In het tekst vond hij een naam die er vandaag de dag voor zorgde dat zijn nekharen overeind gingen staan – Mansveld – dat stond er zonder enige twijfel. Bressers meende zelfs een voornaam te herkennen. Er kwamen wel meer woorden in voor die verontrustend waren. Verkracht en vermoord. Bressers’ wenkbrauwen gingen omhoog en hij gaf de iPad zwijgend terug aan de forensisch onderzoeker, terwijl ze hen echt allemaal gespannen aan stonden te staren.
“Het gaat over Daniël Mansveld – hij is – was een man die in het buitenland de vrijheid voelde om zich als een seriemoordenaar te ontwikkelen – anders dan thuis – in ontwikkelingslanden deed hij wat hij wilde. Tientallen slachtoffers. Ik kan me voorstellen dat een onbekende familie schadevergoeding heeft geëist.”
“Wie was Mansveld vermoord?”
“Zijn zoon en beoogd opvolger in het familiebedrijf, al werd daar vaders activiteiten als moordenaar niet toe gerekend. Zo is gebleken uit het trieste vervolg.”
“Hoe heeft dat met Arie Konings te maken?”, vroeg Lisette van der Bruggen. “Daar snap ik niets van.”
“Het schijnt dat Arie een rol heeft gespeeld in een zaak waarbij 5 miljoen euro is betaald aan een —– president die enkele maanden terug werd vermoord.”
“Da’s een hoop geld, verdorie,” zei Den herder.
“Het is belangrijk om te weten hoe de heer Konings om het leven is gekomen – moord of een ongeluk.”
“Moord,” zei de forensisch onderzoeker.
“Dan is dat in elk geval duidelijk,” zei Bressers.
“En nu?”, vroeg Van der Bruggen.
“Het lijkt me dat we moeten wachten op de resultaten van het onderzoek – eventuele aanwijzingen – vingerafdrukken zouden mooi zijn, maar onwaarschijnlijk – ik hoop in elk geval iets te horen.”
“Wat gaat u daarmee doen, mijnheer Bressers?”
“Ikzelf in het geheel niets, maar de firma zal een moordenaar voor het gerecht brengen, zoals het hoort,” zei Bressers die eraan dacht dat Brahms een moordenaar vermoedelijk zou willen veroordelen tot een lange celstraf – plus al het illegaal verdiende geld en andere bezittingen afnemen – iemand als Jongejans vond dat allemaal moeilijk – er bestonden eenvoudiger oplossingen dan een rechter.
De statuten van de firma boden de kans om zoiets als een sanctie toe te passen en die werd dan ook veelvuldig toegepast, het was een gevreesd wapen.
“We zullen onze bevindingen delen,” zei Van der Bruggen, “soms denk ik wel eens dat u en uw vrienden vergeten dat we in een rechtstaat leven.”
“Dat is een vervelend misverstand.”
De politieauto’s verdwenen één voor één – Bressers had zelfs geen lijkwagen gezien – het was bovendien puur toeval geweest dat hij tijdens een politieonderzoek op de plaats delict was gearriveerd. Hij zou in het andere geval niets hebben geweten. Dankzij de lockdown was de dood van een incident manager ergens op een bureau blijven liggen – er behoorde altijd iemand aanwezig te zijn om alarm te slaan. Hij stelde zich zwijgend naast de jonge ex-marinier op, terwijl zijn vaste maat en Rik Pruijs de dozen naar de wachtende helikopter sjouwden – er kwamen regelmatig nieuwsgierige buurtbewoners kijken, want je zag niet elke dag een helikopter in een weiland. Er werden ook foto’s gemaakt. Stof voor nieuwe complottheorieën. Ja, wat zat er in de dozen?
Hij wachtte tot de helikopter opsteeg – nu werd het de hoogste tijd om te controleren of de forensisch onderzoekers mogelijk iets hadden gemist. Terwijl hij het doodstille huis van Arie Konings binnenging, lukte het hem nauwelijks zich voor te stellen dat er ergens nog iets zou kunnen zijn blijven liggen. Eerst betrad hij de werkkamer – een plek die inderdaad rijk was voorzien van Afrikaanse kunst – maskers, speren en schilden – zijn oude mentor was jaren geleden geïnteresseerd geraakt in niet-westerse kunst, zoals de oude man het vaak genoeg had omschreven. In elk geval als ze elkaar eens in een hotel tegenkwamen.
Meer dan dertig jaar geleden hadden ze elkaar leren kennen – John Bressers en Arie Konings – hun ontmoeting vond plaats in de stationsrestauratie. Geen mobiele telefoons of computers, er bestonden wel videorecorders, zodat je programma’s kon opnemen. Bressers kwam precies op tijd binnen, er stond een kop zwarte koffie voor hem klaar, aangezien Konings weigerde te begrijpen waarom je er suiker of zelfs melk bij zou willen gooien. “Rook je?”, vroeg de Konings, maar Bressers schudde zijn hoofd en ging zwijgend zitten en constateerde dat de koffie inmiddels een tikje koud begon te worden.
“Had u me soms eerder verwacht?”, vroeg Bressers.
“Nee, het leek me wel zo efficiënt, twee kopjes bestellen, anders moest je later nog eens apart lopen.”
“Dank u wel.”
“Je bent door de selectie gekomen, gaat aan de slag als probleemoplosser of incident manager, zoals dat tegenwoordig schijnt te moeten heten. Heb je enig idee waar je werk uit bestaat? Wat de firma van je verwacht?”
“Een beetje.”
“Je gaat werken voor een van de oudste bedrijven in ons land, onze regels zijn meer dan 200 jaar oud. Als twee partijen de hulp van een probleemoplosser inroepen, dan accepteren ze zonder discussie alle regels van onze werkgever – de firma. Jij bent rechter, officier van justitie, advocaat en beul tegelijkertijd.”
Er glansde heel even een glimlach op het gezicht van Bressers. Het was precies wat mijnheer Jongejans hem al had uitgelegd. De uitgangspunten. Principes.
“Er zullen verleidingen komen, misschien al vrij snel, dat is de reden waarom je nooit mag vergeten voor wie je feitelijk werkt. Het is de eerste Majesteit van ons land geweest die zijn toestemming heeft gegeven voor de stichting van de firma – koning Lodewijk Napoleon – toen de geest eenmaal uit de fles was, raakte de koning ogenblikkelijk zijn troon kwijt. Grote broer Napoleon Bonaparte slaagde er niet meer in om de stichting van de firma terug te draaien – een formele doorstart van de VOC was een feit. We zouden nooit ofte nimmer in de krant komen. En mogelijk heeft mijnheer Jongejans je al ingelicht.”
“Klopt helemaal.”
“Uitgezonderd drugs en mensenhandel, houden we ons met alles bezig. Er is niets waarvoor we ons schamen. Neokoloniale tendensen en plaatsvervangende schaamte leggen we naast ons neer. We kennen geen racisme, of vooroordelen, we doen ons werk en daarna stappen we in het vliegtuig en gaan we weer naar huis.”
“Een salomonsoordeel is het minste wat er van ons verwacht mag worden, zo heeft mijnheer Jongejans het gezegd.”
“En wat nog meer?”
“Ons oordeel is bindend voor alle partijen.”
