1.
Voor de zoveelste keer wierp Tosh Blakely een blik op zijn horloge – hij wachtte op het naderende doelwit.
Een eindje daarvandaan stond John Bressers toe te kijken en hij telde het aantal keren dat de jonge incident manager op zijn horloge had gekeken. Het was vrij normaal dat een jonge vent zoiets deed. Niet eens zijn eerste echte sanctie. Maar de nervositeit en angst waren er bij iedereen wel geweest, iedere incident manager had er ooit mee te maken gehad. Ook tweehonderd jaar geleden, toen Napoleon net was gestorven, de firma bestond al enkele jaren, net als de regels die vandaag de dag nog werden gehanteerd. Een overtreder betaalde met zijn leven.
De man die elk ogenblik moest opduiken tussen de drijfnatte bomen was de afspraken vergeten, maar Bressers had ze onthouden, want Bressers vergat weinig.
Er was een opmerkelijke verandering in het gedrag van Tosh opgetreden sinds ze jaren terug afscheid van elkaar hadden genomen. Minder bravoure. Een volwassen kerel. Misschien was hij inmiddels getrouwd. Was hij vader.
Bressers keek zwijgend toe en stelde vast dat zijn jonge protegé opnieuw controleerde hoe laat het was.
Vervolgens tikte Tosh het pistool aan dat losjes in de schouderholster bungelde. Ook een zenuwtic.
Nou ja. Tosh ging een vent doden.
Vandaag had het lange tijd geregend, niettemin had Giselle Brahms het doelwit weten te overtuigen dat hij naar de Moerputten diende te gaan om twee functionarissen te ontmoeten die hem wilde spreken over afspraken die hij in het verleden met de firma had gemaakt. “Ik heb geen idee wat u precies bedoelt.” Alsof hij alles was vergeten.
Nu waren er documenten die handtekeningen bevatten – een duidelijke naam en achternaam.
Er viel weinig te ontkennen, hoewel de man er een kunst van had gemaakt te ontsnappen als de grond onder zijn voeten te heet begon te worden. In de regel stond er een auto klaar die hem naar het vliegveld kon brengen. Er wachtte een privétoestel en de piloten wisten dat hun passagier eraan kwam, zodat het doelwit van vandaag opnieuw zou weten te ontkomen. Zo was het steeds gegaan. Tot vanmiddag. Hij had zich niet aan de regels gehouden, dus wachtte de kogel. Het was een simpele regel van de firma. Je mocht uiteraard om hulp vragen en vervolgens hoorde je slechts één regel na te komen; je moest je aan de gemaakte afspraken houden.
Voor een man als Bressers was het eenvoudig.
Tosh had zo zijn twijfels gehad, daarom had Bressers hem het dossier laten lezen. Toen was hij overtuigd.
Een gewone werkdag – vrijwel geen wandelaars vanwege het slechte weer dat ze hadden gehad – een goede locatie om een sanctie uit te voeren. Bressers wist zeker dat de man zich van elke denkbare truc zou bedienen om zijn leven te redden. Eerst zou het doelwit verbazing veinzen, omdat hij met Tosh ging praten in plaats van John Bressers. Daarna viel het kwartje en konden er zaken worden gedaan. Dat was belangrijk. Je was in gesprek met de firma.
Simpele plannen waren de beste – John Bressers hield verborgen zich tussen de bomen, Tosh deed het werk – hij ging het hoe dan ook overnemen. Zou het doelwit proberen te onderhandelen? Natuurlijk zou hij dat doen. Hoeveel geld zou hij bieden? De man was schathemeltjerijk.
Voetstappen kwamen dichterbij, er klonk een vloek – Bressers herkende een stem – die mede was gevormd door sigaretten en whisky – een man die als opgewekt en vrolijk bekend stond, naïef zelfs – mensen vertrouwden hem.
Verdomme. Het was de verkeerde.
Hij zag de gezichtsuitdrukking van Tosh veranderen – vanmiddag hoefde hij geen schoten af te vuren.
Het was de verkeerde.
2.
Zijn televisie stond aan, hij had het geluid tot een vriendelijk niveau teruggebracht, dus het was Bressers in eerste instantie totaal niet opgevallen waarom er zoveel opwinding was ontstaan. Het ging over een nieuwe politieke partij die minstens twintig zetels zou moeten kunnen halen in de Tweede Kamer dankzij een charismatische leider.
