Het andere leven van Cayenne (8/11)

De oma van Cayenne woonde in een eenvoudige woning die langs een modderige sloot was gebouwd. Iets na drie uur ’s middags zette Cayenne haar fiets in de voortuin, ze hoefde niet eens aan te bellen, want haar oma had allang de deur open gedaan. Eenmaal binnen hing ze haar regenjack over een stoelleuning en gaf haar oma een zoen op elke wang. In de vensterbank lag een poes te slapen die behalve een wit sikje helemaal zwart was. “Ik heb van je moeder gehoord dat je problemen hebt met geesten die zonder jouw nadrukkelijke toestemming je hoofd binnendringen en dat gebeurt uiteraard wanneer je als mens op je zwakst bent, namelijk tijdens je slaap.” Zonder iets te zeggen had Cayenne plaats genomen, ze knikte een keer, terwijl oma haar verhaal afstak. “Da’s erg vervelend. Heeft je moeder al verteld dat ik tot mijn twintigste jaar hetzelfde heb gehad? Uiteraard ging dat niet vanzelf, ik heb hulp gehad.”

“Een mevrouw heeft iets aangeboden,” zei Cayenne.

“Wil je zeggen wie dat is geweest?”

“Anne Madsen. Ze heeft een dochter die Andrea heet. Ze wonen in de flat – het reservaat – u weet wel.”

“Wat heb je je moeder daarover verteld?”

“Weinig.”

Voordat oma reageerde, vroeg ze: “Lust je thee?”

“Ja – lekker.”

Bijna vijf minuten later stonden er twee dampende mokken thee op tafel. Oma nam plaats en vouwde plechtig handen. “Wat weet je van de bewoners?”

“Best veel inmiddels.”

“En dat is?”

“Nou – er wonen heksen, reuzen en dwergen, feeën, weerwolven, een halfengel, een vampier – o ja – ik zou bijna het monster van Frankenstein vergeten die heet Victor en is in werkelijkheid een aardige man.”

Heel tevreden knikte haar oma met haar hoofd. “Goed – heel mooi, ja.” Om vervolgens een medaillon uit haar sweater te trekken die er voor Cayenne erg bekend uitzag – er had net zo’n exemplaar bij mevrouw Madsen op tafel gelegen. “Toen ik twintig jaar was, kreeg ik dit van een zekere Annabel Madsen. Rood haar, dat had ik ook indertijd. Nu ben ik alleen nog maar wit. Vast en zeker de oma van de vrouw die jij Anne noemt. Een sterke heks en ik ben er bijna van overtuigd dat ze hulp heeft aangeboden. Destijds heb ik die gewoon geaccepteerd, nooit spijt gehad, geen seconde. Ik adviseer je hetzelfde te doen. Of je moet het leuk vinden dat geesten je ’s nachts komen kwellen met hun onvoltooide levens. Je krijgt er snel genoeg van.”

“Dat heb ik al. Bijna tenminste. Ik wil weten hoe het verhaal afloopt. Daarna ga ik het medaillon vragen.”

“Heb je de thee al gedronken?”

“Ja, de eerste keer. Dat bedoelt u, denk ik.”

“In dat geval weet je dat het geen neuzelverhaal is.”

“Dat is het zeker niet,” zei Cayenne die een slokje thee naam en zeker wist dat ze een simpele kruidenthee dronk. “Hoe bent u bij mevrouw – hoe heette ze ook alweer – Annabel Madsen terechtgekomen? Er was toen nog geen reservaat.”

“Mijn vader – jouw overgrootvader – kende iemand die Annabel kende, een goede sterke heks.” Oma begon te lachen, een mooie schaterende lach. “Ja, onze familie zou er zich zeker thuis hebben gevoeld.”

“Het is vreemd om het leven van Carlijn mee te maken – elke nacht opnieuw – zo heette ze, getrouwd en zwanger van haar eerste kind, maar net zo oud als ik – haar leven was ineens voorbij. Een vriendin van me vond het raar, omdat ik voor een rood stoplicht stond te wachten en dat doe ik anders nooit. Nu denk ik dat je inderdaad plotseling weg kan zijn.”

“Ondanks de rottige dingen die we soms meemaken, leef ik liever vandaag dan 1000 jaar geleden – of zo.”

Even dacht Cayenne dat haar oma misschien dezelfde beelden – verhalen – had gezien, toen ze nog een meisje was – ze wist goed dat het niet op een natuurlijke manier op zou houden – de geesten bleven komen. “Het was de bedoeling, hè? Ik moest tot de conclusie komen dat ik dat medaillon moest dragen.”

“Precies. Anders heeft het geen zin.”

Zo ging het gesprek nog eens anderhalf uur verder, hoewel er al snel andere verhalen door werden verteld – eenmaal vroeg Cayenne naar het andere leven van haar oma, maar die ontweek de vraag heel handig en zei dat het nog veel te vroeg was. Iets na half vijf stapte ze op haar fiets en reed naar huis, al overwoog ze een bezoekje te brengen aan mevrouw Madsen.

Nou. Vandaag niet, misschien morgen.

Eén belangrijke vraag bleef tot dusverre onbeantwoord, aangezien Cayenne wilde snappen waarom de demon het nodig had gevonden om Adam te veranderen in een handlanger en de ridders tegen de dorpsbewoners ten strijde te laten trekken. Wie zou het anders gedaan hebben? De vraag stellen was hem beantwoorden.

Thuis zette ze de fiets in de berging, ze pakte de lift naar boven en wandelde even later rustig over de balustrade – het was nog te licht voor Nosferatus, die zou zich zeker niet laten zien. Misschien zag ze hem wel nooit meer.

