John Bressers en de operatie “schoonmaak” (1/5)

De volgende morgen was het erg koud, maar zonnig. Om precies één minuut voor half twaalf belde Brahms aan. Ze oogde zeer opgewekt, er lag een vrolijke twinkeling in haar ogen. “Dossier gesloten,” zei ze en Brahms betrad een weidse woonkamer die uitzicht had op het Veerse Meer. “Goed werk.” Nog altijd had Bressers geen woord gezegd. op tafel lagen alle spullen die hij gisteravond in beslag had genomen. Hij had geen studie willen maken van de bankpasjes, paspoorten en andere zaken, maar ze alleen bekeken. Er had iets explosiefs tussen kunnen zitten waardoor hij Giselle Brahms direct uit bed had moeten bellen.

“Het is mijn laatste klus geweest – of sanctie – de volgende keer moet je maar iemand anders vragen. Ik begin er schoon genoeg van te krijgen,” zei Bressers.

“Weet je, het probleem is dat onze jongeren de kunst minder goed beheersen dan jij, ze zijn te schrikachtig, te nerveus, maar vroeg of laat zal de nieuwe generatie het stokje over moeten nemen, dat is inderdaad zo.”

“Misschien komt het door mijn leeftijd, ik heb een zoon en een dochter die allebei op het punt staan zeer respectabele posities in te nemen. Ik hoef je daar niet aan te herinneren, je bent beter op de hoogte dan wie ook. Bovendien begin ik een beetje laks te worden, vroeger had ik een stevige spanning op zulke dagen. Tegenwoordig boeit het me nauwelijks meer, het lijkt alsof ik een krant of tijdschrift ga halen in de winkel.”

Op het gezicht van Brahms ontstond een nieuwe glimlach. “Mijnheer Jongejans zei al dat je er een keer over zou beginnen, het viel me op dat je dat nog niet had gedaan. De kwestie Schouten was een uitzondering, aangezien je de grens moest oversteken. Onze Belgische vrienden vroegen om een ervaren man.”

“Da’s alles wat ik verder over kwijt wil.”

“Het is ruim voldoende.”

“Mag ik je nu een kopje koffie of thee aanbieden?”

“Lijkt me erg lekker.”

“Mooi.”

Natuurlijk had hij er min of meer op gerekend dat Brahms een kopje thee zou drinken – er stond warm water klaar – hij schonk een groot glas in en zette een selectie theezakjes neer waar ze mocht kiezen. Voor zichzelf had hij een kop zwarte koffie ingeschonken.

“Je hebt een mooi huis gekocht, John.”

“Het was een buitenkansje, ik had de makelaar al eens gesproken over een alternatief voor mijn woning op de Veluwe – lang hoefde ik er niet over na te denken.”

“Zelfs mijnheer Jongejans heeft geen tweede huis die zo mooi is als deze. Je bent een van de weinige incident managers die zijn geld goed heeft belegd.”

“Mijn zoon begon er laatst al een keer over en zei dat beleggen in aandelen hem veel deed denken aan een liedje van de Snollebollekes – ik had er nog nooit van gehoord – nu ken ik het – Naar links! – Naar rechts! Je zit nooit lekker stil met je aandelen – zei Jelle – je moet verdraaid goed opletten.”

Brahms zat er hartelijk om te lachen, terwijl ze het drijfnatte theezakje op een schoteltje legde. “Ik ben benieuwd waar Jelle zijn gevoel voor humor vandaan heeft. Of hij dat van jou heeft of zijn moeder.”

“Zijn moeder – denk ik.”

“Zie je ze vaak – je kinderen?”

“Meer dan vroeger. Gelukkig.”