Desondanks was het niet de leider die de aandacht van Bressers wist te trekken.
Hij dacht het eerst verkeerd te hebben gezien, Bressers pakte de afstandsbediening en spoelde het beeld terug en stopte toen er inderdaad een oude bekende op de achtergrond bleek te staan die zijn enorme vermogen voornamelijk op het zuidelijk halfrond had verdiend, Bressers had een vrij compleet en belastend dossier over de man.
Zolang het in het archief van Bressers verborgen bleef, was er weinig aan de hand, zolang Han van Doorn, zoals de man heette, zich aan de regels van de firma zou houden, was het dossier totaal ongevaarlijk.
Nu had Van Doorn zelf de lont aangestoken.
Er stonden dertien mannen en vrouwen op het podium – partijleider vooraan en diens houding deed enigszins aan een verlosser denken. De zoveelste alweer. Een stuk naar rechts ontdekte Bressers een oud-collega – Piet van Veldeke – die nooit een hoogvlieger was geweest – een manusje-van-alles – als je ooit een vent nodig had die een brief moest bezorgen, dan was hij degene die de opdracht vlekkeloos uitvoerde. Verder was hij met name betrouwbaar en kon hij geheimen bewaren – het vormde dan ook een volstrekt raadsel wat Van Veldeke op het podium te zoeken had tussen jonge getalenteerde mensen en een enkele steenrijke kerel.
Twee oude bekenden, er zouden er meer kunnen zijn.
Bressers zocht naar andere gezichten die hem vertrouwd voor moesten komen, maar er was verder niemand. Van Doorn en Van Veldeke. Twee mannen die opvallend vèr van elkaar stonden.
De één was een charmant ogende man die een spoor van ellende had achtergelaten, oplichter en dief, de ander stond bekend als een gezellige vent met wie je goed kon lachen.
Bressers zijn telefoon legde opzij, het berichtje aan zijn zoon Jelle moest even wachten.
Ook Giselle Brahms en beslist de oude Rudolph Jongejans zaten televisie te kijken en zich te verbazen over de oude bekenden die ze zagen in het nieuwsprogramma.
Er bestond een meer dan gemiddelde kans dat Brahms hooguit Piet van Veldeke had meegemaakt.
Jongejans zat zich ongetwijfeld stierlijk te vervelen, dus hij keek momenteel naar hetzelfde programma als Bressers, om dezelfde reden.
Beetje geluid en beeld als behang, een wapen tegen de stilte, niet eens om echt te volgen wat er allemaal gebeurde, want de moderne maatschappij kon geen hoofd- en bijzaken meer onderscheiden.
Alles was belangrijk geworden.
Het land verkeerde in een permanente staat van hysterie.
Zonder enige twijfel probeerde een uiterst geduldige mevrouw Jongejans aan haar man uit te leggen hoe de afstandsbediening werkte en dat je een live uitgezonden programma direct terug kon spoelen – daar had je geen videorecorder voor nodig. Een hele openbaring. Daarna duurde het enkele minuten om vast te stellen hoeveel bekende gezichten er op het podium aanwezig waren. Het waren er slechts twee.
Bijna twintig minuten later ging alsnog de telefoon, Bressers had het al opgegeven.
“Hallo?” Het was het nummer van Brahms.
“John – hé – hallo – ik ben net gebeld door Rudolph – hij is behoorlijk overstuur, omdat een oud-collega bij de presentatie van een politieke partij aanwezig blijkt te zijn en hij denkt dat ik daar nota bene toestemming voor heb gegeven. Pertinent onjuist. Dat snap je wel. Ik heb een naam opgekrabbeld en – verdorie – nu lukt het me niet eens om mijn eigen handschrift te lezen.”
“Hij heeft Piet van Veldeke gezien.”
“Ja – die!”, zei Brahms en ze klonk onverwacht opgewekt. “Mooi, heel mooi – je kent hem dus.”
“Zeker.
“Dan moet je hem kunnen typeren.
“Geen hoogvlieger, wel een aardige man.”
“Da’s duidelijk. Rudolph beweerde overigens dat er een nog andere bekende op het podium stond. Hij was alleen de naam van die man vergeten.”
“Han van Doorn. Een steenrijke zakenman.”
