John Bressers en de operatie ‘schoonmaak” (2/5)

Tien minuten later vond hij een centimeters dikke envelop in zijn brievenbus, er stond een sierlijk logo van Konstruct International op – het was het harde bewijs dat Geert Schouten zijn woord had gehouden.

Eerst schonk hij een kop koffie in, daarna scheurde Bressers de envelop open en viste alle documenten eruit die erin zaten. Een verklarend briefje ontbrak. Hij had weinig anders verwacht. In elk geval wilde hij op zoek naar een specifieke naam – Lyke de Regt, die de dodelijke hartaanval van Niamey mogelijk had gemaakt, ook zou er 5 miljoen aan smeergeld zijn betaald in Oost-Soedan. Na bijna anderhalf uur zoeken stond er slechts één ding vast. Niets over 5 miljoen euro. Niets over een stuwdam.

Feitelijk had hij weinig anders verwacht, want de naam van zijn voormalige mentor, de 80-jarige Arie Konings was gevallen. Een uiterst behoedzame vent. Tevens duidde het op betrokkenheid van de firma. Voorlopig had Bressers er geen behoefte aan om de rust van een oude man te verstoren in coronatijd. Het liefst loste hij het anders op. Toegang tot het archief van een collega kreeg je alleen als er een uiterste noodzaak bestond. Bressers had er de toestemming van mijnheer Jongejans nodig en hij had al zeker geen behoefte om een moordenaar van de firma achter zich aan te krijgen vanwege een vraag.

Wel trof hij uitgebreide betalingsoverzichten aan – alle boekingen die aan partijen buiten Europa waren gedaan in de laatste twaalf maanden, maar nergens vond John Bressers een bedrag van 5 miljoen terug.

Het was misschien een beter idee om het dossier te scannen en mailen naar Brahms – die moest maar een paar researchers aan het werk zetten – ze hadden ook toegang tot computersystemen, anders dan Bressers.

Om te beginnen moest hij proberen Geert Schouten als eventuele kwade genius in het spel uit te sluiten. In elk geval bleek er nergens in de papieren enige betrokkenheid van Konstruct bij de corruptieaanklacht of zelfs moord. Het zou erg slordig zijn om verwijzingen naar serieuze misdaden in officiële documenten rond te laten slingeren. Ook een accountant zou dezelfde informatie tegenkomen.

En toch had iemand 5 miljoen euro op tafel gelegd.

Afgezien daarvan was er door Rogier Schouten een bedrag betaald – een half miljoen – om president Niamey van Oost-Soedan uit te schakelen.

Rond lunchtijd stoeide hij met het idee dat er iets anders aan de hand moest zijn geweest dan een stuwdam dat – in ruil ervoor had de president een spoorlijn gekregen die er misschien niet zo flitsend uit was komen te zien – maar het project van Konstruct in Oost-Soedan was uit andere middelen betaald – een alternatief potje. In het oorspronkelijke ontwerp waren mooie stationsgebouwen opgenomen, die ontbraken nu wel.

Jan Andeweg!

‘Ik heb ook wat – onze oude vriend Niamey, de president van Oost-Soedan, denkt weer hardop na over de bouw van een grote stuwdam in zijn rivier.’

Daar lag de oorsprong van het verhaal over corruptie – 5 miljoen euro – president Niamey – een stuwdam.

‘Iemand schijnt hem een flinke zak geld te hebben gegeven om het project in heroverweging te nemen. Ik heb gehoord dat het om 5 miljoen euro zou gaan.’

Voordat Bressers brood ging smeren, pakte hij zijn telefoon en koos het nummer van Andeweg. Het duurde eventjes voordat zijn oude vriend reageerde.

“Da’s alweer een tijd geleden, John.”

“Inderdaad. En de restaurants zijn allemaal dicht.”

“Helaas, ja, het is een tikje armoedig – thuis eten.”

“Zeg – ik heb een vraag.”

“Daar was ik al bang voor.”

“Tijdens ons laatste etentje heb je iets verteld over Niamey – hij zou alsnog de stuwdam willen bouwen.”

“Ja, ik herinner me ook iets over smeergeld.”

“Precies. Waar kwam dat verhaal vandaan?”

“Coert Engeman. Zo heet hij. Een oud-militair.”

“Heb je toevallig een adres van Coert?”

“Nee. Bovendien verandert hij vaak van telefoonnummer.”

“Jammer,” zei Bressers.

“Hij is een maatje van Rogier Schouten.”

“O?”

“Ja, die een tijd terug is geliquideerd in België.”

“Vervelend. Ze moesten dat tuig eens aanpakken.”

“Ik vraag me nu af wie je nou precies bedoelt.”

“Vandaag heb ik broer Geert gesproken.”

“Heeft hij zijn ivoren toren verlaten?”

“Ja, ik ga iets uitzoeken voor hem,” zei Bressers.

“Laat me raden. Het omkoopschandaal en de vermeende moord op president Niamey,” zei Andeweg. “Bedrijven willen schoon schip maken, ze zijn zich aan het prepareren voor de herstart van de economie, onze minister van financiën heeft heel diepe zakken – grote projecten worden vervroegd.”

