Tom van Alsem en de echo van Octagon (2/7)

Het duurde bijna een uur voordat de politieauto met Sjors erin wegreed – in de tussentijd moest Tom ook tweemaal zijn verhaal vertellen – eerst aan een agent, later een vrouwelijke rechercheur die erg vriendelijk en vastberaden naar de kern van zijn verklaring ging.

Ja, mevrouw, hij wist dat de vader van Sjors een gewelddadige man was als hij veel had gedronken. Sjors en zijn moeder gingen normaal een weekje naar Zeeland om op adem te komen wanneer hij terug aan het werk was gegaan. Sjors vertelde dat het werk van zijn vader was verdwenen, hij moest iets anders verzinnen, blijkbaar zou hij voortaan thuisblijven. Nou, Tom had gehoopt dat alles goed zou aflopen. Of Sjors Rooijackers van tevoren heeft aangekondigd dat hij zoiets als dit zou doen als zijn vader zonder werk kwam te zitten? Nee, mevrouw, heel zeker niet.

De vader van Tom reageerde ietwat geërgerd.

“Gelooft u dat Sjors dat opzettelijk heeft gedaan? Dus dat hij de confrontatie heeft opgezocht en zijn vader willens en wetens doodgeslagen? Mijn vrouw en ik hebben Sjors vaak over de vloer gehad en we kennen hem als een aardige, intelligente jongen. Net als zijn moeder. Die is net zo. Rooijackers – God hebbe zijn ziel – had veel eerder al hulp moeten zoeken, omdat hij een alcoholprobleem had. Daar zit het probleem.”

“Ik moet het vragen, mijnheer Van Alsem.”

“Het is onzin, mevrouw.”

De moeder van Tom kwam erbij en vroeg: “Hoe gaat het met Sjors zijn moeder. Daar begon het toch mee?”

“Die ligt in het ziekenhuis en is zwaar mishandeld door haar echtgenoot – gebroken ribben, jukbeen en pols – een stuk of wat kneuzingen. Volgens mevrouw Rooijackers heeft ze het overleefd dankzij haar zoon. Ik weet niet of ik het al mag zeggen, maar doe het toch. Het is zeer – zéér tragisch wat er is gebeurd,” zei de agente die over haar schouder keek, terwijl ze haar verhaal deed. Tom zag de emotie in haar ogen.

“Aanklacht?”, vroeg de vader van Tom.

“Geen idee, mijnheer.”

“Hij kan hier terecht als het nodig is.”

“Sjors gaat naar een oom en tante waarmee hij het goed kan vinden – zo heeft zijn moeder besloten.”

“Prima – heel goed,” zei mijnheer Van Alsem.

Ondertussen kwamen er appjes binnen van zijn vrienden die uiteraard hadden gehoord dat er iets ergs was gebeurd, maar geen idee hadden wat het was. Uiteraard moesten ze wachten tot de politie het onderzoek had voltooid – eindelijk reden de rechercheurs weg en de buren kwamen voorzichtig informeren. Normale dingen. Zo ging het altijd. Mensen wisten vrijwel alles van elkaar in het dorp.

“Ik – eh – ga naar boven” zei Tom tegen zijn moeder.

“Ja – da’s goed.”

Het leek alsof er een korte hevige storm had gewoed en Tom liet zich op zijn bed vallen. Veel geluid mocht hij vanavond niet meer maken, aangezien Marieke al lag te slapen. Hij deponeerde een korte samenvatting op de groepsapp. Daarna bleef het erg lang stil, want niemand had zo’n heftig verhaal verwacht. Niemand.

‘En nu?’, vroeg Emke.

‘Sjors heeft zichzelf verdedigd, terwijl zijn vader tekeer is gegaan als een dolle stier – zijn moeder ligt met gebroken botten in het ziekenhuis. Zei de rechercheur. Hij zou tijdelijk bij familie gaan wonen.’

‘Maar dit zat er toch al een hele tijd aan te komen?’, vroeg Sophie. ‘Waarom heeft zijn moeder nooit een echtscheiding aangevraagd? Dat snap ik niet, hoor.’

‘Zijn vader was werkeloos geworden. Want het werk dat hij altijd heeft gedaan was gewoon verdwenen.’