“Ik vrees dat ik je aan het werk zal moeten zetten, John. Er is geen andere mogelijkheid.”
“Zoiets heb ik Jongejans ook menigmaal horen zeggen.” Bressers drukte op de play-knop, maar schakelde het geluid uit. “Je went eraan. Het voordeel is dat de oudgedienden steeds schaarser worden, dus er blijft minder werk over voor een oude wolf als ik,” zei hij.
“Ik – eh – ga je uitnodigen voor een ommetje.”
“Dat lijkt me een goed idee.”
“Morgenmiddag, twee uur.”
3.
De volgende ochtend kwam hij om half negen uit bed.
Thuis in Den Bosch.
Begin december had hij zijn Zeeuwse huis verlaten en woonde sindsdien in de overwegend stille Brabantse hoofdstad. Het was half januari en het regende, er heerste een kilte die zich schijnbaar moeizaam liet verdrijven, alsof het nooit meer beter zou worden. Eerst gebruikte Bressers een bescheiden ontbijt, daarna las hij enkele kranten en tijdschriften die thuis werden bezorgd. Hij had er een keer voor gebeld, woonde in de buurt en betaalde de rekening op tijd. Het verbaasde hem niet eens dat hij het zo snel had weten te regelen met de winkeleigenaar. Literatuur en lectuur waren voor Bressers zeer essentieel.
Iets voor elf uur ging de telefoon.
De stem en het nummer behoorde aan een oude bekende toe – een redacteur die nog altijd verbonden was aan een talkshow, dezelfde waar Bressers in het verleden aanschoof. Destijds ging het over Afrikaanse olie.
Een zekere Manfred Pastoor had de uitzending gezien, contact gelegd met Bressers en was tijdens een wandeling gestorven. Zijn dood had destijds niet eens de krant gehaald. Ondanks de twee kogels die Bressers toen had afgevuurd.
“John,” zei Marco Blockman, “ik heb de indruk dat jij je enorm loopt te vervelen, je hebt zwaar afleiding nodig en die kan ik bieden.”
“Ik heb al een afspraak, plus een baan.”
“Jammer.
“Waarom?” Bressers wilde het toch graag weten.
“Vanavond hebben we een item over een nieuwe politieke partij. Misschien heb je er iets over gehoord. Ze hebben een louche geldschieter en natuurlijk een stelletje paradijsvogels in de club.”
“Normaal toch voor een nieuwe partij?
“Ja, maar ze bulken ervan.”
“Heb je een naam?”
“Ja, Han van Doorn.”
“In mijn archief is dat een soort ‘Jan de Vries’.”
“Je hebt er met andere woorden een hele verzameling van liggen. Kerels met dezelfde naam. Maar goed. Ik heb een foto. Die kan ik je wel sturen. Het kost je weinig tijd, gewoon kijken en zeggen dat je hem kent of juist niet. Àls je hem kent, hoor ik graag waarvan en wanneer je hem hebt gezien.”
“Best.”
“Enne. Zeg eens. Heb je het nieuws gisteravond gezien ?
“Ja.”
“Toevallig ook de presentatie van die partij?
“Ja.”
“En?”, vroeg Blockman.
“Een vent die ik ken als Georg Winkelmann.”
“Jezus, wat ben jij een fucking leugenaar!”
“Echt, zo heeft hij zich ook genoemd.”
“Ja-a. Hoe nog meer?”
“Han van Doorn. Je had wel gelijk, hoor.”
“Ik zou zó graag in je archief willen kijken.”
“Verboden. Dat weet je.”
“Elk verbod is relatief,” zei Blockman.
“Niet mee eens.”
“En Piet van Veldeke. Jij moet hem zeker kennen.”
“Klopt. Hij is een oud-collega,” zei Bressers.
“Wat weet je over hem?”
“Ach, hij is zo’n man die de dag ná zijn pensioen beter zou kunnen overlijden, omdat hij anders stomme dingen gaat doen. Het is de verveling geweest die hem bij die partij heeft gebracht. Ik vind hem weinig boeiend,” zei hij.
“Je hebt de foto binnen vijf minuten, John.”
“Goed.”
4.