Ongeveer een half uur daarna verliet Brahms het huis en Bressers bleef alleen achter – er was destijds een andere reden geweest om een punt te zetten achter zijn werk als incident manager – financiële onafhankelijkheid was één – een kans om meer tijd door te brengen in gezelschap van zijn familie een andere en misschien wel net zo belangrijk. Anders dan zijn oude mentor Arie Konings had Bressers geen enkele zin om door te blijven werken tot zijn echtgenote op een dag dood op bed werd gevonden. Er wachtte een leven na zijn carrière en hij had zich nooit te inhalig opgesteld, zoals de collega’s vaak wel deden.

Verleden jaar bleek Michel Grijs een dossier te hebben klaarliggen over John Bressers die Jo Weimans doodgeschoten had tijdens een zeiltrip voor de kust van Maleisië – onderweg naar Singapore. In feite zouden er nergens lijken in de kast liggen te wachten, maar vroeg of laat was zijn geluk verdampt. Zo ging het altijd. Wie alles wilde hebben, eindigde tenslotte met niets.

*****

Ruim drie maanden later had de wereld een compleet ander aanzien gekregen dankzij een besmettelijk virus – Covid-19 – dat in het Chinese Wuhan was begonnen – op een wildmarkt, zo ging het verhaal.

Net als altijd gingen er ook nu weer talloze complottheorieën rond en Bressers had zijn zoon uitgelegd dat mensen zeker niet slim genoeg waren om vooraf te bedenken wat ze achteraf allemaal gedaan zouden hebben – ‘achteraf’ was een koe in zijn kont kijken en blijkbaar bleef dat voor een grote groep mensen altijd een uitermate boeiende oefening.

Hoe dan ook – zelfs het werk van de firma was vrijwel stil komen te liggen en voor zover Bressers wist, was dat voor het eerst sinds de oprichting in 1815, want ook en misschien wel juist in de Tweede Wereldoorlog moest de handel gewoon doorgaan. Zijn stille straat was nòg stiller geworden, alle restaurants en cafés hadden noodgedwongen de deuren moeten sluiten. Dat vond hij wel jammer, maar Bressers had zich voorgenomen te genieten van de rust die er was ontstaan. Jelle en Maaike werkten thuis, Roosmarijn was meestal in haar atelier te vinden. Zelf wandelde Bressers regelmatig naar de supermarkt, want de intelligente lockdown betekende dat hij werd gedwongen te doen wat hij toch al wilde.

Echt met pensioen gaan. Dat was zijn doel. Nu kreeg hij de kans om te ervaren wat het inhield. Niets doen, zich nergens zorgen om hoeven te maken, want ook misdadigers bleven thuis en Lyke de Regt – de gehaaide moordenaar van Niamey – zat in Marokko, aldus een sms’je dat hij onlangs binnen had gekregen.

Ook al hoefde hij er zich niet druk om te maken, de kwestie bleef hem niettemin bezighouden, zoals het dossier regelmatig zijn aandacht bleef vragen. Als hijzelf in de schoenen van Lyke had gestaan, zou hij iets regelen om te kunnen verdwijnen, hoe dan ook, een paar honderd euro’s zouden voldoende moeten zijn om een deur naar de buitenwereld open te zetten.

Na twee weken van totale rust kreeg hij een verzoek – die afkomstig was van Giselle Brahms. Het bleek dat Geert Schouten een ontmoeting had gevraagd. Niet vanwege de dood van zijn broer, maar vanwege een smeergeldaffaire die er rond de moord op Niamey had gehangen. Hij wilde de kwestie de wereld uit hebben. Bressers slaakte een diepe zucht, besefte dat er nog een paar onopgehelderde punten waren en stelde tenslotte de Markt voor als ontmoetingsplek, er was toch niemand. Maar hij had er geen zin in.

Amper een kwartier later kwam er een dag en tijdstip binnen. Kennelijk had Schouten haast, want ze zouden elkaar de volgende dag ontmoeten naast het standbeeld van Jeroen Bosch om tien uur ’s ochtends.

Er stond een wat oudere man onrustig om zich heen te kijken, hij droeg een mondkapje, zodat zijn gezicht voor een deel verborgen ging. Bressers vroeg zich af welke reden Schouten kon hebben om zoiets te doen. In elk geval werkte het mondkapje anonimiserend.