‘Nou ja,’ zei Chris, ‘het probleem is opgelost.’

‘Inderdaad, nu hebben ze een begrafenis èn een probleem met justitie, allemaal gedoe en ellende,’ antwoordde Sophie, ‘je mag wel iets meer voelen.’

‘Sorry, ik maakte misschien een verkeerd grapje.’

Eén ding snapte Tom niet helemaal en mogelijk zat er een bepaalde logica achter, want dat wist je nooit bij iemand als Sjors – je wist zelden wat hij dacht – maar Sjors had wel gevraagd of Tom misschien hetzelfde zou kunnen doen als jaren geleden met Claudio in Zeeland – repareren, dus tot leven wekken. Hij zou er geen woord over mogen zeggen op de groepsapp. Zoals hij in opdracht van Elizabeth van Zuidtleeven zijn magische gaven altijd moest verbergen. De buitenwereld mocht nergens van weten. Sjors wist het. Als Tom de logica van Sjors volgde, dan zou de vraag over moeder Rooijackers hebben moeten gaan.

Niets op de groepsapp. Nooit. Het was verboden. 

’s Avonds gebeurde er verder vrij weinig. Tom ging naar beneden en zijn ouders zaten thee te drinken. Het zou waarschijnlijk een paar dagen duren voordat de officier van justitie de beslissing zou nemen om gezien de omstandigheden geen vervolging in te stellen. Wat moest je anders als je je gewoon had verdedigd? Zo legde de vader van Tom het uit. Er lag geen strafzaak.

Het zou anders zijn geweest wanneer Sjors vroeg in de middag direct los was gegaan op zijn vader en hem uit voorzorg de schedel in had geslagen. Er verscheen een triest glimlachje op het gezicht van Toms vader.

“Zo heb ik het ook een tijdje terug aan Sjors uitgelegd, geloof ik, toen begon hij er ineens over. Iemand moet eerst iets doen. Mevrouw Rooijackers had een scheiding aan kunnen vragen – in het andere geval gaat iedereen zitten wachten tot het een keer vreselijk fout gaat – nu is het de jongen geweest die zijn vader dood heeft geslagen. Ik wist niet dat hij het in zich had, qua fysieke kracht.” 

Bijna had Tom gereageerd. Ja, hij wist het wel.

“Waarom laten de mensen het zover komen?”, vroeg de moeder van Tom. “Ik snap dat nooit zo goed.”

“Je moet een beslissing nemen en soms kies je dan verkeerd, zoals we na de dood van Sanne hebben gedaan. Toen hadden we erover moeten praten.”

“En soms doe je niks,” zei Tom.

“Precies. In de hoop dat het allemaal goed komt.”

“Ik snap het, denk ik,” zei Tom.

“Goed, dan ga ik kijken of Marieke nog slaapt.” Zijn moeder verliet de woonkamer. Op televisie was er een nieuwsuitzending bezig, Tom schonk een glas sinaasappelsap in, terwijl vader op zijn telefoon keek.

“Genoeg opwinding voor vandaag,” zei hij.

De volgende morgen werd Tom wakker met de herinnering aan een vreemde droom die hij een paar keer eerder heeft gehad.

Zijn nichtje Astrid had een grote draak getekend op een basketbalveldje – een beest dat zich dwars door het plafond leek te willen klauwen – naar de wereld van Tom en Astrid.

Natuurlijk bestond dat allemaal niet. Het was een tekening die ze had gemaakt en een goede regenbui zou alle krijtstrepen wegspoelen die ze had aangebracht, maar dat was juist nooit gebeurd – dankzij de magie en het wilde onderbewustzijn van Tom van Alsem. In zijn droom stond hij op de geopende bek van de draak – er waren vreemde scheuren ontstaan in het asfalt. Gefascineerd staarde hij omlaag, want het krijt was diep in het asfalt gebrand en leek zelfs te glanzen – er kwam een akelige hitte uit de bek van het monster dat ademde. Zo ging het in zijn droom. Elke keer opnieuw.

Het begon tot hem door te dringen dat hij het basketbalveldje opzocht als bewaker van de draak.