Het was een oude foto die ergens in de jaren negentig moest zijn genomen – een onbekende locatie, maar Bressers vermoedde dat het om Bolivia ging, aangezien er destijds volop werd gesproken over zeldzame metalen. Van Doorn stond rechts van het midden, naast een gangster die zich Rostov noemde, maar geen druppeltje Russisch bloed in het lijf had – Bressers dacht bewijs te hebben dat hij uit Oostenrijk kwam. Ergens – in het archief.
Er waren een paar lachende Nederlanders te zien; Theo Verbruggen en Henry Breeman.
Vermoedelijk hadden ze juist een goede deal gesloten. Vier zakenmannen plus een ober. Vier bloeddorstige haaien. Van Doorn verkeerde zonder enige twijfel in goed gezelschap.
De ober was geen naïeveling – Hugo Pratt, zoals Bressers hem kende, was een man die zijn afspraken en beloftes te allen tijde nakwam. Ook als hij zei iemand te zullen vermoorden. Afspraak was afspraak.
In zijn archief moest een soortgelijke foto liggen, Bressers liep naar beneden. Hij opende de deur en ging op zoek naar het vuistdikke dossier ‘Van Doorn’. Zoveel tijd had hij niet eens nodig. Bressers legde het dikke pak papier op het bureau en begon te zoeken – daarbij negeerde hij de vele documenten – soms ook uitleveringsverzoeken die om een bijzondere reden in zijn postvakje terecht waren gekomen en dus nooit behandeld.
Ongeveer tien minuten later vond hij de gewraakte foto – op het exemplaar van Blockman kwam er uitsluitend een groep mannen voor – er lag een vreemde leegte links en rechts waarvan Bressers goed wist hoe die was ontstaan – oorspronkelijk stonden er twee vrouwen bij – moordenaars, geen stoeipoezen.
Tricia Buitenhof en Rebecca Miller.
Gelukkig had de ober volgens afspraak de namen van alle betrokkenen op de achterkant geschreven, wel had hij twee versies van de foto rond laten gaan, waarbij hij had genoteerd dat het exemplaar van Bressers de enige echte was. Vanwege de aanwezigheid van de twee moordenaars.
Natuurlijk kende hij de man die rechts van het midden stond – Han van Doorn.
Tegen Marco Blockman zou Bressers zeggen dat hij hem kende, maar over de andere foto zou hij zwijgen, zoals altijd, als het over zijn archief ging.
Er waren mannen èn vrouwen die je tijdenlang regelmatig tegen bleef komen, vaak verdwenen ze op een zekere dag spoorloos, soms voor altijd. Er hoefde geen misdrijf aan ten grondslag te liggen. Een enkele keer was het een dringende behoefte aan een burgerlijk leven.
5.
Iets voor twee uur parkeerde hij zijn auto op een onverhard terrein langs de Deutersestraat – rechts de Moerputten, links het Vughtse Gement – er lag een smalle weg tussen twee uitgestrekte lappendekens van weilanden en een eendenkooi. Ze stapten uit – hij keek om zich heen, want hij wilde weten wie er nog meer allemaal waren – er stonden geen bekende kentekens op het terrein. Wel had iemand er zijn camper geparkeerd. Gordijnen dicht. Af en toe passeerde er een auto. Ze staken over en begonnen te lopen over een polderweg die ooit geasfalteerd was geweest, vandaag lag er een brede strook platgereden puin.
“Marco Blockman heeft me gebeld,” zei Bressers, “zijn redactie is aan het graven – ik heb wel wat materiaal liggen in het archief – maar als de media bloed beginnen te ruiken, dan is het voor Han van Doorn een kwestie van tijd. Hij zal zijn politieke carrière snel moeten opgeven.”
Brahms antwoordde met een instemmend knikje. “Ik heb Piet van Veldeke vanochtend gesproken.”
“En?”
“Er is – volgens Van Veldeke – een nieuw era aangebroken – een tweede renaissance – hij is eindelijk onderdeel van iets belangrijks – niemand zal dat van hem af kunnen pakken,” zei Brahms op een toon die nauwelijks wist te verbergen hoe weinig sympathie ze had voor een man die een groot deel van zijn leven in dienst van de Majesteit had gewerkt. Langer dan Bressers, want Van Veldeke had in loondienst gewerkt.