Er viel een korte stilte, alsof Konings zeker wilde weten dat er verder niemand zat te luistervinken, maar iedereen hield zich in het restaurant met zijn of haar eigen zaken bezig en negeerden wat de buren deden.
In de praktijk leerde Bressers zijn oude mentor kennen als een rechtlijnige figuur die het erg lastig vond om in de praktijk het zesde gebod te handhaven. Arie Konings keek niet op een dode meer of minder.
Eén van de redenen waarom Bressers snel naam wist te maken in de firma was zijn relatieve zakelijkheid – een sanctie voerde hij vlekkeloos uit, hij weigerde risico’s te nemen en raakte nooit in de problemen.
Het leek vrij normaal om collega’s te zien verdwijnen, omdat ze de wet hadden overtreden, of onvoorzichtig waren geweest, de bekwaamheid misten als incident manager op te treden – er werd inderdaad niets minder dan een salomonsoordeel verwacht – witte zakenmensen hielden vaak niet zoveel winst over als ze aanvankelijk hadden gehoopt, maar kregen goede relaties waar ze in latere jaren op door kunnen borduren – aanvankelijk leek het in de jaren tachtig geen gevaarlijk werk te zijn.
John Bressers zag nooit echt de risicovolle kanten van zijn werk. Toen hij Roosmarijn leerde kennen, ontstond al snel de afspraak dat er nooit over het werk zou worden gesproken, ook niet tijdens de fameuze barbecues van Arie Konings. Al snel ging Bressers alleen op reis en Roosmarijn moest eraan wennen dat hij geen salaris uitbetaald kreeg, maar deelde in de winst – hij had er persoonlijk belang bij dat een zaak goed werd afgehandeld en zo gebeurde het ook altijd.
Roosmarijn Bressers – Te Winkel heeft nooit ontdekt dat een sanctie ook in werkelijkheid betekende dat een man of vrouw werd doodgeschoten. In de statuten van de firma stond beschreven dat het mogelijk was.
Na twintig jaar in het vak kwam Bressers zijn oude mentor vaak genoeg tegen – in Nigeria of Ivoorkust.
Bressers vond het een merkwaardig idee om Konings als zeventigjarige man te zien die nog altijd aan het werk was, terwijl zijn vrouw thuis op hem wachtte.
In de praktijk bleek Roosmarijn minder begripvol dan andere vrouwen – ze vroeg haar man niet eens om uit te kijken naar een andere baan – op een dag, toen hij tussen twee klussen door thuis was, lag er een keurig echtscheidingsverzoek klaar. Ze waren in gemeenschap van goederen getrouwd, dus ze had recht op de helft – Roosmarijn kreeg het huis en eiste hooguit tien procent van zijn totale vermogen. Ze had geen idee hoeveel hij echt had. In principe wist hij het tot aan zijn pensionering zelf niet eens – voor het eerst besloot hij het toen eens uit te rekenen – bijna een jaar later heeft hij het belastingtechnisch recht laten trekken, zijn kinderen hoefden er geen last van te hebben als hem onverhoopt iets zou overkomen.
Het was Konings die hem diende te begeleiden, maar deed dat hooguit tijdens hun eerste missie – daarna moest Bressers het op eigen houtje verder uitzoeken.
Verreweg de belangrijkste les die Arie Konings hem ooit had geleerd bestond uit drie begrippen – een ‘probleemoplosser’ – zoals Arie het hardnekkig bleef noemen – diende betrouwbaar te zijn, regelmatig en evenwichtig. Stiekeme trucjes werden nooit geapprecieerd. Daarvoor zou Bressers teveel mannen-met-korte-lontjes tegenkomen die een onevenwichtig en subjectief oordeel onvergeeflijk zouden vinden – in dat geval vielen er ook wel doden.
Vandaag – aan het eind van zijn loopbaan – Bressers stapte naar buiten – hij was op tijd om een nieuwe bezoeker te begroeten. Een jonge versie van Arie Konings stapte uit een auto. Lang geleden hadden ze elkaar al ontmoet, want Arie nodigde zijn collega’s regelmatig uit om een hamburger te komen eten en een koud glas bier te drinken. Het was een vreemd en ongemakkelijk ogenblik – de twee mannen wilden elkaar de handen schudden, maar begrepen dat het in strijd was met de regels. “Ik heb de plicht om je te condoleren, beste Wietze, het weerzien had mooier moeten zijn. Je bent te laat, de politie is net weg.”
“Ik heb me nog gehaast, het was een flinke rit.”
“Je woont in het buitenland, nietwaar?”
“Ja – in Luxemburg. Tegengehouden door douane. Ik heb de blaren op mijn tong moeten praten om verder te mogen rijden. Het was een verschrikkelijke tocht.”
“Je mag naar binnen, geloof ik, er is niets te zien.”
Voorlopig vond hij het onnodig om Wietze erop te wijzen dat er op het grint een spoor van bloeddruppels was achtergebleven dat eindigde op vrijwel dezelfde locatie als waar de SUV van de jonge Konings stond.
“Begrijp ik nu dat de dienst zich met de dood van mijn vader bezighoudt?”, voeg hij. “Hij maakte zich grote zorgen. Een of andere vent bleef hem lastigvallen.”
“Het is mijn taak de zaak te ontrafelen, onze directeur had me gevraagd een praatje te maken met je vader, aangezien hij zich al een tijd grote zorgen maakte.”
“Wat is er gebeurd? Ik heb iets gehoord over een ongeluk. Er schijnt iemand binnen te zijn geweest.”
“Dat is nog onduidelijk.”
“Weet u, de buren belden me op, ze zeiden dat er nog iemand in het huis moest zijn, er stond nog een auto.”
“Klopt, de mijne.”
“Ik heb nog een vraag. Heeft je pa je op een of ander moment belangrijke papieren in bewaring gegeven?”
“Nee.”
“Een naam die hij vaker dan normaal noemde?”
“Ook niet. Dat deed hij trouwens nooit. Of zelden.”
“Bel me, als je iets ontdekt waarvan je denkt dat het met de dood van je pa te maken heeft,” zei Bressers.
“Ik heb uw gegevens, u staat in de rolodex van mijn vader,” zei Wietze Konings – het was een aardige tegenstrijdigheid – een man die moderne technologische ontwikkelingen volgde en zoiets ouderwets als een rolodex gebruikt – dat was grappig.
“Dan loop ik even mee naar binnen,” zei Bressers.
“Goed.”
Maandelijks archief: juli 2020
John Bressers en de operatie “schoonmaak” (4/5)
John Bressers en de operatie “schoonmaak” (3/5)
Zijn oude mentor woonde in een boerderij en het had Bressers vroeger wel een goed idee geleken om het voorbeeld van Konings te volgen, maar de afgelegen ligging bracht ook nadelen met zich mee. Potentiële aanvallers hadden automatisch meer mogelijkheden om een huis te overvallen, dus je moest honden, ganzen of wie weet welke dieren aanschaffen die op tijd voor voldoende herrie zorgden. Dag en nacht.
Maar vandaag stond in het teken van slecht nieuws, want er stonden drie politieauto’s en één busje, een blauwe VW Polo. Het betekende dat er problemen waren. John Bressers vloekte binnensmonds, stapte uit en gooide het portier van zijn auto te hard dicht. Een smalle weg en drooggevallen greppel, een rij bomen die nooit meer op scheen te kunnen houden – een breed grindpad eindigde bij het huis van Arie Konings – er hing een politielint slapjes tussen twee bomen – op het erf van andere boerderij stonden groepjes mensen, al gingen er enkele alweer naar binnen – het schouwspel had lang genoeg geduurd.