Geert Schouten slaakte een hoorbare zucht van verlichting, zodra hij Bressers in de gaten kreeg en trok het mondkapje met een wat ruw gebaar weg. “Een mens doet rare dingen in crisistijd,” zei hij.

“Ik zou het niet weten,” zei Bressers.

Er volgde een onhandig handgebaar – twee mannen die zich handenschuddend probeerden voor te stellen en net op tijd snapten dat dat niet meer mocht. “Ik heb tijd nodig gehad vanwege de dood van Rogier – da’s mijn criminele broer. Er bestaat een kans dat je hem ooit hebt ontmoet. Al durf ik dat te betwijfelen. Zelf heb ik hem altijd als een klein boefje gezien die zich in het gezelschap van de grote jongens ophield en vast een keer zou worden doodgeschoten. Blijkbaar is dat nu dan ook gebeurd. De Belgische politie is enkele weken bezig geweest om de identiteit van een dode man te achterhalen die tenslotte Rogier bleek te zijn.”

“Ik heb over uw broer gelezen,” zei Bressers.

“Als Konstruct International hebben we een probleem, aangezien er een corruptiezaak tegen ons loopt – ik geloof dat u medecommissaris Aerdenhout bent tegengekomen – jullie zijn buren in Zeeland, als ik het goed heb.” Bressers knikte bevestigend met zijn hoofd. “Het schijnt dat we beticht worden van allerlei duistere zaken, zoals de moord op president Niamey.”

Op een verlaten Markt scharrelden er een paar duiven rond – de mannen waren aan het praten, maar het was vooral Geert Schouten die continu het woord voerde.

“In principe bent u de aangewezen persoon om deze onverkwikkelijke zaak voor ons op te helderen – dankzij de crisis krijgen we nu vragen over goed werkgeverschap – maatschappelijk verantwoord ondernemen – duurzaamheid. Nu dat deden we dat altijd al, maar het is juist nu van belang dat we alle verhalen rond corruptie en moord ophelderen. Onze kaarten moeten open en bloot op tafel gelegd kunnen worden. Als de economie uit de lockdown gaat, moeten we er klaar voor zijn en dat zijn we nu absoluut niet.”

“U bent in elk geval intelligenter dan uw broer,” zei Bressers.

“Waar baseert u dat op?”

“U gebruikt de lockdown om lijken op te ruimen die de afgelopen jaren in jullie kasten zijn opgehoopt, er is onlangs erg veel geld heen en weer geschoven.”

“Welk bedrag heeft u in gedachten?”

“5 miljoen euro.”

“Ik zou in gesprek gaan met Arie Konings, als ik u was, het schijnt dat hij een tijdje terug een klus voor ons heeft afgehandeld die ongeveer zoveel kostte,” zei Schouten.

“U zit met andere woorden al met een dijkdoorbraak en het lukt maar niet om het gat te dichten. Is dat het?”

“Ja. Helaas wel. Het geld is zoek.”

“Het volledige bedrag?”

“Ja.”

“Daar – eh – kun je leuke dingen mee doen.”

“Kijk – mij gaat het louter en alleen om eerlijk verdiende centen, ik probeer te leven als een goede katholiek – mijn vrouw en ik hebben onze kinderen zo opgevoed – om ons voorbeeld te volgen – anders dan Rogier. Ik heb altijd goed voor mijn personeel gezorgd, het is ook de reden waarom ik mijn bedrijf destijds heb laten overnemen, het was de beste oplossing voor alle partijen – iedereen heeft zijn baan behouden – zijn en haar salaris, dienstjaren – alles.”

“Daar twijfel ik geen seconde aan.”

“Onze regering heeft na de vorige crisis fouten gemaakt die ze nu zal proberen te voorkomen – het staat vast dat de overheid stevig zal gaan investeren – grote projecten worden eerder in uitvoering gebracht. Als onderneming willen we daarvan profiteren. Het betekent ook dat er geen duistere geheimen mogen rondzweven. We dienen helder te zijn – transparant.”

