John Bressers en het rode vlaggetje (2/5)

Zijn oude dienstkameraad Van Rijn reageerde verbaasd, toen Bressers begon te vertellen over het incident dat eerder had plaatsgevonden. Niets gehoord. Het betekende dat de oudere vrouw verder geen melding had gemaakt van welk voorval dan ook, terwijl er natuurlijk in elk geval één schot was gelost.

“Maar je hebt geschoten?”, vroeg Van Rijn.

“Als waarschuwing, ja,” zei Bressers, “ik heb verteld dat de jongens illegaal Chinees vuurwerk hadden gebruikt – dat knalt ook lekker, al klinkt het anders.”

“Ik zal de uniformjongens vragen wat vaker langs je huis te rijden – er komt anders niks dan ellende van.”

“Binnenkort vertrek ik naar mijn nieuwe vakantiewoning – eind van de week waarschijnlijk.”

“Nieuw? Dat wist ik niet.”

“Sinds een maand of twee.”

“Je hebt het toch maar goed voor mekaar.”

“Nou, ik had liever een baan gehad waarbij ik op zekere dag met pensioen had kunnen gaan, nu blijf ik aan het werk, zolang ik bij mijn volle verstand ben.”

“Als je dement wordt of zo, dan sluiten ze je op.”

“Zoiets.”

“Wat ga je vanavond doen?”, vroeg Van Rijn.

“Afspraak, een oude vriend van me stuurde een app.”

“Ken ik hem?”

“Misschien. Jan Andeweg, een ingenieur, hij heeft lange tijd voor aannemer Schouten gewerkt, ik heb ze jaren terug ingehuurd voor een spoorlijn in Oost-Soedan.”

“Zegt me niks.”

“Het bedrijf is na de financiële crisis overgenomen.”

“O, vandaar.”

’s Avonds om een minuut voor acht betrad Bressers het restaurant – Jan Andeweg stond direct op en vertoonde een royale glimlach – er stond al een glas rode wijn klaar voor Bressers die de gewoonte had om precies op tijd binnen te komen. Iets meer dan de helft van alle tafeltjes waren bezet. Geen andere bekenden. Andeweg was een vijftigjarige man, grijs haar, kalend en ongeschoren, wel droeg hij een duur kostuum, maar geen stropdas. Zo kende Bressers hem ook. Hun vorige afspraak was ruim een jaar geleden.

“Heb je nog rottigheid meegemaakt?”, vroeg Bressers die plaatsnam en wat onwennig schoof met zijn stoel.  

“Je begint lekker, zo.”

“Het lijkt me praktisch om eerste vervelende dingen te bespreken, daarna doen we de leuke.” Er volgde een opgewekte glimlach. Sinds de eerste ontmoeting hadden de mannen grote waardering voor elkaar.

“Misschien heb je gelijk,” zei Andeweg – glazen tikten klinkend tegen elkaar – Bressers nam een slok.

“Ik werd vanmiddag bedreigd door een paar kerels die me met honkbalknuppels in elkaar dreigden te slaan.”

“Waarom?”

“Geen idee.”

“Waren ze bekend met je oude werkkring?”

“Daar leek het op, ja,” zei Bressers.

“Ik heb ook wat – onze oude vriend Niamey, de president van Oost-Soedan, denkt weer hardop na over de bouw van een grote stuwdam in zijn rivier.”

“Waar komt dat nou ineens weer vandaan?”

“Iemand schijnt hem een flinke zak geld te hebben gegeven om het project in heroverweging te nemen. Ik heb gehoord dat het om 5 miljoen euro zou gaan.”

“We hebben onze gezamenlijke vriend destijds een spoorlijn helpen bouwen en in ruil daarvoor zou hij zijn plannen laten varen – de buren die stroomafwaarts wonen hadden weinig zin in de buitensporige waterbelasting die hij van plan was te gaan heffen en waren al druk bezig om een grote troepenmacht aan de grens samen te brengen,” zei Bressers. “Ik vind het een eigenaardig verhaal.”

“Ja, ik weet het,” zei Andeweg die het menu zat te bestuderen. “Zoveel lekkere dingen, zo weinig tijd.”

“Heeft Niamey soms financiële problemen?”

“Ik heb gelezen dat zijn jongens in gesprek zijn geweest met een groep Chinese investeerders – in het begin leek het veelbelovend, nu blijft het angstaanjagend stil. Er is een verkiezingsstrijd bezig, zijn rivalen lusten hem rauw, dus moet Niamey snel ergens mee op de proppen komen.”

“Daarom recyclet Niamey een oud idee.”

“Ja,” zei Andeweg.

“Geheel tegen de afspraken in.”

“Precies.”

“Is er een formeel verzoek gericht aan de firma?”

“Nee.”

“Mooi zo,” zei Bressers.  

“Ik geef je geen ongelijk.”

“Misschien blijkt het idee voor een stuwdam na de verkiezingen ineens te zijn verdampt,” zei Bressers. “Zo gaan die dingen wel vaker, nietwaar?”

“Zeker – beslist,” zei Andeweg.

