’s Middags – het is al bijna avond – komt hij thuis. Zoals altijd parkeert hij zijn auto voor de garage.
Het is een drukke dag geweest, want er bleek meer werk te zijn dat hij in eerste instantie had verwacht en de tijd vloog voorbij. Hij is moe, heeft honger. Terwijl hij zijn voordeursleutel zoekt, hoort hij een stem op straat – het is Joost Tiemens – een soort overbuurman die een eindje verderop woont – kalend, baardje, hij draagt een zwart T-shirt van de rockgroep AC/DC. Er valt een stukje buik te zien, borsthaar, of schaamhaar.
Overslaande stem. “Buurman, hé, wacht eens even, zeg, buurman, hallo, we moeten echt even praten.”
Tiemens is een tijdje weg geweest, sinds korte tijd ziet Kuijpers hem regelmatig rondlopen, er gaan vreemde geruchten over hem in het dorp – crimineel.
“Wat – eh – kan ik voor je doen, Joost?”, vraagt Kuijpers die zich verbaast over de slechte conditie van Tiemens, want zijn buurman staat flink na te hijgen.
“Je zoon stond vanmiddag ineens voor de deur en hij beschuldigde me verdorie zomaar van moord!”
Kuijpers trekt zijn wenkbrauwen omhoog, want zijn zoon behoort toch zeker niet tot de brutaalste groep jongens en zou na weken van stilzwijgen een ietwat louche bewoner in hun straat hebben beschuldigd. Van moord. Ook dat nog.
“Ik heb een zoon, ja, het zou me alleen sterk verbazen als hij zoiets zou hebben gedaan. Heel sterk zelfs.”
“Luuk. Dat is zijn naam. Ik weet het zeker.”
“Wie zou je hebben vermoord?”
“Zijn moeder – we vonden het allemaal vreselijk wat er destijds is gebeurd – echt een tragedie – ik heb er ècht niets mee te maken – om me vanuit het niets te beschuldigen van moord, dat is ongelofelijk kut.”
“Je zou de moordenaar zijn van mijn vrouw?”
“Inderdaad. Niets mee te maken! Totaal niets!”
“Ik – eh – beloof dat het nooit meer zal gebeuren.”
“Openlijke excuses! Daar heb ik recht op!” Zijn stem galmt door de straat. “Het is een schande!” Links en rechts zwaaien er voordeuren open, mensen komen naar buiten, Kuijpers ziet het gebeuren, maar besluit het te negeren. Al zijn aandacht gaat naar Tiemens.
“Ik ben de vader van een jongen die zijn moeder op een vreselijke manier is kwijtgeraakt – het laatste wat ik zal doen, is hem naar jou sturen om zoiets als ‘het spijt me’ te zeggen – daar kan geen sprake van zijn.”
Heel even kijkt Kuijpers naar boven – het slaapkamerraam van Luuk – een gordijntje zwiept heen en weer – zijn zoon volgt het gesprek – mooi – dat scheelt een hele uitleg zo meteen. Groot voordeel.
Een buurman, wiens achternaam Van Dijk is, heeft zich in de tussentijd schuin achter Tiemens opgesteld – handen steken diep in de zakken, er ligt een grijns op zijn gezicht. Het is duidelijk dat Tiemens er een hekel aan heeft dat er in de straat zoveel aandacht begint te groeien voor zijn tirade. Links en rechts ziet Kuijpers buurtbewoners verschijnen die zich staan te verbijten – ze kauwen op hun onderlip, wrijven met handen over het gezicht, of kijken soms naar elkaar. Een enkeling zegt iets. Je ziet en hoort de verdenking door de buurtgemeenschap gaan, bijna iedereen heeft exact hetzelfde wel eens gedacht – minimaal gedacht.
Desondanks is het serieus onderwerp.
“Anders zal ik wel een keer – ,” zegt Tiemens.
Het is buurman Van Dijk die zijn rechterhand op een schouder van Tiemens legt. “Jij doet niks, ventje. Ik heb gehoord dat je een paar maanden in één van de voortreffelijke hotels van Zijne Majesteit hebt mogen logeren. Ik weet niet waar dit over gaat, maar je houdt je smoel en laat Jacques en Luuk met rust.”
“Hij heeft me van moord beschuldigd, verdomme!”
“Heel vervelend en misschien heb je het ook gedaan en dan is het helemaal een goeie reden om je bek stijf dicht te houden. Ik ken je veel te goed, smerig huftertje, al sinds de lagere school om precies te zijn – dus rot maar snel op met je schijnheilige smoel!”
Er valt een stilte – uiteindelijk draait Tiemens zich om en loopt aarzelend weg. “Jullie horen van mijn advocaat – ik laat dit echt niet over mijn kant gaan.”