“Waarom zeg je vermeende moord?”

“Eh – nu sta ik met mijn mond vol tanden, John.”

“Zijn pacemaker is gesaboteerd.”

“Dus toch!”

“Ja.”

“Bloody hell.”

“Wat voor werk doet Coert?”

“Beveiliging, bodyguard, hij zal nu ook wel thuis op de bank zitten, zoals zoveel mensen,” zei Andeweg.

“Hij heeft geen bijstand nodig, denk ik.”

“Zeker niet. Ik heb overigens de vreemdste verhalen over hem gehoord, het is een man die zijn eigen versie van het wetboek van strafrecht heeft geschreven.”

“Ik heb nog één vraag.”

“Ja?”

“De naam Arie Konings – .”

“Die zegt me hoegenaamd niets.”

Er was een nieuwe naam in beeld gekomen – een zekere Coert Engeman – een man die iets met beveiliging deed, als bodyguard werkte en goed werd betaald voor zijn werk, hij had in elk geval geen bijstand nodig. Hij redde zich wel. Het verhaal dat Niamey wederom belangstelling zou hebben gekregen voor een stuwdam was begonnen bij Coert.

Gedurende korte tijd speelde Bressers met zijn telefoon en besloot dat hij meer wilde weten over de mysterieuze mijnheer Coert Engeman. Hij tikte op het nummer van Brahms en wachtte tot ze het gesprek aannam en dat duurde veel langer dan normaal. “John,” zei een vrouwelijke stem, maar het was niet Giselle Brahms, hij moest er lang over nadenken. “Je spreekt met Ilse – je weet wel, de afdeling Research, het is hier grote paniek, want mijnheer Jongejans heeft een hartaanval gekregen en gaat as we speak de ambulance in – hij haalt het wel, hoor.”

“Oké – en goed om te horen dat hij zal herstellen.”

“Ja, maar je had Giselle nodig en niet mij,” zei Ilse, “ik heb haar toestel gekregen om je aan de praat te houden en misschien dat ik je verder kan helpen.”

“Zeker – ik heb een zoekopdracht voor je,” zei Bressers, “een man genaamd Coert Engeman – ik heb geen details over een exacte spelling van zijn naam – dat zul jezelf moeten doen, vrees ik. Hij is een oud-militair, werkt als beveiliger en zou financieel zelfstandig kunnen zijn. Het belangrijkste is dat je uit moet zoeken of hij connecties heeft met president Niamey van Oost-Soedan. Een en ander houdt verband met de ontmoeting die ik vanochtend heb gehad – ik heb Geert Schouten gesproken – dat weet je misschien – misschien ook wel niet – dat is de broer van Rogier die een succesvolle moordmakelaar was.”

“Ik heb mee zitten schrijven,” zei Ilse.

“Verder nog vragen?”, vroeg Bressers.

“Nee. Jij?”

“Ik wil weten waar mijnheer Jongejans – .”

“Sorry – John. Hier krijg je Giselle.”

“Oké – goed. Beter.”

“Hallo. John?”, vroeg Brahms.

“Is het een zware attack geweest?”

“Nee, volgens mij valt het allemaal mee, ik zal zijn echtgenote moeten waarschuwen en het lijkt me beter als ik de oude dame zelf een bezoekje ga brengen.”

“Goed. Waar brengen ze hem naartoe?”

Ze noemde de naam van het ziekenhuis, een vertrouwd adres, ook leden van het koninklijk huis werden er doorgaans verpleegd. Het zou vreemd zijn geweest als Jongejans ergens anders zou worden verzorgd na een hartaanval. De lockdown zou Bressers niet tegen kunnen houden. Er lagen oude afspraken. “Je weet wel waarom ik het vraag, hè?”

“Ja – zeker. Ik had je ook zeker gebeld.”

“Vanwege het vervangingsprotocol,” zei Bressers.

“Ik zal je naam aan de receptioniste doorgeven, zodat je gewoon binnen mag komen, anders gaat het nog fout ook. John, door de coronacrisis is het vreselijk moeilijk geworden. Meer dan negentig procent van ons personeel werkt of zit al weken thuis. We waren met zijn drietjes aan het werk – mijnheer Jongejans zit hier soms in zijn eentje – dat kan echt niet meer.”

“Dat doet hij al bijna vijftig jaar.”

“Als hij weer aan het werk gaat, moet er altijd iemand bij zijn. Zoals Ilse en ik nu ook al doen,” zei Brahms.

“Ik ken Jongejans als een redelijke man.”

De volgende middag had hij zijn auto geparkeerd in de nabij gelegen parkeergarage en het had hem erg weinig moeite gekost om een geschikte plek te vinden – Bressers kwam hoogst zelden in het ziekenhuis en als hij er al kwam, ging het doorgaans om een kort bezoek. Ook vandaag verwachtte hij hooguit enkele minuten bij de bejaarde patiënt te blijven – een man die vermoedelijk wel eens heeft nagedacht over zijn afscheid, maar de voorkeur leek te geven aan een spreekwoordelijke dood in het harnas. Er moesten hoe dan ook dossiers worden overgedragen. Zelfs de oude heer Jongejans moest er een keer aan geloven.

