve Heer heeft webshops uitgevonden zodat je niet langer de godganse dag winkel in, winkel uit hoeft te lopen.
Toch eens kijken hoever het met mijn hoofdwond staat, ik loop terug naar de auto en zoek een zakdoekje, er moeten er in mijn jasje zitten – ik vind er tenslotte een – terwijl ik mijn voorhoofd in de binnenspiegel bestudeer, hoor ik achter me het kenmerkende krassen van kraaien, of raven, of weet ik veel welke vervloekte beesten in het zwart doorgaans zulke geluiden maken. Het is te vroeg voor vogels. Ze slapen nog.
Dat denk ik tenminste.
En het is tijd om het werk af te maken.
Ik loop een beetje wankelend terug naar het ondiepe graf van Ireen en voel intussen aan mijn voorhoofd dat een tikje broeierig aanvoelt – natuurlijk heb ik me veel te druk gemaakt – zojuist heb ik een graf gegraven en dat is mijn normale werk helemaal niet – ik ben moe en wil naar huis.
Terug bij het graf duurt het enkele seconden voor de werkelijkheid tot me doordringt – er zijn enkele tientallen vogels – kraaien, kauwen, raven – lijkenpikkers – maar het graf is leeg – Ireen, die dood is, ligt er niet langer meer in. Zelfs de spade is verdwenen.
Shit – tering – een soort van kortsluiting.
Ik heb haar lijk in mijn handen gehad.
En het voelde zelfs nog warm aan en soepel.
Heb ik je dat niet verteld? Jawel toch?
Het spottende krassen van de vogels klinkt in mijn oren, ondertussen zoek ik waar het lichaam van Ireen is gebleven.
Ik loop terug naar de auto.
Daar staat Ireen aan de bestuurderskant. Ze leeft nog.
Nog steeds halfnaakt, wel draagt ze nu een jasje van mij.
Zeker – het betekent autosleutels, telefoon, huissleutels, creditcard, o ja, mijn paspoort zit er ook in, want ik was bang dat ik tijdens het karwei iets zou verliezen en dat later pas zou ontdekken, als ik thuis op de bank zou zitten met een biertje.
Eerst haal ik heel diep adem, dan adem ik weer uit.
De spade houdt ze als een slagwapen voor zich – Ireen is klaar om een goede klap uit te delen – ik zou nooit meer opstaan.
Echt niet.
“Sorry voor alles,” zeg ik. Geen berouw. Daarvoor is het immers veel en veel te laat.
“Vuile klootzak,” zegt ze.
Verderop verdwijnen de vogels weer in de nacht, zodat het lijkt alsof ze er nooit zijn geweest. Wat hebben ze in vredesnaam gedaan? Is trutje Sophie dan toch aan het toveren geweest? En moet ik daar nou plotseling in geloven?
“Ik heb niet hard genoeg geslagen.”
“Je krijgt ook geen tweede kans,” zegt Ireen.
“Het is wat het is.”
“Ik rij weg, ga 112 bellen en doe mijn hele verhaal, jij verdwijnt in de gevangenis, Raymond, poging tot moord, ontvoering – eh – en nog een heleboel dingen meer. Dat staat vast. Ik had naar mijn moeder moeten luisteren.”
“Tja.” Wat moet ik verder zeggen?
“Doe tien stappen achteruit, draai je dan om en begin tot honderd te tellen,” zeg ze en ondertussen neemt ze een gevaarlijke aanvalspositie in – klaar om uit te halen met mijn spade – verdomme – maar ik besluit te doen wat ze zegt.
Misschien moet ik maar gewoon verdwijnen.
Een, twee, drie, vier – fucking hell – ik ben geen debiel, zeg.
Kofferdeksel dicht, spade op de grond – denk ik – portier dicht. Een gierende motor – piepende banden. Dat is door de paniek natuurlijk.
Ze rijdt weg.
Ik heb een probleem, denk ik.
Nou ja, het is eigenlijk geen kwestie van denken.
Ik weet het wel zeker.