“Ga je de kwestie bij de firma neerleggen?”

“O nee.”

“Goed – het lijkt erop dat we alle rottigheid hebben besproken – dan is het nu tijd voor de leuke dingen.”

Een serveerster noteerde voor beide mannen een voor- en hoofdgerecht. “John – Hoe gaat het thuis?”, vroeg Andeweg.

Bijna twee uur later namen de twee mannen op straat afscheid van elkaar en beloofden ze het een volgende keer niet opnieuw zo’n lange tijd te laten duren voordat ze weer zouden afspreken. Andeweg liep naar de Kerkstraat, Bressers naar huis. Terwijl hij zijn sleutels zocht, kwam er een berichtje binnen van Brahms. ‘Bel me als je tijd hebt.’ Zijn jas hing hij aan de kapstok en even later liet hij zich op de bank vallen. Hij tikte het nummer van Brahms die vrijwel direct reageerde, als ze op zijn reactie zat te wachten.

“Misschien ben ik nu erg nieuwsgierig – Maar – Wat was je aan het doen? Ik heb een uur geleden geappt.”

“Aan het eten – om de hoek – een oude bekende had me gevraagd – Jan Andeweg – er bestaat een kans dat je zijn naam ooit bent tegengekomen in een dossier.”

“Nee – nooit van gehoord.”

“Oké – Wat heb je voor me?”

“2 investigators hebben een bezoekje gebracht aan Philip Buis en die – eh – flink is geschrokken. Hij heeft de boodschap in zijn oren geknoopt. Zegt hij. Hij kan alleen moeilijk uitleggen waarom een onbekende 500 euro zou betalen voor een kloppartij,” zei Brahms. “Zoveel heeft hij gekregen.” Er viel een korte stilte. “Normaal zou ik je morgen pas hebben gebeld, ware het niet dat er nog wat anders is gebeurd. Verleden week om precies te zijn. Een nog anonieme persoon heeft een half miljoen euro van een bankrekening gehaald die aan Cindy Hoefnagels heeft toebehoord. Ik ben erg boos geworden, omdat het bericht bijna een volle week onderweg is geweest – een week, verdorie. En jij had er een rood vlaggetje bij gezet!”

“Da’s allemachtig veel geld en in een week tijd had je op zijn minst een naam moeten kunnen vinden.”

“Normaal wel – helaas is dat nu niet het geval.”

“Ik heb een naam nodig,” zei Bressers. Zijn geheugen weigerde de naam prijs te geven van een man die ruim tien jaar geleden deel uitmaakte van Albrechts entourage en zich minder profileerde dan iemand als Cindy Hoefnagels. “Volgens mij zou je in de dossiers van Michel Grijs voldoende aanknopingspunten kunnen vinden – hij is er destijds mee bezig geweest – Grijs heeft Albrecht omgelegd. Er moet iemand in de buurt zijn geweest die indertijd de controle over de bankrekeningen heeft gekregen. Normaal zou je iets meer toezicht mogen verwachten van onze eigen nationale banken, er zijn onthullingen geweest over witwassen. Je moet ook een mannetje aan het werk zetten om de beveiligingsbeelden te traceren.”

“Daar zijn we al mee bezig,” zei Brahms.

“Is het voor het eerst dat er zoveel geld wordt opgenomen?”, vroeg Bressers die zich een eerder gesprek herinnerde over exact hetzelfde onderwerp.

“Zoveel? Ja. Wel is er iemand al langere tijd iemand bezig nogal – eh – stevige bedragen op te nemen.”

“Er is nooit iets gebeurd, dus mag je verwachten dat de man of vrouw – waarschijnlijk een man – genoeg zelfvertrouwen heeft getankt voor een half miljoen. Hoe dan ook – we weten honderd procent zeker dat Cindy Hoefnagels dood is – net als Hans Albrecht – we hebben een tijd terug hun stoffelijke overschotten op laten graven. Er kan geen twijfel over bestaan. Ik heb de rapporten binnengekregen en dus bevestiging,” zei Bressers. “Natuurlijk waren er meer schimmige figuren in de villa van Albrecht aanwezig. Destijds heb ik me vooral geconcentreerd op Cindy.”

“Die miljoenen had weggesluisd,” zei Brahms. “En deels ook weggegeven.”

“Goed – we spreken elkaar nog,” zei Bressers die zijn telefoon korte tijd later naast zich neerlegde. Er lagen twee honkbalknuppels in de kofferbak van zijn auto die hij binnenkort moest zien te dumpen of gewoon doneren aan kinderen die het spel echt wilden spelen.

Het leek erop dat hij in Vught een volstrekt willekeurige overval had afgeslagen en Bressers droeg een pistool – zeker als een onbekende snoeshaan om een afspraak bleef zeuren.

Voorlopig tastte hij in het duister over het motief.

