John Bressers en het rode vlaggetje (4/5)

Door de gestaag neervallende regen begon het asfalt de verlichting van enkele auto’s te weerkaatsen – een blauwe gloed bleef als een ernstige waarschuwing rondgaan – de verdachten zaten elk in een andere politieauto – er was niemand gewond geraakt.

Meer dan eens hoorde Bressers zijn buurman zeggen niet te snappen waarom de onbekenden het op hem hadden gemunt, ondanks het feit dat Lennart er onder dwang al iets over had losgelaten. Van Aerdenhout diende zijn positie als commissaris bij Konstruct Internationaal beter te gebruiken – mogelijk had hij zijn Haagse connecties in moeten zetten. In de tussentijd had mevrouw Van Aerdenhout binnen snel een glas witte wijn leeggedronken – tegen de schrik.

Het werd Bressers niet duidelijk waar ze het meest van was geschrokken – gewelddadige overvallers, of een buurman die gewapend bleek te zijn en vroeger iets had gedaan voor een bedrijf dat losse banden had met de overheid – waarvan ze niet eens wist dat het bestond. Haar echtgenoot reageerde minder verrast.

Terwijl Bressers zijn verklaring afgaf, toonde hij tevens zijn wapenvergunning en identificatie van de firma. “Eén waarschuwingsschot,” zei Bressers, “ik heb erger voorkomen, want ze waren er klaar voor.”

“Eerlijk gezegd snap ik het niet goed,” zei de agent.

Beide mannen stonden in de hal van Bressers’ huis.

Er bestonden uiteenlopende mogelijkheden, maar Bressers voelde er weinig voor om in het bijzijn van een hoofdagent te speculeren over de ware toedracht. Waarom zouden twee willekeurige mannen een oudere politicus lastigvallen op zijn vakantieadres? Zoals het ook al nergens op leek te slaan dat een paar kerels een man als Bressers het ziekenhuis in moesten slaan.

“Dan kunnen we elkaar een hand geven,” zei Bressers die het betwijfelde of de lokale recherche veel zin had om een vage verwijzing naar een groot bouwbedrijf te onderzoeken. “Ik heb iets vervelends voorkomen.”

“Dat zeker.”

Het was eerder een kwestie voor de firma, aangezien Giselle Brahms eerder de naam Rogier Schouten had laten vallen – een vaag gangstertje uit het verleden. Nu was ‘Schouten’ een veelvoorkomende naam, maar Bressers wilde achterhalen of Rogier een broer had die directeur was geweest van een bouwbedrijf dat als gevolg van de financiële crisis was overgenomen. “Mocht u nog meer vragen of opmerkingen hebben, mijnheer Bressers, dan hebt u mijn kaartje.”

“Ik zal het goed bewaren.”

Natuurlijk zou Van Aerdenhout kunnen zeggen of er een familieband bestond tussen Rogier en de oudere broer die zijn sporen had verdiend in de bouw. De agent stak groetend zijn hand omhoog en liep weg. Amper een minuut later begonnen de politieauto’s een voor een te verdwijnen. Er viel nog altijd een zeikerige regen – buiten glommen de straatlantaarns – Bressers zocht naar karakteristieke zwarte bollen die meestal camera’s bevatten – ze waren er niet.

Een eindje verderop trok Van Aerdenhout de deur achter zich dicht en riep: “Buurman! Heb je even?”

“Tuurlijk,” zei Bressers. “Weet je toevallig of we al bewakingscamera’s hebben?” Geheel ten overvloede zocht hij opnieuw naar camera’s – die waren er niet.

“Nee, volgens mij niet.”

“Iets te drinken?”

“Graag – mijn vrouw ligt al twee wijntjes voor.”

“In dat geval moet ik slachtofferhulp aanbevelen.”

“Dat komt nog wel, denk ik,” zei Van Aerdenhout.

In de keuken pakte Bressers twee goed gekoelde biertjes en overhandigde er eentje aan de politicus – het blikje ging sissend open en hij nam een slok. Bressers volgde zonder een woord te zeggen zijn voorbeeld. “Konstruct International heeft enkele jaren terug het bedrijf van Geert Schouten opgekocht, als ik me niet vergis. Kom je hem wel eens tegen?”

“Hij is commissaris, net als ik. Hoezo?”

“Nou – ik vroeg me af of hij het wel eens over een broer heeft – een vent die niet erg wil deugen.”

Beide mannen namen plaats in de woonkamer  die een vrij uitzicht bood op het donkere water. “Voornaam?”

“Rogier.”

“Geen idee. Het zou kunnen.”

“Probeer het eens na te gaan,” zei Bressers.

“In orde,” zei Van Aerdenhout. “In ruil daarvoor moet je me toch eens vertellen hoe jij je centen hebt verdiend, want daar ben ik wel erg benieuwd naar.”

Voordat Bressers antwoord gaf, hief hij zijn blikje op. “De roemruchte particuliere sectie van buitenlandse zaken, de groep waarvan je dacht dat ze niet bestaan.”

“Mijn hemel, dus toch.”