Zodra ze de voordeur opendeed, begreep Cayenne dat er visite was en natuurlijk kwam het vaker voor, maar nu was het toch een verrassend bekende dame die ze minder snel in hun woonkamer had verwacht. Het waren Anne Madsen en haar dochter Andrea. “Hé – hallo – Is me dat een verrassing, zeg,” zei Cayenne.

“Ja, ik heb rond moet bellen, het kostte wel wat tijd voordat ik je moeder had gevonden en kon vragen of we eventjes langs zouden moeten komen,” zei mevrouw Madsen die een opvallend moderne telefoon liet zien, als een trofee, iets van een andere wereld, maar dat was natuurlijk volkomen onzinnig.

“Ik twijfelde nog of ik u op moest komen zoeken,” zei Cayenne die plaatsnam en haar schoenen uittrok.

“Vandaag – dat is beter.”

“Je moet hem echt gaan dragen, hoor,” zei moeder.

Het medaillon lag op tafel, net zo eentje als oma had gedragen. “Net als oma, want die draagt dezelfde.”

“Het gaat op recept en de dwergen smeden het metaal dat erbij hoort – zo is het altijd gegaan,’ zei mevrouw Madsen, “nu heeft Andrea het brouwsel gemaakt, ze moet het ook leren, al ben ik er steeds bij geweest, want het is toch spannend voor de eerste keer.”

“Afgelopen nacht ging wel,” zei Cayenne.

“Je komt, als ik het goed heb, aan het eind van een droomcyclus en we moeten voorkomen dat er direct een nieuwe begint, want het is toch best verslavend.”

“Omdat je wilt weten hoe het afloopt.”

“Precies,” zei mevrouw Madsen, “al weet je het einde al, omdat het je is verteld door Nosferatus en je hebt het lichaam gezien van Carlijn. Tegelijkertijd ben je eigenwijs genoeg om het medaillon weg te leggen, aangezien je nieuwsgierig bent naar het laatste deel.”

“Maar ik wil gewoon weten waarom het is gebeurd.”

“En de mensen in het kasteel,” zei mevrouw Madsen die de zin niet afmaakte, toch was het duidelijk dat ze doelde op de onschuldigen die er ook werden gedood.

“Dat vind ik minder erg dan die van het dorp.”

Net na zes uur vertrokken moeder en dochter Madsen. In de deuropening beloofde Cayenne langs te komen, volgens de weerberichten zouden er nog een paar zonnige mooie dagen volgen en Andrea wilde haar zeker nog een uitgebreide rondleiding geven en de drie jongens ontmoeten die ze in het begin had gezien, toen Dionne erbij was geweest. Een uur later stond het eten op tafel, het was een vegetarische maaltijd en de avond vergleed in een kalme rust, zelfs Netflix wist daar weinig aan te veranderen. Om kwart voor elf ging ze naar bed, ze poetste haar tanden en begroef zich zorgvuldig onder het dekbed, maar het medaillon had ze in een la van het nachtkastje gestopt.

Zoals gewoonlijk viel ze pas na een kwartier in slaap.

Er heerste grote onrust in het kasteel, aangezien er een flinke brand was uitgebroken in het klooster, sinds korte tijd waren er donkere rookwolken zichtbaar, zodat een groepje ruiters poolshoogte was gaan nemen. Zo’n grote afstand hoefden ze niet eens af te leggen, misschien een halve dag heen en terug.

Toch duurde het lang voordat ze terugkeerden – mensen begonnen zich al zorgen te maken en slechts één man slaagde erin om thuis te komen – zijn kameraden waren één voor één afgeslacht tijdens de terugweg.

De overlevende slaagde er niet in te vertellen hoe er brand was uitgebroken in het klooster, dus nadat alle monniken waren verbrand en de abt was gekruisigd… Er waren nog een paar muren blijven bestaan, de rest was wèg.

Heel even verdwenen alle beelden die zo vertrouwd waren geworden en in haar bed draaide ze zich om en ze opende zelfs haar ogen, maar viel ook vrijwel meteen weer in slaap. Door onbekende ogen kreeg ze zwarte rookpluimen te zien, het waren de ogen van een onbekende vrouw op de muren van het kasteel. Zowel het dorp als het veel verder weg geleden klooster leken nog altijd te branden of het vuur zou als een hongerig monster naar het bos zijn overgesprongen.

Toch vond Cayenne geen gedachten die erop duidde dat haar gastvrouw medelijden kende, ze scheen het hooguit vervelend te vinden dat de monniken overvallen waren door een duistere kracht, maar het bewees ook dat ze niet vroom genoeg waren geweest, dus was het hun eigen schuld.

In het westen zorgde de ondergaande zon voor een bloedrode gloed in de lagere luchtlagen en over roerloze boomtoppen.

Cayenne ontdekte een donkere nevel die zich bijna ongemerkt naar het kasteel bewoog en snapte ook direct wat het moest betekenen, het was Nosferatus wiens honger naar dood en vernietiging nog lang niet was bevredigd. Haar gastvrouw negeerde het fenomeen en ging een ruimte binnen die er aanvankelijk primitief uitzag, maar later toch meer luxe leek te kennen dan Cayenne had gedacht. Ze ontdekte wandkleden, er brandde een prettig vuur en het eten zou snel worden opgediend, een voorgerecht.

Er klonk een harde schreeuw, het was iemand die in doodsnood verkeerde, vrijwel onmiddellijk werd het weer stil, maar Cayenne geloofde dat het slachtoffer verdronk in zijn eigen bloed… daarna werd het stil.


Plaats een reactie