In het bos kwam hij nog maar zelden.
Sinds enkele dagen mocht hij niet eens meer naar school.
Of er een examen zou volgen wist hij al evenmin, niemand scheen nog te weten wat en hoe dat allemaal ging gebeuren.
Als ook de volwassenen geen idee meer hadden hoe het verder moest, was er een echte crisis.
Een enkele keer ging hij fietsen, als zijn moeder tenminste de andere kant opkeek. Buiten kon je niet ziek worden. Er waaide een ijskoude oostenwind, de zon scheen, er waren nauwelijks mensen op straat.
Godzijdank bestond er nog zoiets als internet, Netflix, maar vroeg of laat ging alles zo ongeveer vervelen.
Het was te koud om samen te komen op hun oude plek in het bos en Elizabeth van Zuidtleeven had ervoor gezorgd dat hij als een beschaafde jongeman met zijn krachten om wist te gaan. Ja, hij had het ontzettend leuk gevonden om jongens en meisjes ezelsoren te geven die na seconden van totale paniek weer verdwenen. Meestal waren het Sophie, Emke en Chris die net als de anderen begonnen te gniffelen, met hun hoofden schudden en tenslotte zeiden dat dat echt niet kòn. Het was belangrijk dat geen van de leraren het te zien kreeg, want zijn slachtoffers mochten het bewijs niet laten zien. Ezelsoren, varkensstaarten, vliegende schooltassen en andere onverklaarbare fenomenen.
Na verloop van tijd slaagde de oude tovenares erin hem ervan te overtuigen dat hij zich moest gedragen.
Dat heeft hij toen ook maar gedaan. De laatste periode waren er geen vreemde onverklaarbare incidenten.
Nu helemaal niet, aangezien de scholen dicht waren.
Om nou te zeggen dat Tom van Alsem een beruchte pestkop op school was ging iets te ver, maar sommige klasgenoten waren beslist bang voor hem en zelfs een man als Sluijters zou trots op hem zijn geweest, aldus de oude tovenares. Tom schrok zo erg van haar woorden dat hij zich beter ging beheersen. Het werd rustiger op school, andere pestkoppen namen het graag van hem over en hij haalde goede cijfers, zodat zijn ouders tevreden waren. Hij had nog maar een paar maanden middelbare school te gaan voordat hij naar de universiteit ging. Het eindexamen zag Tom als een verschrikkelijk hoop werk, maar ook dat ging plotseling niet meer door. In feite was zijn vakantie in maart al begonnen. Wat kon er immers nog gebeuren?
Zijn zusje Marieke beloofde het eerste slachtoffer te worden van de winterslaap waar Nederland in terecht was gekomen – drie jaar oud en ze werd al snel vier, maar dankzij de maatregelen die er waren genomen, zou het een stille verjaardag worden.
Marieke was in de plaats van Sanne gekomen – toen het vast stond dat zijn moeder een baby verwachtte, heeft Tom gezegd dat ze beslist een andere naam moest krijgen. Het werd Marieke. Uiteraard leek ze ontzettend veel op Sanne.
En hij voelde zich een echte grote broer van Marieke.
Erg veel gebeurde er dus niet, hij had een spelletje gespeeld met Marieke, later was hij online met Chris en nog wat later kreeg Tom een app van Sjors die meldde dat zijn vader op Schiphol stond, aangezien het werk dat hij altijd had gedaan niet meer bestond. Er ging een rilling door zijn lijf. Hij antwoordde: ‘Hou je goed, joh, doe niks geks.’ De oude Rooijackers was een sympathieke vent, zolang hij geen alcohol dronk en als hij thuis zat, dan zoop hij.
Ook de moeder van Tom merkte de verandering op.
“Wat is er?”
“De vader van Sjors is thuis. Hij heeft geen werk.”
“Er zijn een hoop mensen die hun baan kwijtraken.”
“Ja, ik weet het. Door de epidemie.”
“Misschien valt het mee.”
Eerlijk gezegd wilde Tom zeggen dat het misschien wel vreselijk tegen zou vallen, maar hield erover op.
Dankzij de maatregelen die er waren genomen om de verspreiding van het virus tegen te gaan, hadden veel overheden de grenzen gesloten. Je kon nergens heen.
Sjors, zijn vader en moeder zaten met elkaar opgesloten. Toekomstvoorspellingen behoorden niet tot zijn magische talenten, maar het voelde slecht aan. Een kwestie van dagen, misschien een paar weken.
“We kunnen niks doen,” zei Toms moeder.
Korte tijd daarna zei Sophie exact hetzelfde, ze had zich verschanst in haar slaapkamer, een beetje opgeruimd, want haar moeder had er om gevraagd en daarna belde ze Tom, want het gerucht ging dat de vader van Sjors onderweg was naar huis. “Is er nou echt helemaal niets wat we voor hem kunnen doen?”
“Misschien heeft Chris een idee. Of Emke.”
“Alleen afwachten dus. Die heb ik net al gesproken.”
“De vader van Sjors is zijn werk kwijt.”
“Zoiets heb ik ook gehoord, ja,” zei Sophie.
“En dat is definitief,” zei Tom, “bedrijven halen geen olie meer uit de zeebodem. Dat is nu wel afgelopen.”
“Verdorie. Het goed toch fout zo?”
“Ja,” zei Tom. “We kunnen moeilijk de politie bellen en vragen of ze met de vader van Sjors willen praten.”
“Hij heeft sowieso hulp nodig.”
Wat er in werkelijkheid zou kunnen gebeuren, bleef voorlopig onbesproken, maar Sjors was veel sterker dan je op het eerste gezicht zou denken. Hij oogde als een slungel van bijna twee meter lang en Tom wist dat zijn goede vriend ongelofelijk sterk was. Zijn allergrootst angst bestond er misschien wel uit dat Sjors Rooijackers tenslotte zijn vader iets aan zou doen.