“Ik zou graag de man of vrouw willen spreken die het onderzoek leidt, mijn naam is Bressers, vermoedelijk bent u hier aanwezig vanwege een collega van mij.”
“Wat is de naam van uw collega?”
“Arie Konings – een oudere man – bijna 80 jaar.”
“Goed, als u hier even wil wachten – een ogenblik.”
Er volgde een kort gesprek via een portofoon – een man, die nauwelijks ouder kon zijn dan dertig jaar, draaide zich om en leek een sigaret te zoeken, terwijl hij naar Bressers liep. De rechercheur stapte onder het afzetlint door en speelde opzichtig met zijn aansteker.
“Jouw naam is Bressers?”
“En de jouwe?”
“Ivo den Herder.”
“Aangenaam.”
“Heeft u er problemen mee als ik rook?”
“Ja,” zei Bressers.
“Ik vind uw antwoord niet zo leuk, mijnheer.”
“Dan moet je het niet eens vragen, maar doen.”
“Eh – je hebt gelijk.”
“Arie Konings.”
“Is – hij een collega?”
“Hoe gaat het met hem?”
“Ik was eerst, mijnheer Bressers.”
“Hij was al een tijdje gepensioneerd,” zei Bressers die aan het archief van Konings dacht dat zo mogelijk nog uitgebreider moest zijn dan de zijne en de recherche zou zich beslist toegang willen verschaffen tot een plek die gebouwd was om donkere geheimen aan het zicht te onttrekken – normaal bemoeide de firma zich in dat geval met het onderzoek door contact op te nemen met de officier van justitie. “Arie is mijn mentor geweest, ik heb veel van hem geleerd.”
“Zagen jullie mekaar erg vaak?”
“Nee.”
“Wat is de reden van je bezoek?”
“Arie voelde zich bedreigd, daarover wilde ik hem spreken en nu moet je maar vertellen of hij nog leeft.”
“Hij is dood – een ongeluk – daar lijkt het tenminste op – iemand heeft 112 gebeld – misschien is dat Arie Konings zelf geweest, het is iets dat we nog moeten vaststellen, ik vind het heel aannemelijk – ik heb geen idee wat voor werk hij heeft gedaan, mijnheer had een aardige verzameling Afrikaanse kunst verworven.”
“Als het goed is, heb je binnen een kluis gevonden.”
“Klopt, we zoeken iemand die het kreng open kan krijgen, het liefst vandaag nog, anders loopt het met onze overuren totaal uit te klauwen en dat mag niet.”
“Ik kan iemand voor je regelen,” zei Bressers. “Zal ik dan meteen de officier van justitie hierheen halen?”
“Ga je me nou vertellen dat die ouwe man daar zijn verzameling bloeddiamanten heeft verstopt of zo?”
“Nee, alleen papier.”
“Zoals altijd draait het weer om een hoop poen.”
“Inderdaad.”
Bressers tikte op het nummer van Brahms die anders dan bij de vorige gelegenheid direct reageerde. “Ja?”
“Het huis van collega Konings. Daar sta ik nu. Je moet contact opnemen met de officier van justitie die leiding geeft aan het onderzoek in dit district. Helaas is onze bejaarde en geliefde collega Konings dood.”
“Verdachte omstandigheden?”
“Ja.”
“Ik ga meteen aan de slag – details komen later.”
“Goed,” zei Bressers die de verbinding meteen verbrak. “ik zal eerlijk zijn over de kluis. We zullen er een robuuste hoeveelheid dossiers vinden. Zaken waar mijn collega de afgelopen veertig jaar aan heeft gewerkt. Als prins Bernhard na de Lockheed-affaire grote fouten heeft gemaakt, vind je het daarin terug.”
“Ik heb er al zin in.”Een beetje onrustig wandelde de rechercheur heen en weer – Bressers probeerde zich voor te stellen hoe Den Herder de donkerste geheimen van het koninkrijk achterover zou willen drukken – hij gaf er dan ook de voorkeur aan het archief te ontruimen zonder de aanwezigheid van plaatselijke agenten. Er kringelde sigarettenrook omhoog. Soms leek het alsof Den Herder een nieuwe vraag wilde stellen, maar hij zweeg en schopte regelmatig een steentje weg. Meestal kreeg Bressers de vraag of hij voor de AIVD werkte en vaak antwoordde dat dat inderdaad zo was.
Het bleef een lange tijd stil, afgezien van de vogels die opgewekt floten of krasten, boombladeren ruisten zachtjes en het gras leek in geen jaren zo groen te zijn geweest als vandaag. Het viel op dat Den Herder elk steentje stijlvol wegtrapte, zoals een voetballer zou doen. Tot de telefoon van Bressers begon te trillen.
“Hallo?”
“De officier is onderweg – blijkbaar heeft ze al eerder met de firma te maken gehad – de zaak Reijnders.”
“Lisette van der Bruggen.”
“Ja, die.”
“Blijkbaar heeft ze promotie gemaakt.”
“Ze mopperde dat de archieven beter in kaart moest worden gebracht, omdat er wel vaker gedoe over is.”
“Ik zal zeggen dat dat allang is gebeurd.”
“Goed – hou me op de hoogte.”
“Doe ik.”
“Ik heb Rik Pruijs opdracht gegeven om de kluis te openen in jouw bijzijn en officier Van der Bruggen.”
Het duurde bijna een half uur voordat een lichtelijk verwaaide Van der Bruggen haar Volvo parkeerde – Bressers probeerde in te schatten of ze de auto had geleend, omdat ze zelf doorgaans liever op de fiets ging. Ze glimlachte heel even, zodra ze Bressers een hand wilde geven en zich vervolgens bedacht – het was bijna een reflex om handen te willen schudden.
“We kunnen pas naar binnen als de forensische dienst klaar is met het onderzoek,” zei ze, “mogelijk kunnen we al een paar conclusies trekken op basis van het aanwezige bewijsmateriaal – moord of een ongeluk.”
Een eindje verderop trapte Den Herder zijn sigaret uit – de tweede in tien minuten tijd. Hij was nerveus.
“De kluis is het belangrijkst,” zei Bressers. “Er is een iemand onderweg die de bevoegdheid heeft om hem open te maken. Ik verwacht hem binnen een uur.”
“Het is toch wel lastig zoals jullie met je archieven omgaan, want ook rechters zijn maar gewoon mensen die ontzettend graag willen weten waarom jullie zo geheimzinnig doen over een stapel oude dossiers.”
“Niet alleen rechters,” zei Den Herder.
“Hoe dan ook – Arie werd bedreigd door iemand en dat was werk gerelateerd,” zei Bressers, “de oude baas van onze firma dacht aan paranoia en toen ik hier aan kwam rijden schrok ik toch wel van de politie. Er ligt een dossier dat betrekking heeft op de dood van president Niamey – Oost-Soedan – vijf miljoen euro aan smeergeld die betaald zou moeten zijn en ergens aan één of andere strijkstok vast is blijven plakken.”
“Ik zei het toch,” zei Den Herder, “een hoop poen.”