Maandelijks archief: december 2022
Hersens
Mijn buurman, de weerwolf
Er is niemand meer in de stad die nog praat over de aanvallen die er zijn geweest – de doden zijn begraven – er is een wolf, of nee, er was een wolf – waarschijnlijk – want er is geen mens die het echt zeker weet.
Misschien was het een groot uitgevallen herdershond, hoewel kenners zeggen dat het verschil veel te groot is. Je zou je met geen mogelijkheid kunnen vergissen.
Nu zijn we alweer een beetje gewend geraakt aan wolven in onze natuurgebieden, al blijven de meningen sterk verdeeld. Voor- en tegenstanders. De wolf afschieten als een ongewenste indringer of niet. In het noorden van Europa komen wolven nu nog niet in de stad, maar er in het zuiden en oosten gebeurt dat wel degelijk. Echt uniek zou het niet mogen zijn.
Er bestaan helaas geen foto’s van een stadse wolf in Nederland, er zijn slechts wiebelige ooggetuigenverklaringen van mensen die beweren er eentje te hebben gezien. Verder zijn er voorbeelden van slachtoffers, mensen die werden gebeten. Helaas valt er nauwelijks een verschil vast te stellen tussen de beet van een wolf en die van een hond.
Toch wonderlijk hoe zo’n kwestie mensen bezig weet te houden. Wel een wolf, geen wolf. Ik weet dat er mensen stevig ziek zijn geworden door een beet, gevolg van een onverwachte aanval die plaats had, terwijl ze na een stapavondje onderweg waren naar huis.
Zo vertelde mijn eigen buurman een verhaal over net zo’n afschrikwekkend voorval.
Hij was net de kroeg uit gewankeld – zijn woordkeus – zijn herinneringen omschreef hij als navenant warrig. Wel wist Rick te vertellen dat er iemand voor hem liep, een mannelijke gedaante in een lange regenjas – eerst liep hij in het volle licht, vervolgens verdween de man in een donker winkelportiek. Met zijn dronkenmanshoofd geloofde Rick het verkeerd gezien te hebben.
Ach ja, fantastische verhalen, alcoholische herinneringen, de beruchte zwarte gaten. Ik heb drinkers gekend die complete weekenden kwijt waren. Op vrijdagmiddag dronken ze twee biertjes in de bedrijfskantine, zondagmiddag werden ze wakker in een drooggevallen greppel zonder ook maar één herinnering aan wat ze in de tussentijd hadden gedaan – vanaf het eerste biertje in de bedrijfskantine.
Persoonlijk ben ik dol op zulke mensen. Echt waar.
Rick ging verder met vertellen, had immers geen reden om te twijfelen aan zijn veiligheid. Er stond een man in het betreffende winkelportiek – de lange regenjas, dat weet je nog wel, hoop ik – die zo op het eerste gezicht tegen de winkeldeur stond te pissen. In elk geval leunde zijn hand tegen de deur en leek het erop alsof hij zeer hoge nood had gehad. Zijn hoofd gebogen. Rick kon geen gezicht herkennen.
Enkele dagen na het incident vertelde hij me het verhaal over de wolf die hem had aangevallen. Eerst de pissende man, later de wolf.
Ik reageerde erg sceptisch, aangezien hij iets leek te willen insinueren wat in de werkelijkheid van alledag beslist niet thuis hoort. Hij was verontwaardigd. “Ik verzin dit niet, hoor, het is allemaal echt gebeurd!”
Journalisten vroegen zich hardop af of er iets bovennatuurlijks afpeelde in onze stad, nou, nee – natuurlijk niet, tot dusverre leek elk incident eenvoudig te verklaren, als je maar accepteert dat er een wolf onze stad binnen kan dringen en dezelfde nacht weer verdwijnt naar een naburig natuurgebied. Het gebeurt elders in Europa, dus het zou ook best bij ons voor kunnen komen. Waarom zou zo’n beest geen hap uit een mensenbeen kunnen nemen?
Ja, er zijn heel wat lachsalvo’s geweest in Nederlandse huiskamers en daarbuiten, miljoenen menen hebben er lol van gehad. Een wolf, een soort van wolf, of een weerwolf. Gelukkig blijft het erg moeilijk om de wereld van de mythologie door te laten dringen tot onze realiteit. Een weerwolf. Ach ja.