De volgende morgen kwam hij later uit bed dan normaal – ongeveer negen uur – Bressers nam een korte douche en maakte daarna zijn ontbijt klaar. Om ongeveer half elf verliet hij zijn huis – Roosmarijn verwachtte hem, het was een al wat oudere afspraak – ze wilde een schilderij laten zien dat ze aan het voltooien was. Zijn ex-vrouw had eenmaal een stap over de drempel van zijn eigen huis gezet – lang geleden – in de kelder bleek ze onder de indruk te zijn. Mocht hij eerder komen te overlijden dan Roosmarijn en volgens de statistieken was dat zeer waarschijnlijk, dan zou ze de jongens van de firma toegang tot het huis moeten verschaffen – zo hadden ze het destijds afgesproken – het was geen taak voor de kinderen, ook al verwachtte hij dat ze er zeker bij aanwezig zouden zijn. Zijn archief was een soort mythische plek geworden – niet alleen voor zijn zoon en dochter. Er waren op geld beluste mannen – of vrouwen – die er schatten aan informatie meenden te vinden en bewijzen dat er complotten bestonden.

Glimlachend liep hij de straat uit – via de Parade wandelde hij naar de Cavaleriestraat en Casinotuin – vandaag had hij geen auto nodig, aangezien Roosmarijn in een zijstraat van de Pettelaarseweg woonde. Het was dichtbij de plek waar enkele maanden geleden de jonge Michael Mansveld was doodgeschoten – een liquidatie die onopgehelderd was gebleven. Rechts voor hem lag het Bossche Broek, een natuurgebied dat ooit – lang geleden – voorbestemd was geweest om een villawijk te worden – hij had er een freelancer van de firma neergeschoten – Manfred Pastoor –– ook zo iemand die geobsedeerd was geweest door het archief van John Bressers.

Voor een vrijstaande woning bleef hij staan – een rij hoge coniferen blokkeerde het zicht op het huis zo goed als volledig – het schuifhek stond al open, omdat Roosmarijn hem uiteraard verwachtte – er stond een al wat oudere Volvo op het pad. Hij drukte de bel in.

Zodra de echtscheiding destijds was uitgesproken, hadden enkele gewapende beveiligers het complete archief van Bressers verhuisd – zelf zag hij de zichtbare spanning op het gezicht van Roosmarijn afnemen en tenslotte verdwijnen, nadat de laatste doos in het busje was geplaatst. Daarna durfde ze zich voor het eerst in maanden enigszins te ontspannen.

De deur ging open en Roosmarijn stond er – vanzelfsprekend – op haar gezicht glansde een opgewekte lach. Ze droeg een oversized shirt dat in de loop der jaren besmeurd was geraakt met verf.

“Kom binnen – je bent vroeg,” zei ze.

“Nou – een klein beetje.”

“Zoals je ziet – ik ben nog gewoon aan het werk.”

“Ik niet – meestal tenminste.”

“Je zou je rottige archief gewoon bij die mensen op de stoep moeten zetten.”

“Onmogelijk – dat weet je.”

“Tja – John Bressers,” zei Roosmarijn, “je zit met een onzichtbare ketting aan die vervloekte mensen vast.”

In de laatste periode waarin hij volledig aan het werk was, had hij zich regelmatig de vraag gesteld waarom en voor wie hij dat allemaal nog deed. Dertig jaar werken als incident manager hadden hem financieel onafhankelijk gemaakt. Zijn werk was een eindeloze nutteloze exercitie geworden waarbij de meeste mensen steeds dezelfde stomme fouten leken te maken. Natuurlijk was het altijd zo geweest, maar op een dag begon hij er zich hevig aan te ergeren. Op een zondagmiddag, terwijl het buiten al urenlang regende, had hij uitgerekend hoever zijn financiële mogelijkheden feitelijk gingen en het bleek direct dat hij na zijn scheiding sowieso meer dan vijftig procent van zijn totale vermogen had overgehouden – een aantal van zijn beleggingen had het zelfs beter gedaan dan hijzelf steeds had geloofd – er lag voldoende ruimte voor Bressers om per direct met pensioen te gaan. Gelukkig had mijnheer Jongejans het een verstandig besluit genoemd en Bressers bleek de oudste nog actieve incident manager te zijn geweest.

In de woonkamer van Roosmarijn hing een penetrante geur van olieverf – Roosmarijns atelier was de serre die ruim tien jaar geleden voor dat doel was aangebouwd.

Haar meest recente werk stond klaar op een ezel – een schilderij waar ze enkele maanden aan had gewerkt – Bressers, zijn ex-vrouw Roosmarijn en de kinderen.

Hij werd zelf afgebeeld met een opgewekte glimlach die deed vermoeden alsof de bank hem zojuist had gemeld dat hij weer een half miljoen had verdiend – of gewoon een tevreden man was – naast Roosmarijn en kinderen. Het was heel goed te zien dat Roosmarijn zich met dezelfde eerlijkheid had afgebeeld – een ouder wordende vrouw met grijze haren en rimpels. Gedurende een korte tijd bleef hij voorover gebogen staan kijken. “Je bent milder geworden, Roos.”

“Een beetje maar.”

“Wil je het zelf houden?”

“Ik zou het fijn vinden als jij het wilt hebben.”


Plaats een reactie