Tijdens het avontuur dat ze gezamenlijk in Zeeland hadden beleefd, werden ze door Herr Weiss omschreven als ‘Eljakim en Gladius’. Sjors had de chauffeur van Sluijters een klap en een schop tegen het hoofd gegeven en het was aan Tom van Alsem te danken dat de man het had overleefd.
Daarom maakte Tom zich er zo druk over. Net als Sophie, Chris en Emke. Hoe het nou precies zat en waar Sjors zijn enorme fysieke kracht vandaan had? Geen flauw idee.
Nog afgezien daarvan – Sjors Rooijackers was ook een van de slimste jongens die hij kende. Aan zijn schoolresultaten zag je het niet altijd, want Sjors vond de school en het naderende examen nogal vervelend.
Sjors had geen idee wat hij moest gaan doen, als hij zijn diploma had gehaald. Iets aan de universiteit. Techniek of zo. Maar het idee dat hij net zoiets moest gaan doen als zijn vader altijd had gedaan zette een stevige rem op zijn ambities. De vader van Sjors leek het meest op een maagpijn waar je dag en nacht last van had. Zo had Sjors het zelf omschreven. Het probleem was dat mevrouw Rooijackers een echtscheiding niet zag zitten.
Haar man – de vader van Sjors was nooit thuis.
“Kun je nou niet iets doen – manipuleren of zo?”, vroeg Sophie die er normaal huiverig voor was dat Tom zijn magische krachten gebruikte – het was een geschenk geweest – zoals Herr Weiss lang geleden het kistje in bezit had weten te krijgen.
“Hoe dan? En wat precies?”, vroeg Tom.
“Je hebt gelijk. Soms kun je gewoon niets doen.”
“Alleen afwachten.”
“Hopen op het beste.”
Ze beëindigden het gesprek en hij legde zijn telefoon weg.
Gelukkig woonden zijn ouders op het platteland. Zijn vader had jaren geleden een boerderij gekocht, ondanks de lockdown die er heerste, waren er voldoende kansen voor een jongen als Tom om weg te gaan zonder de regels te overtreden. Hij had weinig zin in een bekeuring van 400 euro, omdat hij met een paar vrienden ergens aan het rondhangen was.
De avond leek in alle rust voorbij te gaan. Na het eten liet hij zich voor de tv vallen die al was gekaapt door Marieke, dus Tom maakte handig gebruik van de situatie en trok zijn jas aan. Zijn intuïtie vertelde hem dat hij buiten moest zijn. “Waar ga je zo laat heen?”, vroeg zijn moeder.
“Luchtje scheppen,” zei Tom.
De deur liet hij achter zich in het slot vallen en hij twijfelde eventjes over zijn fiets. Misschien was het toch maar beter om een stukje te gaan lopen. Puur uit verveling. Hij bracht de dag sowieso al thuis door.
Langs de weg – de enige weg in het dorp – stonden een paar lantaarnpalen die voor een beetje licht zorgden. Een buurman liet zijn hond uit en rookte een sigaret – volgens de moeder van Tom wist de buurvrouw niet eens dat hij nog rookte.
Tom liep na te denken over Sjors en zijn vader die vandaag thuis was gekomen. Wat zou er in vredesnaam kunnen gebeuren in zo’n korte tijd? Rooijackers senior was aan het begin van de middag thuisgekomen. Het zou toch niet meteen al mis gaan?
Links en rechts van de straat zag hij verlichte ramen, hij hoorde een hond die blafte en zijn voetstappen echoden door de koude lucht. Aan de rand van het dorp bleef hij staan, een oudere dorpsbewoner stak zijn arm groetend omhoog en Tom deed hetzelfde.
Zo ging dat als je in een dorp woonde, zoals Tom.
In de verte liep er een jongen die zijn leeftijd moest hebben, Tom meende zelfs te kunnen zien wie het was en er groeide meteen een knoop in zijn maag. Het was Sjors. Zonder enige twijfel.
Shit.
Ondanks de duisternis die toenam naarmate hij het dorp verder achter zich liet, stond het voor Tom vast dat zijn bange voorgevoelens uit waren gekomen, zoals altijd eigenlijk sinds hij het kistje met de woorden ‘Sanctus Geminus’ had opengemaakt. Het ogenblik dat zijn leven onherroepelijk was veranderd.
Er zaten spetters op Sjors zijn gezicht en handen, ook het shirt dat hij droeg vertoonde hetzelfde patroon en het duurde enkele seconden voordat Tom snapte dat het bloed moest zijn. Dijbenen, borst, gezicht, alles.
“Wat is er gebeurd?”, vroeg Tom.
“Hij heeft moeder geslagen, zo hard dat ze – .”
“En toen?”
“Ik was daarna aan de beurt – dat dacht hij tenminste.”
Er lag een triestheid in de stem van Sjors die Tom nog nooit eerder in zijn leven had opgemerkt. Bij niemand. Het was heel duidelijk wat er was gebeurd.
“Tom, ik heb geen idee wat ik nu moet doen,” zei hij. “Denk je dat je hem kunt repareren, zoals Claudio?”
“Ik betwijfel het, Sjors, als ik je zo zie.”
“Wat nu? Ik weet niet wat ik moet doen.”
“Jij hoeft niks te doen, ik bel de politie.”
“Goed, Tom. Dank je wel.”
“Ik bel mijn moeder even. Dan weten mijn ouders dat we eraan komen, Marieke hoeft je zo niet te zien.”
“Het ging per ongeluk, hè. Ik deed het niet expres.”
12 april 2020
Plaats een reactie