“Wat ze willen in zijn partij – is de democratie afschaffen en een autoritaire leider aanstellen – een alleenheerser,” zei Bressers die zich niet hoefde te storen aan omstanders – ze waren met zijn tweeën, “het probleem van zo’n kerel is dat je lastig van hem afkomt. Ook als hij half dement is geworden en een luier draagt vanwege incontinentie, zie je hem dapper toespraken houden op partijbijeenkomsten en tv.”
Brahms lachte hard. “Ik weet hoe je erover denkt, John. Er bestaan geen betrouwbare politici, je hebt een democratisch stelsel nodig om ze te kunnen lozen, anders blijven ze zitten tot ze er dood bij neervallen. Ach ja.”
“Dan laten ze het liefst een erfelijk presidentschap na.”
“Auw. Het is je stokpaardje. En dat van Rudolph. Ik weet er inmiddels alles van. We hebben op kantoor allemaal de colleges van onze oude directeur aangehoord over de nadelen van het autoritaire leiderschap. Ik kan ze inmiddels allemaal zo’n beetje dromen.”
“Toch zul je Van Doorn daar niet hardop over horen praten – die gaat voor de keiharde invloed.”
“Klopt.”
“We zijn een ommetje aan het maken vanwege het probleem dat Van Doorn heet, niet Van Veldeke.”
“Al zou ik het liefst een beroep willen doen op de man zijn redelijkheid – sensibiliseren heet dat tegenwoordig, geloof ik.”
“Rudolph zei hetzelfde.”
In Brahms’ reactie hoorde hij een zekere gelatenheid die hem vertelde dat het besluit allang vast scheen te liggen. Er volgde een sanctie.
Niet zo lang geleden werd er door de firma een dapper statement gemaakt, er kwam een nieuw beleid, het was tijd voor vernieuwing, er zouden andere tactieken worden ingezet om overtreders aan de kant te schuiven – de firma zou de wet gaan gebruiken. Ergens was dat toch mislukt. Hier stonden ze te praten over een sanctie en Tosh had er alweer eentje uitgevoerd. Het was teleurstellend.
“Mede dankzij de pandemie is het internationale krachtenveld aan het schuiven geraakt, de betrouwbaarheid van de Verenigde Staten is minder vanzelfsprekend geworden, de Russen gedragen zich vreselijk puberaal, de Chinezen lijken hun hand te hebben overspeeld met hun stuitende arrogantie en de Europeanen hebben zichzelf te kijk gezet als een stelletje softies.” Brahms pauzeerde en haalde diep adem. “We hebben verzoeken gekregen uit een paar Zuid-Amerikaanse landen. Buitenlandse zaken heeft bezoek gehad van ambassadeurs die bijna een hartverlamming hebben gekregen toen de beruchte Van Doorn op televisie kwam. We kregen het verwijt dat we hem gewoon hebben laten lopen. Jouw naam is gevallen. Mijnheer Bressers zou hebben verzaakt.”
“Ik heb een afspraak gemaakt met Van Doorn die recentelijk – geheel tegen de afspraken in – aan een nieuw avontuur is begonnen.”
“We hebben veel vrienden en ze willen bloed zien, net als uncle Sam trouwens.”
“Daarom gooi je de nieuwe redelijkheid gewoon het raam uit. Het idee beviel me eerlijk gezegd wel.”
“Je begint een oude man te worden.”
“Roosmarijn lijkt dat wel leuk te vinden.”
“Dat geloof ik meteen. Je ex is toch een beetje een hippie.”
“En dit zeg je zonder ironie?”
“Zeker wel.”
“Ik zal het Roos vertellen, als ik haar weer zie.”
Er viel een korte stilte die alleen werd verbroken door enkele honderden ganzen die vrijwel tegelijkertijd begonnen te vliegen. “Laatst heb ik een analyse gelezen waarin de eenentwintigste eeuw wordt omschreven als de eeuw van Europa . Daar moeten we bij willen zijn.”
Er volgde een nieuwe stilte die langer duurde dan de vorige.
Bressers vroeg: “Wie gaat de klus uitvoeren?”
“Tosh Blakely en jij bent zijn mentor.”
“Waar?”
“De Moerputten – bij de oude spoorbrug.”
“Tijd?”
“Vijf uur – morgenmiddag.”
6.
Het was een onwaarschijnlijke plek voor een sanctie, er lag een vlonder op het water met uitzicht op de spoorbrug boven hun hoofd. Een steiger verdween half tussen de bomen. Bressers hield zich daar ergens verborgen en observeerde Tosh die de kwestie zelf moest oplossen. Het vonnis was uitgesproken.