Het was de derde collega in een jaar tijd wiens archief hij moest laten ontruimen – eerst Teunissen – later Michel Gijs die een dossier bleek te hebben waarin stond beschreven door wie er verantwoordelijk moest worden gehouden voor de dood van Jo Weimans.
“En nu?”, vroeg Den Herder.
“We wachten op Rik,” zei Bressers.
“Wie is dat?”
“Een collega die de kluis kan openmaken.”
“O.”
Nog eens een half uur later verscheen er een helikopter in het noordwesten die laag boven het land vloog en snel dichterbij kwam – de piloot zocht en vond een geschikte landingsplek in een weiland – er stapten jonge kerels uit die uniformen droegen zonder duidelijke onderscheidingstekenen – wel droegen ze automatische wapens – John Bressers herkende zijn collega Rik Pruijs die als laatste uit het toestel stapte.
“Da’s Rik,” zei hij.
“Zie je, zoiets doe je als er een hoop poen in het spel is, het is verdomme altijd hetzelfde, mijn salaris – .”
“Ivo – alsjeblieft?”, vroeg Van der Bruggen.
Een jonge vrouw begon voor de deur van het huis haar witte overal uit te trekken – haar collega had zijn capuchon achterover geschoven en liep naar het drietal dat nog altijd op straat stond te overleggen. In zijn hand hield hij een iPad vast, maar Bressers slaagde er niet goed in om te zien waar het om ging.
Het leek op een worddocument, of een foto ervan.
“We zijn helemaal klaar,” zei de forensisch onderzoeker, “we zijn op een stukje tekst gestuit dat zo op het eerste gezicht totale wartaal bevat, maar misschien zou de collega van mijnheer Konings enige opheldering kunnen geven nu hij hier aanwezig is.”
“We komen er zo aan, eerst de kluis openen,” zei Bressers die zo min mogelijk tijd wilde verknoeien. Een helikopter in het weiland, vier gewapende kerels. Ze trokken nu al veel te veel aandacht – tegenwoordig gingen zulke berichten al snel rond op sociale media.
Terwijl Van der bruggen beide politiemannen volgde naar het huis, begon Bressers aanwijzingen te geven. “Twee man voor, twee man achter het huis,” zei Bressers tegen de jonge beveiligers – mannen die voor een mooi bedrag waren overgenomen van de mariniers, omdat hun vrouwen weigerden te verhuizen naar Zeeland. Er waren meer bedrijven die van het mislukte cadeautje hadden geprofiteerd – een minister die een bevriende politica had willen helpen.
“Jawel, mijnheer,” zei de oudste van het stel.
In het halletje zei Pruijs: “Ik heb gehoord dat de oude Jongejans er de brui aan wil geven – Giselle wordt de nieuwe directeur – straks zijn er allemaal vrouwen aan het roer – daar word ik een beetje wiebelig van.”
“Nou, ik ben een voorstander van het matriarchaat.”
“Ach. Wat kan jou het eigenlijk schelen?”
“Inderdaad – laten we snel de kluis openen, Rik.”
Net als bij Gregory Teunissen het geval was geweest, stond ook hier de kluis in een oude schuur – hier had Konings een grote stalen kubus deels in de grond laten begraven half als een schuilkelder. Er lag een trappetje voor en Pruijs begon de code die altijd uit achttien cijfers hoorde te bestaan in te tikken, daarna draaide hij zoekend zijn hoofd. “John – jij bent nu.”
“O ja,” zei Bressers die aan het vervangingsprotocol terugdacht – Rudolph Jongejans lag in het ziekenhuis en als gevolg daarvan stond John Bressers als tweede op de lijst van functionarissen die in de regel kluizen mochten openen – normaal had hij er schriftelijke toestemming voor nodig van de algemeen directeur. Door de ziekte van Jongejans waren alle reguliere bevoegdheden van één man versnipperd geraakt. Wanneer de oude directeur wegviel, zou nummer twee in de organisatie onmogelijk direct alle macht naar zich toe kunnen trekken, want die was er niet. Zodoende belandde er in de firma bevoegdheden bij personeel dat deels nog wel in actieve dienst werkte en soms niet.
Hij legde zijn rechterhand op de scanner – gedurende tien seconden – gevolgd door een droge klik – open.
Er werden geen kostbaarheden zichtbaar, zoals juwelen of enorme hoeveelheden bankbiljetten – wel kregen ze de normale grijze dossierkosten te zien die elke incident manager verborgen probeerde te houden voor de buitenwereld. “Mocht het zo zijn dat de dood van onze collega te maken heeft gehad met het archief, dan zouden we alsnog met een overval te maken kunnen krijgen. In dat geval zouden we buiten al snel geweerschoten moeten horen. En stemmen.”
“Is dit alles?”, vroeg Den Herder.
“Voor ons is het de Heilige Graal,” zei Pruijs.
“Stel je al het bewijsmateriaal voor waarmee we alle bekende criminelen in ons land in één keer levenslang zouden kunnen opsluiten – dat wordt hier bewaard.”
“Vandaar de zwaar bewapende jongens.”
“Precies, Ivo.”
“Ik zal een van de mannen hierheen sturen,” zei Bressers, “zodat hij kan helpen met leegruimen en sjouwen – ondertussen assisteer ik zijn maat wel – het is het gedeelte waarvan mijn ex altijd zegt dat ik er veel te veel van geniet en ik denk dat ze gelijk heeft.”
“Kom,” zei Van den Bruggen.
“Eh – ik heb nog een blokje tekst – gibberish – zoals collega Irene daarstraks al heel correct heeft gezegd.”
Bressers nam de iPad aan en bestudeerde het scherm.
Er stond inderdaad een vreemde tekst.
Hoe zei hij dat ook alweer? Gibberish.
‘de dienst heeft nergens mee te maken wordt nou het is helemaal duidelijk aangezien press een dossier heeft liggen over mansveld hij weet net als ik de danel bloeddorstige eten stad heeft nichtje van meer mij verkracht en vermoord daarna weer eisen schadevergoeding en hebben we betaalt nu willen compensatie ja deze zaak moet bespreken noordman op doorgeven beschuldigd van corruptie er moet vergeet vooral niet je moet over de brug komen wij dragen geen verantwoordelijkheid zou iemand zou kunnen maken De kom je nog wel achter verdomme’
John Bressers en de operatie ‘schoonmaak” (2/5)
Tien minuten later vond hij een centimeters dikke envelop in zijn brievenbus, er stond een sierlijk logo van Konstruct International op – het was het harde bewijs dat Geert Schouten zijn woord had gehouden.
Eerst schonk hij een kop koffie in, daarna scheurde Bressers de envelop open en viste alle documenten eruit die erin zaten. Een verklarend briefje ontbrak. Hij had weinig anders verwacht. In elk geval wilde hij op zoek naar een specifieke naam – Lyke de Regt, die de dodelijke hartaanval van Niamey mogelijk had gemaakt, ook zou er 5 miljoen aan smeergeld zijn betaald in Oost-Soedan. Na bijna anderhalf uur zoeken stond er slechts één ding vast. Niets over 5 miljoen euro. Niets over een stuwdam.