Opnieuw kijkt Kuijpers omhoog en speelt met zijn sleutels – niemand te zien – Luuk zal naar beneden zijn gelopen. Toch verwacht hij hem niet buiten.
“Jullie hebben binnen nog wat te bespreken, denk ik.”
“Bedankt voor je steun, buurman,” zegt Kuijpers, “als ik een keer iets voor je terug kan doen, roep je maar.”
“Je vrouw vermoord. Door hèm?”, vraagt Van Dijk, intussen wijst hij Joost Tiemens na – anderen wijzen weliswaar niet, maar kijken de vloekende man na.
“Ik kan het niet uitleggen.”
“Dat snap ik.”
Eenmaal binnen valt de koelte van het huis op, buiten is het nog broeierig warm, binnen zoemt de airco.
Kuijpers gooit zijn sleutels op een tafeltje en betreedt de woonkamer – op een tweezitsbank zit zijn Luuk.
“Sorry,” zegt de jongen, “ik hàd er al spijt van.”
“Gelukkig,” zegt zijn vader. “Zeg eens. Ga je hem morgenmiddag opnieuw van moord beschuldigen?”
“Nee. Saskia zegt dat je bewijsmateriaal nodig hebt.”
“Waarom denk je dat hij dat heeft gedaan?”
Er volgt geen antwoord, wel kijkt Luuk opzij – in elk geval praat hij – voor het eerst sinds ruim een maand.
“Weet je – ik heb me zorgen gemaakt,” zegt Kuijpers.
“Ja,” zegt Luuk.
“En nog een beetje.”
Nu knikt Luuk alleen met zijn hoofd.
“Ik wil je graag helpen, maar dan moet je me de kans geven, aangezien het onmogelijk is voor mij om in jouw hoofd te kijken. Feit nummer één – vandaag heb je aangebeld bij een man in onze straat die bekend staat als louche, hij is een draaideurcrimineel. Nummer twee – je hebt hem beschuldigd van moord.”
“Sorry.”
“Nummer drie. Je hebt minstens twintig tekeningen in je kamer die de vloer op zolder moeten voorstellen. Ik probeer er een sluitende verklaring voor te vinden, maar kom zonder jouw hulp echt geen stap verder.”
“Nu wil je weten waarom ik dit weet?”
“Graag.”
“Onmogelijk.”
“Waarom?”
“Ik kan het gewoon niet.”
“Alles draait – blijkbaar – om een gat in de vloer. Zoveel is wel duidelijk geworden, de rest is duister.”
“Dat klopt wel, pap, het is inderdaad erg duister.”
De stilte die volgt houdt net iets te lang aan. Kuijpers neemt plaats naast zijn zoon en slaat een arm om hem heen. Allebei denken ze aan de tragedie die vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden. “Eerlijk gezegd, jongen, dacht ik dat je al verder was. We kunnen altijd praten – jij en ik. Als ik er een keer niet in de buurt ben, kun je altijd opa of oma vragen. Geen probleem.”
“Weet ik wel, hoor, pap.”
“Wat je niet mag doen – nooit ofte nimmer – dat is Tiemens opzoeken en hem beschuldigen van moord.”
“Klopt het dat mam niet alleen is vermoord, maar dat de dader ook wat anders heeft gedaan?”, vraagt Luuk.
“Ja, dat klopt. Wil je het precies weten?”
“Nee.”
“Gelukkig.”
“Waarom heb je dat nog nooit verteld?”
“Je moest er oud genoeg voor zijn. Een volwassene heeft er zelfs veel moeite mee en jij ben pas dertien.”
“Al dertien, pap. Ik ben àl dertien.”
“O, sorry. Begin je je praatjes terug te krijgen?”
“Beetje.”
“Goed, ik ga aan het eten beginnen,” zegt hij, “misschien moet ik opa Kuijpers vragen of hij je de komende dagen naar school wil brengen en ophalen.”
“Waarom?”
“Probeer daar zelf eens een antwoord op te geven.”
“Ja, daarom dus – ik snap het.”
“Vanavond komt opa voetballen kijken.”
“Mag ik dan ook – ?”
“Ja, dat mag je.”
Heel langzaam verglijdt de avond en opa Kuijpers komt vrij vroeg binnen, heeft een paar flesjes bier meegenomen – Juventus speelt tegen een Franse club.
Peinzend staart de oude Kuijpers naar zijn kleinzoon, als hij het verslag aanhoort over de confrontatie die er eerder vanmiddag heeft plaatsgevonden. Veel zegt hij er niet eens over – het is een onverwachte wending.
“Wat wil je dat ik doe?”