“Geen inlichtingendienst, maar zakelijke mediators, zo verkopen we onszelf, we adverteren niet, dat hebben we ook nog nooit gedaan – er is werk zat.”

“Gevaarlijk werk.”

“Alles draait om integriteit.”

“Maar je neemt een vuurwapen mee naar je vakantieadres. Doe je dat nou altijd of is het toeval?”

“Een paar weken terug heb ik net zo’n akkefietje gehad met een paar kerels – dezelfde leeftijd – een stelletje nietsnutten die geld aan hadden genomen om een kloppartij uit te voeren. Ik was goed voorbereid.”

“Vreemde vraag misschien – maar staat dit huis op je eigen naam?”, vroeg Van Aerdenhout op zachte toon.

“Nee, ik gebruik een BV.”

“Als we lastig gevallen zijn door dezelfde mensen, dan zijn ze nu hooguit op een bedrijf gestuit, zodat ze mochten denken dat het om een investeerder ging.”

“Daarom doe ik dat ook, een beetje verhullen.”

“Ik mag dat niet, transparantie hoort bij mijn werk.”

Nadat ze een tweede biertje hadden leeggedronken, namen beide mannen afscheid van elkaar – er lag een afspraak om contact te houden – Van Aerdenhout beloofde te achterhalen of Geert een broer had die Rogier heette en langdurig in het buitenland verbleef.

In zijn huis heerste er een diepe stilte, hij had geen televisie of radio aanstaan – controleerde zijn telefoon op nieuwe berichten, maar ook Brahms had niet gereageerd – vermoedelijk moest het nieuwe incident nog tot de burelen van de firma doordringen – Bressers verwachtte dat er hooguit morgenochtend iets zou gebeuren – een telefoontje en misschien stond ze onverwacht op de stoep, zoals eerder was gebeurd. Voor het geval Rogier en Geert ook echt broers waren, dan hoefde dat niet eens te betekenen dat ze allebei het criminele pad hadden betreden. Rogier had zich verdacht gemaakt dankzij een geldtransactie en een half miljoen in één keer was sowieso erg veel. Over Geert wist hij hooguit te vertellen dat hij een groot bedrijf nòg groter had gemaakt en vervolgens na de financiële crisis bijna ten onder was gegaan.

Toch eens aan Andeweg vragen waarom hij was vertrokken. Welke reden had hij daarvoor gehad? Of voelde hij de behoefte aan een nieuwe uitdaging?

Maar Rogier had indertijd deel uitgemaakt van de groep rond Hans Albrecht en Cindy Hoefnagels – die moest zich afgelopen jaren stil hebben gehouden en goed hebben geleefd van het geld dat achter was gebleven op diverse bankrekeningen – er was genoeg.

Iets voor kwart voor elf tikte hij op het nummer van Jan Andeweg – zijn eerdere informant – het was weliswaar erg laat, maar het zou zijn oude makker niet ervan weerhouden om de telefoon aan te nemen.

“Hé – John, je bent erg laat.”

“Ja, ik weet het. Er is wat gebeurd vanavond. Twee kerels kwamen langs om de politicus Van Aerdenhout te leren dat hij zijn Haagse invloed moet gebruiken voor Konstruct International. Het lijkt op het gedoe dat ik een paar weken terug heb gehad in Vught.”

“Heb je er eentje een pistool op het hoofd gezet?”

“Onnodig – of – nou ja – een beetje dan.”

“Wat wil je precies weten?”

“Geert Schouten. Of hij een broer – ?”

“Ja-a, een mysterieuze figuur – de naam is Rogier – ik weet dat hij bestaat, maar niet dankzij Geert. Er gaan al een tijdje rare verhalen over rond. Crimineel.”

“Dus toch – daar was ik al bang voor.”

“Denk je dat Rogier en Geert met zijn tweeën – ?”

“Wat denk jij?”, vroeg Bressers.

“Uitgesloten – nee, Geert is een typische zuiderling – een ouderwetse katholiek en snoeiharde zakenman.”

“De tien geboden hangen boven zijn bed.”

“Bijna – ja.”

De volgende dag – ’s middags – om twee uur stopte er een zwarte auto met geblindeerde ramen voor zijn deur en Bressers stelde vast dat het de dienstauto van Jongejans was. Doorgaans betekende het weinig goeds als de directeur een huisbezoek moest afleggen. Bij de vorige gelegenheid had Jongejans een sanctie uitgevaardigd tegen een oude soldaat van de firma – Foley – omdat hij cruciale regels had overtreden – die tweehonderd jaar eerder waren vastgelegd. Hij trok een jack aan en ging naar buiten, het portier zwaaide open en hij stapte in. “Mijnheer Jongejans,” zei Bressers, “u bent ver van huis.” Ze schudden elkaar de hand, zoals ze altijd deden – de chauffeur, die een zwart kostuum droeg, keek stoïcijns voor zich uit.

“Ja, John, het is nogal rumoerig in de wereld, er is veel aan de hand, een Amerikaanse president die zich gedraagt als een kleuter in een snoepwinkel en gekozen presidenten die hun ambt erfelijk willen maken, zoals de koningen van Europa zijn ontstaan.”