Feitelijk had hij weinig anders verwacht, want de naam van zijn voormalige mentor, de 80-jarige Arie Konings was gevallen. Een uiterst behoedzame vent. Tevens duidde het op betrokkenheid van de firma. Voorlopig had Bressers er geen behoefte aan om de rust van een oude man te verstoren in coronatijd. Het liefst loste hij het anders op. Toegang tot het archief van een collega kreeg je alleen als er een uiterste noodzaak bestond. Bressers had er de toestemming van mijnheer Jongejans nodig en hij had al zeker geen behoefte om een moordenaar van de firma achter zich aan te krijgen vanwege een vraag.
Wel trof hij uitgebreide betalingsoverzichten aan – alle boekingen die aan partijen buiten Europa waren gedaan in de laatste twaalf maanden, maar nergens vond John Bressers een bedrag van 5 miljoen terug.
Het was misschien een beter idee om het dossier te scannen en mailen naar Brahms – die moest maar een paar researchers aan het werk zetten – ze hadden ook toegang tot computersystemen, anders dan Bressers.
Om te beginnen moest hij proberen Geert Schouten als eventuele kwade genius in het spel uit te sluiten. In elk geval bleek er nergens in de papieren enige betrokkenheid van Konstruct bij de corruptieaanklacht of zelfs moord. Het zou erg slordig zijn om verwijzingen naar serieuze misdaden in officiële documenten rond te laten slingeren. Ook een accountant zou dezelfde informatie tegenkomen.
En toch had iemand 5 miljoen euro op tafel gelegd.
Afgezien daarvan was er door Rogier Schouten een bedrag betaald – een half miljoen – om president Niamey van Oost-Soedan uit te schakelen.
Rond lunchtijd stoeide hij met het idee dat er iets anders aan de hand moest zijn geweest dan een stuwdam dat – in ruil ervoor had de president een spoorlijn gekregen die er misschien niet zo flitsend uit was komen te zien – maar het project van Konstruct in Oost-Soedan was uit andere middelen betaald – een alternatief potje. In het oorspronkelijke ontwerp waren mooie stationsgebouwen opgenomen, die ontbraken nu wel.
Jan Andeweg!
‘Ik heb ook wat – onze oude vriend Niamey, de president van Oost-Soedan, denkt weer hardop na over de bouw van een grote stuwdam in zijn rivier.’
Daar lag de oorsprong van het verhaal over corruptie – 5 miljoen euro – president Niamey – een stuwdam.
‘Iemand schijnt hem een flinke zak geld te hebben gegeven om het project in heroverweging te nemen. Ik heb gehoord dat het om 5 miljoen euro zou gaan.’
Voordat Bressers brood ging smeren, pakte hij zijn telefoon en koos het nummer van Andeweg. Het duurde eventjes voordat zijn oude vriend reageerde.
“Da’s alweer een tijd geleden, John.”
“Inderdaad. En de restaurants zijn allemaal dicht.”
“Helaas, ja, het is een tikje armoedig – thuis eten.”
“Zeg – ik heb een vraag.”
“Daar was ik al bang voor.”
“Tijdens ons laatste etentje heb je iets verteld over Niamey – hij zou alsnog de stuwdam willen bouwen.”
“Ja, ik herinner me ook iets over smeergeld.”
“Precies. Waar kwam dat verhaal vandaan?”
“Coert Engeman. Zo heet hij. Een oud-militair.”
“Heb je toevallig een adres van Coert?”
“Nee. Bovendien verandert hij vaak van telefoonnummer.”
“Jammer,” zei Bressers.
“Hij is een maatje van Rogier Schouten.”
“O?”
“Ja, die een tijd terug is geliquideerd in België.”
“Vervelend. Ze moesten dat tuig eens aanpakken.”
“Ik vraag me nu af wie je nou precies bedoelt.”
“Vandaag heb ik broer Geert gesproken.”
“Heeft hij zijn ivoren toren verlaten?”
“Ja, ik ga iets uitzoeken voor hem,” zei Bressers.
“Laat me raden. Het omkoopschandaal en de vermeende moord op president Niamey,” zei Andeweg. “Bedrijven willen schoon schip maken, ze zijn zich aan het prepareren voor de herstart van de economie, onze minister van financiën heeft heel diepe zakken – grote projecten worden vervroegd.”
“Waarom zeg je vermeende moord?”
“Eh – nu sta ik met mijn mond vol tanden, John.”
“Zijn pacemaker is gesaboteerd.”
“Dus toch!”
“Ja.”
“Bloody hell.”
“Wat voor werk doet Coert?”
“Beveiliging, bodyguard, hij zal nu ook wel thuis op de bank zitten, zoals zoveel mensen,” zei Andeweg.
“Hij heeft geen bijstand nodig, denk ik.”
“Zeker niet. Ik heb overigens de vreemdste verhalen over hem gehoord, het is een man die zijn eigen versie van het wetboek van strafrecht heeft geschreven.”
“Ik heb nog één vraag.”
“Ja?”
“De naam Arie Konings – .”
“Die zegt me hoegenaamd niets.”
Er was een nieuwe naam in beeld gekomen – een zekere Coert Engeman – een man die iets met beveiliging deed, als bodyguard werkte en goed werd betaald voor zijn werk, hij had in elk geval geen bijstand nodig. Hij redde zich wel. Het verhaal dat Niamey wederom belangstelling zou hebben gekregen voor een stuwdam was begonnen bij Coert.
Gedurende korte tijd speelde Bressers met zijn telefoon en besloot dat hij meer wilde weten over de mysterieuze mijnheer Coert Engeman. Hij tikte op het nummer van Brahms en wachtte tot ze het gesprek aannam en dat duurde veel langer dan normaal. “John,” zei een vrouwelijke stem, maar het was niet Giselle Brahms, hij moest er lang over nadenken. “Je spreekt met Ilse – je weet wel, de afdeling Research, het is hier grote paniek, want mijnheer Jongejans heeft een hartaanval gekregen en gaat as we speak de ambulance in – hij haalt het wel, hoor.”
“Oké – en goed om te horen dat hij zal herstellen.”
“Ja, maar je had Giselle nodig en niet mij,” zei Ilse, “ik heb haar toestel gekregen om je aan de praat te houden en misschien dat ik je verder kan helpen.”
“Zeker – ik heb een zoekopdracht voor je,” zei Bressers, “een man genaamd Coert Engeman – ik heb geen details over een exacte spelling van zijn naam – dat zul jezelf moeten doen, vrees ik. Hij is een oud-militair, werkt als beveiliger en zou financieel zelfstandig kunnen zijn. Het belangrijkste is dat je uit moet zoeken of hij connecties heeft met president Niamey van Oost-Soedan. Een en ander houdt verband met de ontmoeting die ik vanochtend heb gehad – ik heb Geert Schouten gesproken – dat weet je misschien – misschien ook wel niet – dat is de broer van Rogier die een succesvolle moordmakelaar was.”
“Ik heb mee zitten schrijven,” zei Ilse.
“Verder nog vragen?”, vroeg Bressers.
“Nee. Jij?”
“Ik wil weten waar mijnheer Jongejans – .”
“Sorry – John. Hier krijg je Giselle.”
“Oké – goed. Beter.”
“Hallo. John?”, vroeg Brahms.
“Is het een zware attack geweest?”
“Nee, volgens mij valt het allemaal mee, ik zal zijn echtgenote moeten waarschuwen en het lijkt me beter als ik de oude dame zelf een bezoekje ga brengen.”
“Goed. Waar brengen ze hem naartoe?”