Voor Bressers waren alle verhalen over de nieuwe tijd complete onzin. Na elke oorlog of crisis die er ooit in de geschiedenis had plaatsgevonden, wilden burgers per se zo snel mogelijk terugkeren naar de oude vertrouwde wereld – terug naar vroeger – de goede oude tijd. Na de Tweede Wereldoorlog en de oorlogen van Napoleon Bonaparte. De reactie of restauratie. Altijd.

“Op dit moment ligt er een envelop in uw brievenbus – daarin vindt u documenten die misschien relevant zijn. Mocht u meer nodig hebben, dan zegt u het maar. U weet me wel te vinden. Mevrouw Brahms heeft mijn telefoonnummer en woonadres,” zei Schouten.

“Goed,” zei Bressers die zijn hand naar zijn voorhoofd bracht, alsof hij een saluut wilde brengen.

Over het algemeen beschikte de firma over een vrije toegang tot de meeste computersystemen, dankzij achterdeurtjes die er in het begin waren aangebracht – mannen als Rudolph Jongejans zagen vrijwel direct kansen die software en internet boden, toen er voor het eerst mee werd geëxperimenteerd. Het beloofde makkelijker te worden om gegevens op tafel te krijgen. Tijdens het eerste kabinet Lubbers leek er al op dat een incident manager zijn werk vooral achter een bureau zou doen. Voor een man als Bressers was het anders gelopen. Je moest nou eenmaal zelf poolshoogte gaan nemen voordat je echt kon begrijpen hoe vreselijk een beerput stonk om te weten dat het toch echt een probleem was.

Ook de toegang tot alle computersystemen veranderde daar weinig aan – je moest gaan kijken.

Terwijl Bressers langs boekhandel Heinen wandelde, spookte het door zijn hoofd dat Geert Schouten net als veel mensen tijdens de lockdown aan het opruimen was. Never waste a good crisis. De naam van oud-politicus Van Aerdenhout was gevallen en Schouten had het tussenvoegsel van zijn collega weggelaten. Hij moest er zeker een bedoeling mee hebben gehad.

Op het Kerkpleintje liep hij Roosmarijn tegen het lijf die een wandelingetje aan het combineren was met een bezoekje aan de supermarkt. “Hé, John, je ziet eruit alsof je een hoop rottigheid hebt lopen bedenken.”

“Dat toch reuze mee.”

“Vraagje. Heb je erg veel last gehad van de beurscrash? Ik heb Harm en Joan gesproken en die zijn in een paar dagen tijd erg veel geld kwijtgeraakt.”

“Ze moeten vooral kalm blijven, aandelen vasthouden, geen gekke dingen doen, tenzij ze belegd hebben in KLM – in dat geval snap ik het wel, ja.”

“Nou,” zei Roosmarijn die een moeilijk gezicht trok.

“Is je broer in paniek geraakt?”

“Ja.”

“Gaat het om een hoop geld?”

“Ja – best wel.”

“Da’s sneu.”

“Maar jij hebt toch nooit veel aandelen?”, vroeg ze.

“Alleen de Nederlandse top 4.”

“John?”, vroeg ze op strenge toon.

“Shell, Unilever, ING, Heineken.”

“En verder?”

“Vastgoed – hoofdzakelijk in Nederland.”

“Heb je alles goed beschreven?”, vroeg Roosmarijn. “Voor het geval jou iets mocht overkomen. Anders krijgen we nooit alles teruggevonden en dat geldt ook voor je bankrekeningen, want je hebt er meer dan één. Mannen zoals jij hebben er altijd een heleboel.”

“Alles staat op papier,” zei Bressers.

“Dus – ik hoef me geen zorgen te maken?”

“O, nee. Totaal niet.”

“Doe toch maar voorzichtig.”

“Dat beloof ik,” zei Bressers.


Plaats een reactie