Goed. Terug naar Rick.
De onbekende man die zo nodig moest pissen, bemerkte dat er iemand naar hem stond te kijken en draaide zijn gezicht half naar rechts, nog steeds in het halfduister. Niettemin beweerde Rick dat het gezicht van de man volledig behaard was net als een dier. “Loop alsjeblieft verder,” zei de man, “voor je eigen bestwil.”
“Ben je ziek of zo?”, vroeg Rick. Ik heb ooit een artikel gelezen over mensen die leden aan een ziekelijke vorm van overbeharing, als een omgekeerde evolutie, of een recessief gen dat plots actief is geworden. Volgens sommige deskundigen zijn zulke families de bron van de weerwolven-mythe.
“Donder nou gewoon op, man. Straks heb je spijt.” De onbekende wilde meer zeggen, maar zijn woorden veranderden erg snel in dierlijke onverstaanbare grommen.
Rick begon snel verder te lopen, zich afvragend waar hij nou precies getuige van was geweest. Natuurlijk waggelde hij nog altijd en misschien wel meer dan van tevoren, omdat hij haast had gekregen.
Angst voor de man in zijn regenjas had hij niet, wel zocht hij in zijn verdoofde brein naar antwoorden, aangezien Rick dingen had gezien die onmogelijk waren. Het was verbeelding, ja, allemaal verbeelding. Zo stel ik me zijn eigen geruststelling voor.
Zijn onzekere tred bracht hem in een straat die voornamelijk bekend is vanwege een gotische kerk.
Het was daar dat hij een sinistere grom hoorde. Rick keek bijna automatisch over zijn schouder, denkend aan de onbekende die hem net een waarschuwing had toegesist. Er was niemand. Geen mens. Niets. Het was al erg laat en de meeste feestgangers waren al thuis. Rick wilde zijn wandeling naar huis hervatten, maar een ontzagwekkend grote wolf blokkeerde de doorgang. “Dus toch,” zei Rick, “ik had er tot dan toe geen bal van geloofd.” Het was een wolf – een doodgewone wolf. Je moest blijven stilstaan, zo had een deskundige op tv gezegd, want eten heeft in het wild de gewoonte weg te willen rennen.
Rick vertelde me dat hij onmogelijk had kunnen bewegen, als stijf bevroren stond hij stil en bleef hij staan. Het grote dier had donkere ogen die gloeiden als kool. Het duurde enkele seconden voordat Rick besefte dat de ogen donkerrood waren.
Kon dat eigenlijk wel?
Helaas – als gevolg van zijn dronkenschap slaagde hij er niet in lang genoeg stil te blijven staan – hij wankelde – zocht naar een nieuw evenwicht – waardoor de wolf aanviel en hapte in Ricks been – in de tussentijd wilde Rick het dier een schop geven, maar viel op de grond – deels in een regenplas – uit wanhoop gaf hij het dier een schop tegen zijn kop, daarna nog één en nog één.
“Voor een dronkenlap heb je best veel onthouden,” zei ik. Het was verbazingwekkend hoeveel hij nog wist.
“Ja-a, best knap van mij, hè,” zei hij op triomfantelijke toon. Rick stak zijn wijsvinger naar me uit en riep: “Durf eens te zeggen dat ik lieg!”
De wolf had losgelaten, zomaar ineens, blijkbaar begon hij de trappen op zijn hoofd beu te worden, vanaf dat moment is Rick naar huis gehinkeld.
Rick heeft nog bij mij aangebeld, maar ik deed niet open. Zijn broer woont in de buurt en die heeft hem naar het ziekenhuis gebracht. Onderzoek. Injecties. Een wolf, mijnheer? Ja, mevrouw, een echte wolf.
“En nu?”, vroeg ik.