Ze noemde de naam van het ziekenhuis, een vertrouwd adres, ook leden van het koninklijk huis werden er doorgaans verpleegd. Het zou vreemd zijn geweest als Jongejans ergens anders zou worden verzorgd na een hartaanval. De lockdown zou Bressers niet tegen kunnen houden. Er lagen oude afspraken. “Je weet wel waarom ik het vraag, hè?”
“Ja – zeker. Ik had je ook zeker gebeld.”
“Vanwege het vervangingsprotocol,” zei Bressers.
“Ik zal je naam aan de receptioniste doorgeven, zodat je gewoon binnen mag komen, anders gaat het nog fout ook. John, door de coronacrisis is het vreselijk moeilijk geworden. Meer dan negentig procent van ons personeel werkt of zit al weken thuis. We waren met zijn drietjes aan het werk – mijnheer Jongejans zit hier soms in zijn eentje – dat kan echt niet meer.”
“Dat doet hij al bijna vijftig jaar.”
“Als hij weer aan het werk gaat, moet er altijd iemand bij zijn. Zoals Ilse en ik nu ook al doen,” zei Brahms.
“Ik ken Jongejans als een redelijke man.”
De volgende middag had hij zijn auto geparkeerd in de nabij gelegen parkeergarage en het had hem erg weinig moeite gekost om een geschikte plek te vinden – Bressers kwam hoogst zelden in het ziekenhuis en als hij er al kwam, ging het doorgaans om een kort bezoek. Ook vandaag verwachtte hij hooguit enkele minuten bij de bejaarde patiënt te blijven – een man die vermoedelijk wel eens heeft nagedacht over zijn afscheid, maar de voorkeur leek te geven aan een spreekwoordelijke dood in het harnas. Er moesten hoe dan ook dossiers worden overgedragen. Zelfs de oude heer Jongejans moest er een keer aan geloven.
Voordat hij tot het gebouw mocht betreden, moest Bressers uitleggen dat echt om een afspraak ging en nee, hij was niet ziek. Een verpleegster nam zijn temperatuur op en hij had 36,6 graden Celsius, zoals altijd. “Hij heet Rudolph Jongejans,” zei Bressers.
Het kostte een stuk of wat telefoontjes voordat hij eindelijk groen licht kreeg en verder mocht lopen. Zijn identiteitskaart had hij in zijn jaszak weggestopt. Hij droeg handschoenen en een gezichtsmasker.
Onderweg kreeg hij twee keer de vraag wat hij precies kwam doen in het ziekenhuis en Bressers legde uit op welke afdeling hij moest zijn. Na een kleine omzwerving had hij de kamer bereikt – de oude Jongejans was blijkbaar de enige die er verbleef, want er stond slechts één naam op een kaartje geschreven.
Hij klopte op de deur en trok het mondkapje weg.
Naast het bed van Jongejans zat zijn iets jongere echtgenote – Bressers kende Juliëtte uiteraard, zoals ze heette – ze waren elkaar in het verleden meer dan eens tegengekomen. “Gedwongen rust,” zei Bressers en hij moest onthouden niemand een hand te geven, zoals hij tientallen jaren automatisch had gedaan. “Goeiemiddag, u heeft de boel aardig opgeschut.”
“Ik begin een oude man te worden en daar heb ik knap de pest over in, mijn lijf doet het niet meer zo goed.”
“76 jaar oud, als ik goed heb geteld.”
“Ja,” zei Jongejans.
“Hoe ben je erin geslaagd om binnen te komen?”, vroeg Juliëtte
“Ik kom altijd en overal binnen, Juliëtte.”
“Dat vind ik doodeng,” zei ze, “ik – eh – laat jullie maar even met zijn tweeën achter, want ik vermoed dat jullie een paar zakelijke dingen hebt te bepraten.”
“Zoveel tijd hebben we niet nodig,” zei Bressers.
“Denk erom, John. Ik wil mijn man in één stuk terug.”
“Beloofd.”
Jongejans en zijn vrouw gaven elkaar een zoen, waarna ze de kamer verliet – ze zwaaide opgewekt.
Bressers nam plaats op de vrijgekomen stoel.
“Het blijkt al mijn tweede attack te zijn geweest.”
Heel even knikte Bressers met zijn hoofd. “Giselle heeft een nieuw protocol opgesteld – vrees ik – je mag vanaf nu nooit meer alleen op kantoor aan het werk.”
“Het is nog maar de vraag of ik terug wil komen.”
“Het lijkt me een goed moment om het stokje door te geven – alles ligt toch al stil dankzij de epidemie.”
Er viel een korte stilte – Bressers bestudeerde de cijfers en lijnen op beeldschermen naast het bed van Jongejans. Het zag er allemaal heel regelmatig uit.
“Persoonlijk dacht ik aan Brahms als directeur.”
“Goede keuze,” zei Bressers.
“Tenzij jij belangstelling hebt.”
“O nee, geen sprake van. Ik ben met pensioen.”
“Dan is het geregeld.”
“Mooi. Ik heb één dossier waar je je mee bezig moet houden – aangezien ik nu ben uitgeschakeld – dat is je oude mentor Arie Konings – eergisteren belde hij me op – iemand schijnt hem te bedreigen – het is een bekende van vroeger – naar het schijnt – of hij denkt dat het een bekende is – je weet hoe hij is – Konings vertoont in toenemende mate paranoïde trekjes en ik kan slecht inschatten of ik hem serieus moet nemen.”
“Hij is altijd een serieuze vent geweest,” zei Bressers.
“Veel te lang doorgegaan, net als ik.”
Vragen over Oost-Soedan moest hij voor Konings bewaren – Bressers kende de oude directeur goed genoeg om te weten dat hij geen direct antwoord mocht verwachten – alle dossiers lagen bij de incident manager die de zaak in werkelijkheid had behandeld.
Bressers checkte zijn horloge, alsof hij nog ergens een dringende afspraak had. In werkelijkheid had hij elke minuut die hij in een ziekenhuis door moest brengen.
“Er volgt nog wel een afscheidsreceptie, als je bent opgeknapt – stel dat de coronacrisis het weer toelaat.”
“Inderdaad, ja.”
“By the way. Praat je in je slaap?”
“Geen idee. Hoezo?”
Bressers speelde met het gezichtsmasker.
“Door wat Juliëtte net zei, toen ze wegging.”
“Ja, het is de hoogste tijd dat ik stop met werken.”
“Veel te lang doorgegaan,” zei Bressers.
“Nergens spijt van,” zei Jongejans, “misschien.”
John Bressers en de operatie “schoonmaak” (1/5)
De volgende morgen was het erg koud, maar zonnig. Om precies één minuut voor half twaalf belde Brahms aan. Ze oogde zeer opgewekt, er lag een vrolijke twinkeling in haar ogen. “Dossier gesloten,” zei ze en Brahms betrad een weidse woonkamer die uitzicht had op het Veerse Meer. “Goed werk.” Nog altijd had Bressers geen woord gezegd. op tafel lagen alle spullen die hij gisteravond in beslag had genomen. Hij had geen studie willen maken van de bankpasjes, paspoorten en andere zaken, maar ze alleen bekeken. Er had iets explosiefs tussen kunnen zitten waardoor hij Giselle Brahms direct uit bed had moeten bellen.
“Het is mijn laatste klus geweest – of sanctie – de volgende keer moet je maar iemand anders vragen. Ik begin er schoon genoeg van te krijgen,” zei Bressers.