“Hopelijk wil je Luuk komende dagen naar school brengen en uiteraard weer ophalen. Je weet maar nooit. Tiemens schijnt net uit de bajes te zijn en dat wist ik ook wel, maar ik hou het allemaal slecht bij.”
“De jonge Tiemens deugt net zo min als zijn vader, volgens mij woont hij in zijn grootmoeders huis, het is geërfd of zo – geen idee hoe hij het financieel heeft opgelost, want zelf heeft hij echt geen rooie rotcent.”
“Hoe weet je dat, opa?”
“Als je nooit eerlijk werk hebt gehad, kun je ook geen centen verdienen, jongen, geld moet ergens vandaan komen, als drugsdealer krijg je echt geen hypotheek.”
“O – zo,” zegt Luuk.
“Vertel eens hoe je op het idee bent gekomen om hem te beschuldigen van moord, jongen. Hoe weet je dat?”
“Dat wil ik niet zeggen.”
“Waarom niet?”, vraagt de oude Kuijpers.
“Daarom niet.”
Er valt een stilte – op televisie vertelt een voormalige voetballer over zijn verwachtingen, hoe de wedstrijd zal verlopen. Momenteel heb ze er geen oog voor. “In elk geval heb je je tong weer teruggevonden, dat is tenminste iets. De rest komt vanzelf wel, zoals altijd.”
Enkele uren later – na de wedstrijd – ze hebben met zijn drieën over voetbal gesproken, andere onderwerpen. Alles in feite. Behalve het raadsel dat Luuk voor zijn vader en opa probeert te verbergen.
Om elf uur gaat de jongen naar bed. De oude Kuijpers drinkt zijn flesje leeg, staat op en pakt zijn autosleutels van het tafeltje. “Ik ga ervandoor, jongen, tot morgen.” Beide mannen lopen naar buiten, blijven op straat nog even praten, maar het gaat niet over de confrontatie. Er hangt op straat een stille serene sfeer.
Totdat vrij onverwacht Tiemens op straat verschijnt.
Hij draagt dezelfde outfit, verwilderde blik op zijn gezicht. “Jullie kennen allemaal de vliegende tyfus-kanker-tering krijgen met z’n allen!”, schreeuwt Tiemens door de straat. “Al zingt die geile trut nog zo hard! Krijg allemaal maar een ziekte!” Dan wankelt hij – Tiemens zoekt naar evenwicht – hij is bezopen.
Vader en zoon kijken toe hoe Tiemens wankelend zijn huis weer binnengaat – voordeur slaat hard dicht.
“Precies zijn vader,” zegt opa Kuijpers.
“Dat weet je beter dan ik, pap.”
“Wat ik erger vind, is het idee dat Tiemens de dader zou zijn – volgens je zoon – ik wilde de kwestie liever laten rusten, maar Luuk zou gelijk kunnen hebben.”
“Een draaicrimineel, dat is Joost Tiemens.”
“En hij beweerde indertijd dat hij – ‘een zwarte hond’ naar buiten had zien komen. Een of andere asielzoeker, want er was destijds een AZC in de buurt, dus iedereen stond stijf van de zenuwen bij de politie. Er zijn meer moordzaken geweest waarbij geruchten voor media-aandacht en complottheorieën hebben gezorgd, dus iedereen haalde opgelucht adem, toen bleek dat er naar een ‘een witte hond’ gezocht diende te worden. Tiemens hield wel vast aan zijn verhaal.”
“Vandaag heeft Luuk hem beschuldig van moord.”
“Maar – Tiemens was destijds wel in de buurt.”
“Waarom eigenlijk?”
De oude Kuijpers lachte heel even en spuugde op het asfalt. “Hij kluste wat bij, grasmaaien, heg snoeien.”
“Toch mooi. Dat klinkt zelfs als echt werk.”
“Jazeker, da’s heel mooi.”
“Ik heb dat allemaal gemist, pap.”
“Ja, jongen, ik snap het – daarom heb ik de taak op me genomen om enigszins geïnformeerd te blijven.”
“Is hij wel in beeld geweest als verdachte?”
“Natuurlijk en de politie heeft ook moeite gedaan om DNA van Tiemens te verkrijgen, maar zoals je misschien wel of niet weet, is zoiets alleen verplicht bij een celstraf van minimaal 4 jaar. Er zijn enkele uitzonderingen, zodat justitie alsnog DNA mag afnemen, maar Tiemens is nooit zo’n type crimineel geweest. Of hij is niet eerder tegen de lamp gelopen.”
“Da’s dan goed klote,” zegt Kuijpers.
“Ja, jongen, dat is het,” zegt zijn vader.
30 augustus 2020
Plaats een reactie