“Agent gesproken – hij stond me een tikje ongelovig aan te staren – omdat ik over een wolf begon – ik vertelde ook over de man met het harige gezicht. Ik heb met geen woord verwezen naar een weerwolf. Wel zijn ze nu allemaal aan het zoeken naar een grote wolf, echt, een enorme joekel van een beest.” Rick haalde zijn schouders op. “Zoveel mensen, zoveel meningen. Eén ding! Ik weet wat ik heb gezien.”
Ik schrijf het hier op, maar je weet net zo goed als ik dat de meeste media letterlijk alle mogelijkheden hebben doorgenomen – elk scenario. Elke nacht werden er mensen gebeten door een wolf. De burgemeester beloofde extra blauw op straat waardoor in ieder geval de criminaliteit in de gemeente daalde. Met het oog op de aanvallen maakte het weinig uit, want de aanvallen gingen onverminderd door. En de beruchte mythische wolf bleef onzichtbaar voor elke camera.
De effecten van een wolvenbeet verschilden van mens tot mens, er waren er die er ongelofelijk ziek van werden, zelfs een lange tijd op een IC moesten doorbrengen, ook zijn er mensen overleden aan de gevolgen van de infectie. Sommige journalisten beweren trouwens dat het sterftecijfer als gevolg van de wolvenbeten in werkelijkheid 100% is geweest.
Desinformatie, fakenieuws, onkunde en onbegrip – realisten tegenover fantasten – ik heb het natuurlijk over de beet van een weerwolf, aangezien die van een gewone wolf allesbehalve dodelijk is. Enerzijds heb je mensen die zonder enig voorbehoud in een willekeurige rotsformatie een Ufo-landingsplaats menen te herkennen, aan de andere kant zijn er onderzoekers die zo’n kwestie graag keihard bewezen willen zien worden. Volgens mij is de reguliere wetenschap de allergrootste vriend van elke weerwolf en vampier. Niemand zal je ooit geloven, als je beweert aangevallen te zijn door een mythisch wezen – een weerwolf bijvoorbeeld. Om de doodeenvoudige reden dat hij niet kan bestaan.
En wat als ze tòch bestaan?
Heel simpel – ook dan bestaan ze niet. Ze kunnen niet bestaan. Het is min of meer een paradox.
Zojuist heb ik gezegd dat de slachtoffers allemaal zouden zijn overleden. Dat is pertinent onjuist. Er leeft er namelijk nog eentje. Mijn buurman Rick en die voelde zich kiplekker. Niks aan het handje. Wel smaakte het bier de volgende dag anders dan normaal, blijkbaar waren dat voor hem de gevolgen. Hij moest de alcohol laten staan. Geen smaak meer voor alcohol. Helemaal niets. Zijn moeder kwam ik in de supermarkt tegen en die zei dat de aanval tenminste één goed ding had opgeleverd. Nu kon hij eindelijk zijn leven beteren.
“Dus – je moet het roer noodgedwongen omgooien,” zei ik.
“Absoluut niet,” zei Rick, “ik ga op de oude voet verder, ga keihard de ontkenning in. Kom nou, ik laat me mijn biertje niet afpakken.”
In werkelijkheid ging het anders, ik kwam zijn ex-vriendin Laura tegen in een supermarkt, ze vertelde me dat Rick sinds de aanval een enorme lust voor vlees had gekregen. Groenten at hij nog sporadisch en met zichtbare tegenzin, het liefst had hij vlees op zijn bord, bij voorkeur zeer licht gebakken.
Zo plotseling als de nachtelijke aanvallen waren begonnen, zo eindigden ze ook weer. Op een nacht bleef het stil. Geen nieuwe meldingen. Na bijna een week durfden plaatselijke politici hardop te zeggen dat de hysterie voorbij was gegaan, want veel meer dan dat kon het uiteraard nooit zijn geweest. Buurman Rick bewees steeds nadrukkelijker dat hij minder openhartig begon te worden dan in het begin, net na de aanval, alsof zijn naïeve eerlijkheid in het begin hem had gedwongen voorzichtig te zijn.
Misschien was hij net een keer te veel hard in het gezicht uitgelachen door vrienden en bekenden.