“Weet je, het probleem is dat onze jongeren de kunst minder goed beheersen dan jij, ze zijn te schrikachtig, te nerveus, maar vroeg of laat zal de nieuwe generatie het stokje over moeten nemen, dat is inderdaad zo.”
“Misschien komt het door mijn leeftijd, ik heb een zoon en een dochter die allebei op het punt staan zeer respectabele posities in te nemen. Ik hoef je daar niet aan te herinneren, je bent beter op de hoogte dan wie ook. Bovendien begin ik een beetje laks te worden, vroeger had ik een stevige spanning op zulke dagen. Tegenwoordig boeit het me nauwelijks meer, het lijkt alsof ik een krant of tijdschrift ga halen in de winkel.”
Op het gezicht van Brahms ontstond een nieuwe glimlach. “Mijnheer Jongejans zei al dat je er een keer over zou beginnen, het viel me op dat je dat nog niet had gedaan. De kwestie Schouten was een uitzondering, aangezien je de grens moest oversteken. Onze Belgische vrienden vroegen om een ervaren man.”
“Da’s alles wat ik verder over kwijt wil.”
“Het is ruim voldoende.”
“Mag ik je nu een kopje koffie of thee aanbieden?”
“Lijkt me erg lekker.”
“Mooi.”
Natuurlijk had hij er min of meer op gerekend dat Brahms een kopje thee zou drinken – er stond warm water klaar – hij schonk een groot glas in en zette een selectie theezakjes neer waar ze mocht kiezen. Voor zichzelf had hij een kop zwarte koffie ingeschonken.
“Je hebt een mooi huis gekocht, John.”
“Het was een buitenkansje, ik had de makelaar al eens gesproken over een alternatief voor mijn woning op de Veluwe – lang hoefde ik er niet over na te denken.”
“Zelfs mijnheer Jongejans heeft geen tweede huis die zo mooi is als deze. Je bent een van de weinige incident managers die zijn geld goed heeft belegd.”
“Mijn zoon begon er laatst al een keer over en zei dat beleggen in aandelen hem veel deed denken aan een liedje van de Snollebollekes – ik had er nog nooit van gehoord – nu ken ik het – Naar links! – Naar rechts! Je zit nooit lekker stil met je aandelen – zei Jelle – je moet verdraaid goed opletten.”
Brahms zat er hartelijk om te lachen, terwijl ze het drijfnatte theezakje op een schoteltje legde. “Ik ben benieuwd waar Jelle zijn gevoel voor humor vandaan heeft. Of hij dat van jou heeft of zijn moeder.”
“Zijn moeder – denk ik.”
“Zie je ze vaak – je kinderen?”
“Meer dan vroeger. Gelukkig.”
Ongeveer een half uur daarna verliet Brahms het huis en Bressers bleef alleen achter – er was destijds een andere reden geweest om een punt te zetten achter zijn werk als incident manager – financiële onafhankelijkheid was één – een kans om meer tijd door te brengen in gezelschap van zijn familie een andere en misschien wel net zo belangrijk. Anders dan zijn oude mentor Arie Konings had Bressers geen enkele zin om door te blijven werken tot zijn echtgenote op een dag dood op bed werd gevonden. Er wachtte een leven na zijn carrière en hij had zich nooit te inhalig opgesteld, zoals de collega’s vaak wel deden.
Verleden jaar bleek Michel Grijs een dossier te hebben klaarliggen over John Bressers die Jo Weimans doodgeschoten had tijdens een zeiltrip voor de kust van Maleisië – onderweg naar Singapore. In feite zouden er nergens lijken in de kast liggen te wachten, maar vroeg of laat was zijn geluk verdampt. Zo ging het altijd. Wie alles wilde hebben, eindigde tenslotte met niets.
*****
Ruim drie maanden later had de wereld een compleet ander aanzien gekregen dankzij een besmettelijk virus – Covid-19 – dat in het Chinese Wuhan was begonnen – op een wildmarkt, zo ging het verhaal.
Net als altijd gingen er ook nu weer talloze complottheorieën rond en Bressers had zijn zoon uitgelegd dat mensen zeker niet slim genoeg waren om vooraf te bedenken wat ze achteraf allemaal gedaan zouden hebben – ‘achteraf’ was een koe in zijn kont kijken en blijkbaar bleef dat voor een grote groep mensen altijd een uitermate boeiende oefening.
Hoe dan ook – zelfs het werk van de firma was vrijwel stil komen te liggen en voor zover Bressers wist, was dat voor het eerst sinds de oprichting in 1815, want ook en misschien wel juist in de Tweede Wereldoorlog moest de handel gewoon doorgaan. Zijn stille straat was nòg stiller geworden, alle restaurants en cafés hadden noodgedwongen de deuren moeten sluiten. Dat vond hij wel jammer, maar Bressers had zich voorgenomen te genieten van de rust die er was ontstaan. Jelle en Maaike werkten thuis, Roosmarijn was meestal in haar atelier te vinden. Zelf wandelde Bressers regelmatig naar de supermarkt, want de intelligente lockdown betekende dat hij werd gedwongen te doen wat hij toch al wilde.
Echt met pensioen gaan. Dat was zijn doel. Nu kreeg hij de kans om te ervaren wat het inhield. Niets doen, zich nergens zorgen om hoeven te maken, want ook misdadigers bleven thuis en Lyke de Regt – de gehaaide moordenaar van Niamey – zat in Marokko, aldus een sms’je dat hij onlangs binnen had gekregen.
Ook al hoefde hij er zich niet druk om te maken, de kwestie bleef hem niettemin bezighouden, zoals het dossier regelmatig zijn aandacht bleef vragen. Als hijzelf in de schoenen van Lyke had gestaan, zou hij iets regelen om te kunnen verdwijnen, hoe dan ook, een paar honderd euro’s zouden voldoende moeten zijn om een deur naar de buitenwereld open te zetten.
Na twee weken van totale rust kreeg hij een verzoek – die afkomstig was van Giselle Brahms. Het bleek dat Geert Schouten een ontmoeting had gevraagd. Niet vanwege de dood van zijn broer, maar vanwege een smeergeldaffaire die er rond de moord op Niamey had gehangen. Hij wilde de kwestie de wereld uit hebben. Bressers slaakte een diepe zucht, besefte dat er nog een paar onopgehelderde punten waren en stelde tenslotte de Markt voor als ontmoetingsplek, er was toch niemand. Maar hij had er geen zin in.
Amper een kwartier later kwam er een dag en tijdstip binnen. Kennelijk had Schouten haast, want ze zouden elkaar de volgende dag ontmoeten naast het standbeeld van Jeroen Bosch om tien uur ’s ochtends.
Er stond een wat oudere man onrustig om zich heen te kijken, hij droeg een mondkapje, zodat zijn gezicht voor een deel verborgen ging. Bressers vroeg zich af welke reden Schouten kon hebben om zoiets te doen. In elk geval werkte het mondkapje anonimiserend.
Geert Schouten slaakte een hoorbare zucht van verlichting, zodra hij Bressers in de gaten kreeg en trok het mondkapje met een wat ruw gebaar weg. “Een mens doet rare dingen in crisistijd,” zei hij.
“Ik zou het niet weten,” zei Bressers.
