Lockdown

’s Ochtends lag er een verblindend fel zonlicht in zijn woonkamer. Heel eventjes maar. Het was een weerspiegeling die enkele minuten zou bestaan dankzij een ruit van het appartementencomplex aan de overkant. Hij sloot de jaloezieën, zodat het hinderlijke effect zou verdwijnen. Teveel licht. Op straat reden er fietsers en auto’s, er waren mensen die wandelden. Eerste golf, tweede golf. Intelligente lockdown, beperkte lockdown, keiharde lockdown. Het zou net zo rustig moeten zijn als in maart van het jaar, of uitgestorven, aangezien het toen echt stil was op straat. Noodzakelijk verkeer. Lege trams die langs reden. Lege bussen. Een enkele bestuurder van een auto droeg een mondkapje. Misschien vond hij het makkelijk. Misschien dacht hij dat hij het mondkapje zou vergeten. Zouden er al mensen zwetend uit een nachtmerrie wakker zijn geworden, omdat ze dachten zonder mondkapje in een winkel te staan? Of dat ze aan hun enkels uit een winkel werden gesleept?

Tijdens een wandeling door de wijk stak hij een brug over, ging linksaf en passeerde een betonmortelcentrale. Het bedrijf moest eerdaags weg, want er zouden woningen worden gebouwd. Als er ergens een stukje grond braak lag, kwamen er huizen.

Links het kanaal. In het voorjaar heeft er maandenlang een cruiseschip gelegen. Zonder bemanning, want de mannen waren allang weggestuurd. Het was onbekend hoelang het allemaal zou duren. Het nieuwe normaal of tijdelijke normaal.

Er leefde een bijna ziekelijke drang naar orde en regelmaat. Mensen gingen altijd op vakantie, dus moesten ze dat nu ook maar doen. Ondanks alles.

De premier had nou eenmaal geadviseerd om thuis te blijven. Je mocht gewoon weg. Hij heeft nooit gezegd dat je thuis moest blijven.

Een tijd geleden wandelden er nauwelijks mensen op de boulevard.

Maar wandelen mocht van de premier. Een ommetje was toegestaan. Iedereen versleet daarom zijn schoenzolen in eindeloze ommetjes.

Elke dag opnieuw. Het was lastig om tijdens een lockdown te merken dat je een kuthuis had met een kutinrichting.

In het voorjaar wandelden er nauwelijks mensen, toen kwam hij nauwelijks iemand tegen die een ommetje wilde maken.

Nieuwe wandelaars, nieuwe rijnaken, tientallen meeuwen die vochten om broodkruimels, of wat mensen er verder nog achter hadden gelaten. Een pakje zakdoeken. Oude drijfnat geworden en platgetrapte mondkapjes, omdat de vroegere eigenaar geen afvalbak wilde vinden. Hij beklom de trap en stak de brug over naar het stadseiland. Heel even was er een waarschuwing te horen dat er een bus aankwam. Oranje licht. Geluid. Er rolde een bus voorbij zonder passagiers. Normaal.

Nederlands zochten wanhopig een plek op ferry. Dat heeft er zondag in de krant gestaan. Mensen die goed hebben geweten dat de regering hen niet meer zou repatriëren. Hij liep langs een winkelcentrum. Buiten stonden er pallets met appels en andere fruit.

Een eindje verderop stonden enkele mannen rond een crossmotor. Zelf ging hij rustig verder. Hij volgde een geasfalteerd pad naast het kanaal. Boomwortels hadden het asfalt kapot gedrukt.

Afgelopen zomer lag er een roestig deel van een brommer. Troep die bij het schoonmaken van het kanaal was blijven liggen. Nooit opgeruimd. In elk geval vormde het een bewijs dat iemand er een nuttige bezigheid had gehad.

Mannen en vrouwen waren aan het tennissen. Er was altijd wel een tennisser aan het kreunen. Vaste patronen in coronatijd.

Net als vakantie.

Mensen die op vakantie gingen, kwamen mogelijk als een rat in de val te zitten. Ze kwamen uiteraard wel een keer thuis, het duurde alleen wat langer.

Zouden ze hebben gedacht er helemaal niks fout kon gaan? Hadden ze de aardige mevrouw van het reisbureau geloofd? Was het wensdenken? Of waren ze domweg imbecielen?

Er lag een smal onverhard pad achter het sportveld. Rechts een muurschildering. De Pink Panther en inspecteur Clouseau.

Iets verderop een fietspoort. Ernaast lag een weggetje. Geen asfalt. Maar kinderkopjes. Verschillende woonboten, grote auto’s en een aanhanger die bijna in het onkruid was verdwenen.

Hij passeerde een ouder echtpaar en de man zei op uitermate rustige toon: “Als de pandemie voorbij is, ga ik in elk geval het eerste jaar niet meer wandelen.”

Vermoedelijk gingen ze met zijn tweetjes op vakantie.

Ná de pandemie natuurlijk, niet tijdens.

 


Plaats een reactie