“Nederland is een republiek met een koning als staatshoofd,” zei Bressers die er bij glimlachte, “mijn oude mentor – Arie Konings – zei dat altijd, als er iets vreemds over ons koningshuis in de krant verscheen.”

“Een paradox, ja, zo zou je dat inderdaad kunnen noemen,” zei Jongejans die een hand op het kistje legde dat naast hem op de zitting lag – keurig gelakt hout, een cijferslot en Bressers begreep maar al te goed wat het betekende – het was een oud model wapen – dat nergens geregistreerd stond en om die reden ook nooit naar een dader zou mogen leiden. “Gelukkig is ons werk over het algemeen glashelder.”

“Dat klopt helemaal,” zei Bressers.

“Je hebt Van Aerdenhout naast je wonen,” zei Jongejans, “zijn vrouw heeft al drie keer het gordijn opzij getrokken – erg slim is ze ook nooit geweest – met een echt intelligente vrouw had hij meer bereikt.”

“Ik wilde het niet zeggen.”

Jongejans overhandigde het koffertje aan Bressers.

“We hebben het over Rogier Schouten – coördinaten krijg je straks – zodra het donker is geworden moet je vertrekken – je hebt ongeveer anderhalf uur nodig om er met je auto te komen – onze vrienden in de zuidelijke Nederlanden hebben een window of opportunity voor ons gecreëerd – Rogier is een lastpost die erg veel onrust heeft veroorzaakt en daar kunnen we goed zonder – hij schijnt de moord op Niamey te hebben besteld en er ook voor betaald, al schijnt niemand goed te snappen hoe het is gedaan.”

“De kranten hadden het over een hartaanval.”

“Onze Engelse vrienden zeggen dat het moord was.”

“Hoe?”

“Het is nog niet bewezen – maar het schijnt dat een Hollandse vrouw zijn pacemaker heeft gehackt – ze luistert naar de naam Lyke de Regt – dus de kans bestaat dat Niamey al een maand of zo heeft rondgelopen met een niet-functionerende pacemaker – het was dus gewoon wachten op een goeie kneiter.”

“Je kunt de wifi-verbinding van zo’n apparaat ook beter uit laten zetten in het ziekenhuis,” zei Bressers.

“O – ja, juist.”

“Vermoedelijk is Lyke een knappe jonge dame, blonde haren, blauwe ogen, anders kom je moeilijk in de buurt van dergelijke kerels,” zei Bressers, “want je hebt zeker een afstand van pakweg 7 meter nodig.”

“Om een netwerkverbinding te hebben, ik snap het.”

“Goed, ik ga aan het werk.”

Op het eerste gezicht leek het een attachékoffertje – niemand mocht zelfs vermoeden dat het een vuurwapen zou kunnen bevatten. Zoals gewoonlijk ontving hij de pincode een tijdje later en vandaag gold het ook voor de coördinaten. “Hoeveel er ook verandert, John, ons werk blijft toch altijd hetzelfde.”

“Inderdaad,” zei Bressers die het portier opende en uitstapte – voor de zoveelste maal viel het gordijntje terug. Jongejans’ begon rustig weg te rijden, terwijl Bressers zijn huis betrad. De zuidelijke Nederlanden, zo had Jongejans het omschreven – dat was België.

’s Middags om vijf uur kwam de pincode van het koffertje binnen – hij controleerde direct de inhoud, stak het geladen wapen in een schouderholster en las de instructies die erbij waren geleverd – rond elf uur verwachtte Rogier Schouten een auto met chauffeur. In plaats van de trouwe soldaat die hij besteld had, kreeg hij iemand anders – het was aan Bressers om te beslissing waar hij Schouten zou liquideren. Er was een vrouw die hij ongemoeid moest laten – ze was een Belgische agente.

Ruim tien jaar geleden hadden ze elkaar voor het laatst ontmoet – in Thailand – er bestond een kans dat Schouten hem onmiddellijk zou herkennen – Bressers moest er zelfs rekening mee houden dat dat gebeurde.

Op een later tijdstip moest hij toch maar eens vragen aan Jongejans waarom een andere kracht dit karweitje niet in de schoenen was geschoven. Aan de andere kant lag een sanctie in het buitenland altijd gevoelig.

Bressers gebruikte een simpele maaltijd, controleerde iets kwart over negen de coördinaten en stelde zijn navigatie in – de eindbestemming lag in iets wat vroeger de gouden driehoek werd genoemd – een gebied voorbij de Belgische grens waar erg veel Nederlandse belastingvluchtelingen neer zijn gestreken. Schouten had goed voor zichzelf gezorgd.  

Bressers verzond de gegevens naar zijn auto, trok zijn schoenen aan, besloot een regenjas te dragen en verliet zijn huis – er stonden geen files – het was al donker – hij zou er precies op tijd voor de deur staan.

Natuurlijk hoopte hij dat Schouten niet op zijn hoede zou zijn – hij mocht Bressers later pas herkennen.


Plaats een reactie