Ik heb het hierboven al even over zijn vriendin gehad, die Laura heette. Sinds de aanval had ik haar niet meer gezien. Daarom begon ik te vermoeden dat Rick en Laura uit elkaar waren gegaan. Het voedde mijn nieuwsgierigheid.
Derhalve werd het saai in de stad, de wolf was verdwenen, een weerwolf heeft er sowieso nooit kunnen zijn en zwerfhonden zijn er een enkele keer, maar zelden groter dan een eenvoudige huiskat.
Op geen enkele manier zou een eenvoudige zwerfhond met een volwassen wolf verward kunnen worden.
Het leek er een beetje op dat de overheid en media gezamenlijk hadden besloten dat er een einde moest komen aan de hoax. Ik vond het een opmerkelijke wending. Tijdens een pauze op mijn werk, vroeg ik een enkele keer of er iemand nog een weerwolf was tegengekomen. Er werd stevig gelachen. Alle opwinding lag achter ons. In zekere zin leek het erop dat het nooit was gebeurd. Er was niemand gebeten door een wolf, terwijl weerwolven niet bestaan, dus die mogelijkheid moet je uitsluiten.
Ik heb het toch maar even opgezocht op internet, het officiële sterftecijfer na gemelde aanvallen die aan een wolf werden toegeschreven. Dat zijn er 23 – mannen en vrouwen. Volgens de documenten dat ik heb gelezen zijn alle slachtoffers tenslotte overleden, al heeft dat nooit zo duidelijk in de krant gestaan.
Wanneer is iets dus werkelijk gebeurd? Daarmee moet je met andere woorden het gehele spectrum van de nieuwsvoorziening meenemen – realisten èn fantasten – keurige wetenschappers, maar ook de manische complottheoretici. Ik ben van mening dat je een verschil moet maken tussen mensen die aan proberen te tonen dat iets niet per se echt is gebeurd en degenen die met alle geweld hun fabelachtige ideeën proberen te bewijzen. Misschien klinkt dit erg ingewikkeld.
Het probleem is dit en ik herhaal mezelf – alle 23 mensen die zeiden dat ze aan waren gevallen, hebben het niet overleefd. Ze zijn allemaal overleden.
Behalve één. Mijn buurman Rick. Zo fris als een hoentje.
Onbegrijpelijk.
Goed. Ik kwam zijn vriendin tegen in een supermarkt. Zoals gezegd. Ze stond opgewekt haar avondmaal uit te zoeken en zo te zien zou dat vegetarisch worden.
“Goeiendag,” zei ik en heel even dacht ik dat ze schrok.
“O, ben jij het.”
“Ik heb je toch niet aan het schrikken gemaakt?”
“Nou – heel even dacht ik – dat hij het was.”
“Je ex-vriend Rick.”
“Dat weet je ook al?”
Ik had dus gelijk, ze waren uit elkaar. “Geraden,” zei ik, “je komt nooit meer langs, ik zie je niet meer.”
“Het is vreselijk, hij eet alleen nog maar vlees,” zei ze, “’s nachts ligt hij wel eens te grommen in zijn slaap, als een hond, de laatste keer dacht ik dat hij zijn klauwen in mijn arm wilde zetten. De volgende dag heb ik mijn spullen gepakt en ben ik vertrokken. Ik hebt het gewoon gezegd. Je bent iemand anders geworden, Rick, ik ken je niet meer.”
“Het gaat me uiteraard geen bliksem aan, maar hebben jullie sinds de aanval nog seks gehad?”
Laura lachte. “Wat kijk je er serieus bij, joh.”
“En?”
“Nee, dank je feestelijk. Ik neuk niet met een hond.”
Een oudere mijnheer liep voorbij en schudde haar hoofd, ze zei nog iets en liep verder.
“Je reactie spreekt boekdelen.”
“Hij is zelfs anders gaan ruiken, echt, als een hond, misschien wel een beetje als een wolf.”
“De je-weet-wel-incidenten.”
“Precies.”
Ik probeerde in te schatten hoe serieus ze was.
“Ach ja,” zei ik.
“Ze zeggen dat er 23 mensen dood zijn daardoor.”