Er gleed een duidelijke ontspanning door het lijf van de jongeman die oog in oog kwam te staan met Piet van Veldeke.
Het had Van Doorn moeten zijn.
Bressers zag Van Veldeke in de rug.
“Ik had – eh – iemand anders verwacht.”
“Dat snap ik,” zei Tosh.
“Dit is iets nieuws – een incident manager met een kleurtje – je hebt promotie gekregen – da’s best opvallend – ik heb nooit de kans gehad.”
“Ik heb een afspraak met Han van Doorn.”
“Tja, hij is weg. Het land uit.”
“Je begrijpt dat ik hier sta als vertegenwoordiger van de Majesteit. Ik heb een bericht voor je vriend Han. We komen onze afspraken altijd na. Goed of slecht. Kun je dat onthouden? Of zal ik het voor je opschrijven? Je weet wat het betekent als we onze afspraken nakomen. Toch? Je zou als geen ander moeten snappen wat het is om voor de Majesteit te werken.”
Er viel een stilte.
Het leek alsof Van Veldeke naar Bressers stond te zoeken, want hij keek ongemakkelijk om zich heen. Heel even spreidde hij zijn beide armen.
“Dus. Jij bent een incident manager? Een zwarte?”
Zonder een woord te zeggen kwam Tosh naar voren en gaf Van Veldeke een snoeiharde klap in het gezicht – de oudere man wankelde op zijn benen, Bressers dacht dat hij neer ging, maar het gebeurde toch niet. Van Veldeke bleef staan.
Van Veldeke kreeg nòg een klap. Harder dan de vorige en nu ging hij wel degelijk neer.
Hij knielde schijnbaar plechtig neer en betastte voorzichtig zijn gezicht. “Jij hebt mijn neus gebroken,” zei hij, alsof het niet kon geloven.
Er klonken voetstappen op de steiger.
Van Veldeke kwam wankelend omhoog en keek over zijn schouder. “John, dit kàn toch niet?”
“Natuurlijk wel.”
“Maar?”, vroeg Van Veldeke op verbaasde toon.
“Zeg tegen Han dat we hem willen zien en spreken,” zei Bressers, “hier in Nederland.”
“Je weet het, Piet. De firma heeft lange armen,” zei Tosh.
“Moet ik naar hem luisteren, John?”
“Ik zou het maar doen – voor hij je ballen eraf snijdt en ze aan de vissen voert,” zei Bressers.
“Ik – ,” zei Van Veldeke die zich omdraaide en uit de voeten maakte zonder zijn zin af te maken.
Allebei keken ze hem zwijgend na.
Het was Bressers die de stilte verbrak. “Je hebt zelfbeheersing getoond, ondanks de racistische beledigingen. Laat zo’n man maar voelen dat je niet bang bent om onze kracht te tonen – tenslotte werk je voor de Majesteit.”
“Zijn ballen eraf snijden?”, vroeg Tosh die er een grijnslach bij toonde.
“Nou ja – dat hoef je niet echt te doen.”
“Han van Doorn is dus weg.”
“Dat moet je onmiddellijk melden. Van Veldeke heeft het gezegd. Het betekent overigens niet dat de man ook ècht de wijk heeft genomen naar het buitenland. Ik zou het doorgeven aan Giselle Brahms. Die moet er iets mee doen.”
De twee mannen wandelden terug naar de voormalige spoordijk. In de verte herkende ze een schim van de man die net twee harde klappen had gekregen. Het leek alsof hij iemand aan de telefoon had. Piet van Veldeke was nooit zo’n intelligente kerel geweest. Het gesprek viel ongetwijfeld te traceren.
Met een beetje geluk hadden ze Van Doorn ook snel gevonden.
Terwijl Tosh een berichtje voor Brahms stond te schrijven, bleef hij stilstaan. Een minuut of anderhalf later tikte hij op ‘verzenden’.
Bressers keek stuurs voor zich uit, alsof het idee dat Van Veldeke zomaar weg kon komen hem toch dwars zat.
“Ouwe man, jij bent dol op de jacht,” zei Tosh.
“En jij dan?”
“Ik haal mijn vlees liever bij de slager.”
9 november 2021
Plaats een reactie