Er volgde een onhandig handgebaar – twee mannen die zich handenschuddend probeerden voor te stellen en net op tijd snapten dat dat niet meer mocht. “Ik heb tijd nodig gehad vanwege de dood van Rogier – da’s mijn criminele broer. Er bestaat een kans dat je hem ooit hebt ontmoet. Al durf ik dat te betwijfelen. Zelf heb ik hem altijd als een klein boefje gezien die zich in het gezelschap van de grote jongens ophield en vast een keer zou worden doodgeschoten. Blijkbaar is dat nu dan ook gebeurd. De Belgische politie is enkele weken bezig geweest om de identiteit van een dode man te achterhalen die tenslotte Rogier bleek te zijn.”
“Ik heb over uw broer gelezen,” zei Bressers.
“Als Konstruct International hebben we een probleem, aangezien er een corruptiezaak tegen ons loopt – ik geloof dat u medecommissaris Aerdenhout bent tegengekomen – jullie zijn buren in Zeeland, als ik het goed heb.” Bressers knikte bevestigend met zijn hoofd. “Het schijnt dat we beticht worden van allerlei duistere zaken, zoals de moord op president Niamey.”
Op een verlaten Markt scharrelden er een paar duiven rond – de mannen waren aan het praten, maar het was vooral Geert Schouten die continu het woord voerde.
“In principe bent u de aangewezen persoon om deze onverkwikkelijke zaak voor ons op te helderen – dankzij de crisis krijgen we nu vragen over goed werkgeverschap – maatschappelijk verantwoord ondernemen – duurzaamheid. Nu dat deden we dat altijd al, maar het is juist nu van belang dat we alle verhalen rond corruptie en moord ophelderen. Onze kaarten moeten open en bloot op tafel gelegd kunnen worden. Als de economie uit de lockdown gaat, moeten we er klaar voor zijn en dat zijn we nu absoluut niet.”
“U bent in elk geval intelligenter dan uw broer,” zei Bressers.
“Waar baseert u dat op?”
“U gebruikt de lockdown om lijken op te ruimen die de afgelopen jaren in jullie kasten zijn opgehoopt, er is onlangs erg veel geld heen en weer geschoven.”
“Welk bedrag heeft u in gedachten?”
“5 miljoen euro.”
“Ik zou in gesprek gaan met Arie Konings, als ik u was, het schijnt dat hij een tijdje terug een klus voor ons heeft afgehandeld die ongeveer zoveel kostte,” zei Schouten.
“U zit met andere woorden al met een dijkdoorbraak en het lukt maar niet om het gat te dichten. Is dat het?”
“Ja. Helaas wel. Het geld is zoek.”
“Het volledige bedrag?”
“Ja.”
“Daar – eh – kun je leuke dingen mee doen.”
“Kijk – mij gaat het louter en alleen om eerlijk verdiende centen, ik probeer te leven als een goede katholiek – mijn vrouw en ik hebben onze kinderen zo opgevoed – om ons voorbeeld te volgen – anders dan Rogier. Ik heb altijd goed voor mijn personeel gezorgd, het is ook de reden waarom ik mijn bedrijf destijds heb laten overnemen, het was de beste oplossing voor alle partijen – iedereen heeft zijn baan behouden – zijn en haar salaris, dienstjaren – alles.”
“Daar twijfel ik geen seconde aan.”
“Onze regering heeft na de vorige crisis fouten gemaakt die ze nu zal proberen te voorkomen – het staat vast dat de overheid stevig zal gaan investeren – grote projecten worden eerder in uitvoering gebracht. Als onderneming willen we daarvan profiteren. Het betekent ook dat er geen duistere geheimen mogen rondzweven. We dienen helder te zijn – transparant.”
Voor Bressers waren alle verhalen over de nieuwe tijd complete onzin. Na elke oorlog of crisis die er ooit in de geschiedenis had plaatsgevonden, wilden burgers per se zo snel mogelijk terugkeren naar de oude vertrouwde wereld – terug naar vroeger – de goede oude tijd. Na de Tweede Wereldoorlog en de oorlogen van Napoleon Bonaparte. De reactie of restauratie. Altijd.
“Op dit moment ligt er een envelop in uw brievenbus – daarin vindt u documenten die misschien relevant zijn. Mocht u meer nodig hebben, dan zegt u het maar. U weet me wel te vinden. Mevrouw Brahms heeft mijn telefoonnummer en woonadres,” zei Schouten.
“Goed,” zei Bressers die zijn hand naar zijn voorhoofd bracht, alsof hij een saluut wilde brengen.
Over het algemeen beschikte de firma over een vrije toegang tot de meeste computersystemen, dankzij achterdeurtjes die er in het begin waren aangebracht – mannen als Rudolph Jongejans zagen vrijwel direct kansen die software en internet boden, toen er voor het eerst mee werd geëxperimenteerd. Het beloofde makkelijker te worden om gegevens op tafel te krijgen. Tijdens het eerste kabinet Lubbers leek er al op dat een incident manager zijn werk vooral achter een bureau zou doen. Voor een man als Bressers was het anders gelopen. Je moest nou eenmaal zelf poolshoogte gaan nemen voordat je echt kon begrijpen hoe vreselijk een beerput stonk om te weten dat het toch echt een probleem was.
Ook de toegang tot alle computersystemen veranderde daar weinig aan – je moest gaan kijken.
Terwijl Bressers langs boekhandel Heinen wandelde, spookte het door zijn hoofd dat Geert Schouten net als veel mensen tijdens de lockdown aan het opruimen was. Never waste a good crisis. De naam van oud-politicus Van Aerdenhout was gevallen en Schouten had het tussenvoegsel van zijn collega weggelaten. Hij moest er zeker een bedoeling mee hebben gehad.
Op het Kerkpleintje liep hij Roosmarijn tegen het lijf die een wandelingetje aan het combineren was met een bezoekje aan de supermarkt. “Hé, John, je ziet eruit alsof je een hoop rottigheid hebt lopen bedenken.”
“Dat toch reuze mee.”
“Vraagje. Heb je erg veel last gehad van de beurscrash? Ik heb Harm en Joan gesproken en die zijn in een paar dagen tijd erg veel geld kwijtgeraakt.”
“Ze moeten vooral kalm blijven, aandelen vasthouden, geen gekke dingen doen, tenzij ze belegd hebben in KLM – in dat geval snap ik het wel, ja.”
“Nou,” zei Roosmarijn die een moeilijk gezicht trok.
“Is je broer in paniek geraakt?”
“Ja.”
“Gaat het om een hoop geld?”
“Ja – best wel.”
“Da’s sneu.”
“Maar jij hebt toch nooit veel aandelen?”, vroeg ze.
“Alleen de Nederlandse top 4.”
“John?”, vroeg ze op strenge toon.
“Shell, Unilever, ING, Heineken.”
“En verder?”
“Vastgoed – hoofdzakelijk in Nederland.”
“Heb je alles goed beschreven?”, vroeg Roosmarijn. “Voor het geval jou iets mocht overkomen. Anders krijgen we nooit alles teruggevonden en dat geldt ook voor je bankrekeningen, want je hebt er meer dan één. Mannen zoals jij hebben er altijd een heleboel.”
“Alles staat op papier,” zei Bressers.
“Dus – ik hoef me geen zorgen te maken?”
“O, nee. Totaal niet.”
“Doe toch maar voorzichtig.”
“Dat beloof ik,” zei Bressers.