Voordat hij tot het gebouw mocht betreden, moest Bressers uitleggen dat echt om een afspraak ging en nee, hij was niet ziek. Een verpleegster nam zijn temperatuur op en hij had 36,6 graden Celsius, zoals altijd. “Hij heet Rudolph Jongejans,” zei Bressers.

Het kostte een stuk of wat telefoontjes voordat hij eindelijk groen licht kreeg en verder mocht lopen. Zijn identiteitskaart had hij in zijn jaszak weggestopt. Hij droeg handschoenen en een gezichtsmasker.

Onderweg kreeg hij twee keer de vraag wat hij precies kwam doen in het ziekenhuis en Bressers legde uit op welke afdeling hij moest zijn. Na een kleine omzwerving had hij de kamer bereikt – de oude Jongejans was blijkbaar de enige die er verbleef, want er stond slechts één naam op een kaartje geschreven.

Hij klopte op de deur en trok het mondkapje weg.

Naast het bed van Jongejans zat zijn iets jongere echtgenote – Bressers kende Juliëtte uiteraard, zoals ze heette – ze waren elkaar in het verleden meer dan eens tegengekomen. “Gedwongen rust,” zei Bressers en hij moest onthouden niemand een hand te geven, zoals hij tientallen jaren automatisch had gedaan. “Goeiemiddag, u heeft de boel aardig opgeschut.”

“Ik begin een oude man te worden en daar heb ik knap de pest over in, mijn lijf doet het niet meer zo goed.”

“76 jaar oud, als ik goed heb geteld.”

“Ja,” zei Jongejans.

“Hoe ben je erin geslaagd om binnen te komen?”, vroeg Juliëtte

“Ik kom altijd en overal binnen, Juliëtte.”

“Dat vind ik doodeng,” zei ze, “ik – eh – laat jullie maar even met zijn tweeën achter, want ik vermoed dat jullie een paar zakelijke dingen hebt te bepraten.”

“Zoveel tijd hebben we niet nodig,” zei Bressers.

“Denk erom, John. Ik wil mijn man in één stuk terug.”

“Beloofd.”

Jongejans en zijn vrouw gaven elkaar een zoen, waarna ze de kamer verliet – ze zwaaide opgewekt.

Bressers nam plaats op de vrijgekomen stoel.

“Het blijkt al mijn tweede attack te zijn geweest.

Heel even knikte Bressers met zijn hoofd. “Giselle heeft een nieuw protocol opgesteld – vrees ik – je mag vanaf nu nooit meer alleen op kantoor aan het werk.”

“Het is nog maar de vraag of ik terug wil komen.”

“Het lijkt me een goed moment om het stokje door te geven – alles ligt toch al stil dankzij de epidemie.”

Er viel een korte stilte – Bressers bestudeerde de cijfers en lijnen op beeldschermen naast het bed van Jongejans. Het zag er allemaal heel regelmatig uit.

“Persoonlijk dacht ik aan Brahms als directeur.”

“Goede keuze,” zei Bressers.

“Tenzij jij belangstelling hebt.”

“O nee, geen sprake van. Ik ben met pensioen.”

“Dan is het geregeld.”

“Mooi. Ik heb één dossier waar je je mee bezig moet houden – aangezien ik nu ben uitgeschakeld – dat is je oude mentor Arie Konings – eergisteren belde hij me op – iemand schijnt hem te bedreigen – het is een bekende van vroeger – naar het schijnt – of hij denkt dat het een bekende is – je weet hoe hij is – Konings vertoont in toenemende mate paranoïde trekjes en ik kan slecht inschatten of ik hem serieus moet nemen.”

“Hij is altijd een serieuze vent geweest,” zei Bressers.

“Veel te lang doorgegaan, net als ik.”

Vragen over Oost-Soedan moest hij voor Konings bewaren – Bressers kende de oude directeur goed genoeg om te weten dat hij geen direct antwoord mocht verwachten – alle dossiers lagen bij de incident manager die de zaak in werkelijkheid had behandeld.

Bressers checkte zijn horloge, alsof hij nog ergens een dringende afspraak had. In werkelijkheid had hij elke minuut die hij in een ziekenhuis door moest brengen.

“Er volgt nog wel een afscheidsreceptie, als je bent opgeknapt – stel dat de coronacrisis het weer toelaat.”

“Inderdaad, ja.”

“By the way. Praat je in je slaap?

“Geen idee. Hoezo?”

Bressers speelde met het gezichtsmasker.

“Door wat Juliëtte net zei, toen ze wegging.”

“Ja, het is de hoogste tijd dat ik stop met werken.”

“Veel te lang doorgegaan,” zei Bressers.

“Nergens spijt van,” zei Jongejans, “misschien.”


Plaats een reactie