“Volgens de berichten die ik heb gevonden op internet is dat juist.”
Daarna hebben we afscheid van elkaar genomen.
Misschien tot ziens, nou ja, beslist tot ziens. Ik heb mezelf ook altijd graag ondergedompeld in het uitgaansleven, net als Rick en Laura.
’s Avonds zag ik mijn buurman Rick de deur uitlopen, het was net te vroeg voor een bezoekje aan een café. Bovendien wist ik vrijwel zeker dat hij de alcohol in het vervolg als een volstrekt onaantrekkelijk goedje moest beschouwen. Geen smaak meer.
Of hij moest zin hebben in vers vlees. Het betekende dat hij alsnog wat eten ging halen in de supermarkt.
Of hij wilde vers vlees oogsten in de straten van ons oude stadscentrum.
Ik besloot hem te achtervolgen, trok mijn regenjas aan en vond Rick terug in een achteraf steegje. De voordeur gleed zachtjes in het slot en ik zocht naar zijn lichaamsgeur. In welke richting was hij gegaan? De steegjes en pleintjes leken erg voor de hand liggen, maar ik vond hem ergens ander terug. Rick droeg een typerende geur met zich mee. Zowel mens als wolf, niet als een wolf en al evenmin echt een mens, hij was aan het veranderen, iets anders aan het worden, iets onbestaanbaars, als een levende paradox.
Rick slenterde ietwat besluiteloos langs het oude kanaal, ik zag hem lopen en regelmatig stilstaan met zijn handen in zijn jaszakken. Volgens mij had hij me niet eens in de gaten, net als enkele weken geleden, toen we mekaar troffen bij de oude kerk.
Zelf zorgde ik er altijd voor dat al mijn zintuigen honderd procent functioneerden, er zouden concurrenten op kunnen duiken die ik weigerde te dulden, het was nou eenmaal mijn jachtterrein. Soms kan het leven erg simpel zijn. Ik had er geen moment op gerekend dat iemand het zou overleven, aan de andere kant besta ik ook en ben ik net als Rick een paradox.
Rustig stak ik de weg over, maakte een gebaar naar een automobilist die zich een tikje zat op te winden over mijn houding. Hij leek haast te hebben. Behoedzaam stapte ik om een geparkeerde auto heen, waarna mijn voetstappen over de houten vlonder galmden. Rick draaide zich om en toonde zich gedurende een paar seconden totaal overrompeld.
“Hé – jij hier,” zei Rick. “Weet je wel dat je net zo’n jas aan hebt als… als – .” Zijn laatste woorden slikte hij in – anders dan de vorige keer herkende ik nu doodsangst in zijn ogen – hij wist het – hij raadde het gewoon. Twee weerwolven in een kleine stad was er één teveel. Hij had het nooit mogen overleven. De dood is de allerbeste probleemoplosser die ik ken.
Een mens is een mens, een wolf is een wolf, een weerwolf is een onbestaanbaar fabeldier dat nooit in de realiteit van onze samenleving zal kunnen voorkomen.
Een mens en een wolf, dat zijn twee verschillende levensvormen die de evolutie op aarde heeft voortgebracht.
Wat een geluk dat geen mens ooit zal geloven dat zo iemand als ik besta.
“Heb je honger?”, vroeg ik.
“Ja, man, ik rammel, wat ik ook doe, ik blijf eten, het is ongelofelijk,” zei Rick.
“Kom – ik trakteer. Er is een prima restaurant in de stad, het vlees is precies zoals jij het wilt eten.”
“Zeg eens. Ben je nou ook een – eh, je weet wel – ?”
“Daar praten we straks wel over. Geen zorgen.”
“Da’s tof van je,” zei Rick.
Er hing een onmiskenbare doodsangst rond mijn buurman Rick, ik had het eerder geroken, soms wierp hij een nerveuze blik over zijn schouder, alsof hij zeker wilde weten dat ik nog altijd achter hem liep.
“Hoe nu verder?”, vroeg hij.
“Dat weet je al,” zei ik.
Het is zoals het is.
Geen mens zal ooit willen toegeven dat ik werkelijk besta.