In werkelijkheid was de draak een plaatselijke bezienswaardigheid geworden onder kinderen en vanuit het raam van Elizabeths huis had hij gezien hoe jongens op hun fietsen waren geklommen, zodat ze over de schutting konden kijken tot de heg hoog genoeg was geworden en dat voorgoed onmogelijk werd. Ook Astrid vertelde hem dat de tekening een eeuwigheidswaarde had gekregen. Het was er met geen geweld weg te krijgen. Daarom droomde hij erover. Het was zijn schuld geweest. Oom Dirk had de beitel van een breekhamer gebroken op het asfalt.

Met zijn gebruikelijke opgewektheid had oom Dirk gezegd dat het geen probleem hoefde te zijn, zolang het asfalt het beest maar tegen bleef houden. Er volgde een ingehouden lach. Het was een bizar idee. “Ik ben benieuwd wat voor krijt je dochter heeft gebruik dat je het zo moeilijk weg krijgt,” zei de vader van Tom. Samen met Astrid nam hij elke keer een kijkje – Tom nam er een foto van en Emke beweerde dat ze de maaginhoud van het beest had kunnen zien.

Hij droomde er regelmatig over.

Tijdens het ontbijt, bleef hij stiller dan normaal. Het viel zijn moeder op. Uiteraard. Ze vroeg wat er was.

“Gedroomd over draken.”

“Slecht geslapen?”, vroeg zijn moeder.

“Nee. Alleen gedroomd.”

“Lees je veel over draken?”

“Nee, niks.”

Daarmee kwam het gesprek over draken ten einde, aangezien Marieke een goede imitatie van een gevaarlijke meisjesdraak zat weg te geven. “Straks ga ik naar Emke. Ik moet er eventjes uit,” zei Tom die zijn glas melk leegdronk en een nieuwe inschonk.

“Doe voorzichtig en denk aan de 1,5 meter.”

“Mam, jonge mensen zijn niet besmettelijk.”

“Dat zijn jullie wel – zeker voor bejaarden.”

“Ja – klopt.”

Tien minuten later stapte hij op zijn fiets en kwam tot het besef dat het ondanks het zonnige weer erg koud was.

Al snel had hij het dorp achter zich – hij volgde het polderweggetje naar de stad – passeerde een onbewaakte spoorwegovergang – rechts van de weg stond er een grote limousine geparkeerd – een spierwitte Mercedes met geblindeerde donkere ramen – er stond een man naast de auto die een uniform droeg – hij rookte een sigaretje en deed verder niets.

Tom zette zijn voet op de grond, want hij begreep veel te goed wat het betekende. Dezelfde auto had hij enkele jaren terug een keer in Zeeland gezien – toen de sigaret op de grond viel, stapte de passagier uit.

Het was een man waarvan je moeilijk een leeftijd kon zeggen – zestig, negentig, of zelfs honderdtien. Hij droeg een wit kostuum, had een zwart lapje voor zijn linkeroog en lange spierwitte haren. Tom van Alsem kende hem als Herr Weiss – voornaam was Herbert.

“We hebben wel wat te bespreken,” zei Herr Weiss.

“Ja, denk dat je gelijk hebt,” zei Tom.

“Onze vriend Gladius komt zonder een veroordeling thuis – het duurt een tijdje voordat zijn moeder op de been is – ze heeft stevige klappen gekregen – zowel fysiek als mentaal – dat leg je niet zomaar naast je neer. Het is een boeiende – casus – als ik eerlijk ben.”

“Hoezo?”, vroeg Tom die goed wist wat hij bedoelde.

“Stel je nou eens voor dat je een rechter bent die een oordeel moet vellen. Je vonnis heeft consequenties. Vader, moeder en één zoon. Vader mishandelt zijn echtgenote, vervolgens wordt hij doodgeslagen door zijn eigen zoon die hem letterlijk de schedel inslaat.”

“Dat zou ik een tragedie noemen.”

“Inderdaad. Maar dat is niet wat ik bedoel.”

“Sjors handelde uit zelfverdediging.”

“Weet je dat 100% zeker?”

“Denk je soms dat – ?”

“Wacht – je bent rechter – je oordeelt op bewijsmateriaal – je onderbuikgevoelens tellen niet.”

“Dronkenschap is een keuze, geen excuus.”

“Oké, dat kan ik billijken.”


Plaats een reactie