Maandelijks archief: oktober 2019

Het andere leven van Cayenne (9/11)

Ze voelde een ijskoude wind langs haar hals stromen, opende haar ogen en zag een donker silhouet op het balkon verschijnen waardoor ze eerst geschrokken wegdook onder haar dekbed, maar vervolgens constateerde ze dat het Nosferatus moest zijn. Voordat Cayenne opstond, pakte ze het medaillon en liet het over haar hoofd glijden, het was gemaakt om boze geesten weg te houden. Heel even ging er een siddering door haar lichaam, ze stond op en trok het gordijn weg. Het was inderdaad Nosferatus die er stond, een stille stoïcijnse gedaante. Cayenne opende de deur en ging verder, al voelde het beton onder haar voeten wel erg koud aan.

“Je gebruikt ‘m,” zei hij en er lag een tevreden grimas op zijn gezicht die net zo goed als akelig kon worden beschreven. “Anne vroeg me te gaan kijken of je ‘m om had gedaan, ze twijfelde eerlijk gezegd nogal.”

“Net pas, ik wilde weten hoe het afliep.”

“Zelf zien, hè. Is je nieuwsgierigheid bevredigd?”

“Ja – helemaal.”

“Eindelijk. Dan is het werk nu wel gedaan,” zei Nosferatus die zichtbaar opgelucht leek te zijn – in  de tussentijd probeerde Cayenne zich voor te stellen dat hij dezelfde man is geweest die zoveel mensen heeft vermoord – niet alleen in het klooster, ook het kasteel.

“Ik zit nog met één vraag,” zei ze.

“Welke is dat dan?”

“Waarom?”

Nosferatus legde zijn handen op de reling , oogde erg nonchalant, maar hij was erg op zijn hoede.

“Nu was ik het weliswaar niet zelf, maar Carlijn die wakker werd zonder Adam – jij was – hij was verdwenen – ik geloof ook wel dat de onbekende demon erbij betrokken was – natuurlijk was je boos op de monniken, hoewel ze niks hadden misdaan. Je was boos op iedereen. Ik begrijp alleen niet waarom de ridders het dorp hebben overvallen. Het slaat nergens op. Tenzij iemand hen heeft opgestookt.”

“Enig idee waarom het reservaat, zoals jij het hardnekkig blijft noemen, is ontstaan? Welke reden zouden de ijverige geldverdienende burgers kunnen hebben om zoveel kostbare bouwgrond aan een groepje outcasts weg te geven? Magische wezens. Voor de mensenmaatschappij bestaan we niet eens.”

Gedurende een heel kort ogenblik leek het alsof Adam het woord voerde en Carlijn luisterde naar hem, zoals ze feitelijk altijd had gedaan, want hij was een goede man – geen avonturier – geen dronkaard – hij was nooit gewelddadig geweest. Daarom deinsde ze terug, want de aantrekkingskracht bestond na 1000 jaar nog altijd. Ook al sprak ze nu met een ondode.

“Het is ongemakkelijk voor je,” zei hij, “want je draagt de herinneringen met je mee aan een leven dat goed beschouwd nooit de jouwe is geweest – als een droom die er in werkelijkheid helemaal geen is. Voor mij is het evengoed vreemd – of raar – want ik bewaar na al die jaren ook de lichamen van mijn vrouw en kind.”

Een massale moordpartij als onvoltooid einde voor rusteloze zielen en Cayenne voelde zich erg onrustig. Zonder de dromen die ze zoveel jaren achter elkaar had gehad zou het ook helemaal niets hebben betekend, nu maakte het deel uit van haar bewustzijn.

“Ik heb het idee dat er zich twee persoonlijkheden in mijn hoofd hebben genesteld, Carlijn en ikzelf, het is erg lastig, al wil ik graag weten het geheim weten.” Misschien gebruikte ze het hooguit als afleiding, omdat ze natuurlijk een geweldige nieuwsgierigheid voelde naar de geheimen van een oude woonwijk waar het slopersbedrijf destijds halsoverkop heeft moeten vertrekken en een gedeelte achterliet voor de wilde dieren en nog wat andere wezens die magische geheimen verborgen probeerden te houden. Nosferatus moest alles weten, want hij was het oudst.

“Een relatie is hoe dan ook ongepast en zou, gezien het leeftijdsverschil, een pedofiel karakter hebben, bovendien ben ik ondood en jij leeft ook nog echt.”

“Moeder zou het ook nooit goed vinden als ik ’s nachts met een vampier op stap zou gaan,” zei ze, er verscheen een opgewekte glimlach op haar gezicht.

“Nee, je moet zaterdagochtend naar de flat komen,” zei Nosferatus die plotseling haast leek te krijgen, “er is een jongen die Jokke heet en veel talent heeft – waar hij behoorlijk mee worstelt, net als jij trouwens. Jullie lijken op elkaar, hoewel jij de enige bent die alle losse eindjes zou moeten kunnen verbinden. Ik zal straks Anne Madsen inlichten hierover, dan komt het allemaal prima in orde. En blijf je hanger dragen, potverdorie, er komt anders alleen maar ellende van.”

In het oosten zou de zon nog lang niet op mogen komen, maar Nosferatus verdween in een tempo die deed vermoeden dat het elk ogenblik zover kon zijn. Hij veranderde in een grote nevel en dreef langzaam weg, het duurde bijna vijf minuten voordat Cayenne niets meer van de oude vampier wist waar te nemen.

Moeder zwaaide de slaapkamerdeur open en stak haar hoofd met verwarde haren voorbij het deurkozijn. “Met wie stond je daarnet nou te praten?”, vroeg ze.

“Hij was getrouwd met Carlijn,” antwoordde ze.

Het kostte enige tijd voordat haar moeder de woorden echt snapte. “Eh – Was dat niet 1000 jaar geleden?”

“Hij is nu een vampier, zoals er ook heksen bestaan.”

“Misschien moet ik nog aan het idee wennen.”

“Ja,” zei Cayenne die erom lachte. “Het is ook lastig, hoor, want ik herinner me ook de liefde die Carlijn heeft gevoeld voor Adam – het is iets onmogelijks, aangezien we totaal andere personen zijn. Dat heeft hij ook net uitgelegd – we hebben erover gesproken.”

“Gelukkig – ik heb weinig behoefte aan een vampier als schoonzoon – bovendien ben ik er al met een getrouwd geweest – want je vader… vaak gedacht.”

“Echt waar?”

“Nee – mùts. Natuurlijk niet!”

“O – nou ja – jammer.”

“Wat ga je zaterdag nou doen?”

“Kennismaken met een jongen die Jokke heet?”

“Is hij wel normaal? Dus zoals jij en ik dus.”

“Dacht het wel. Tuurlijk. Hoezo?”

“Geen vampier, denk erom” zei moeder die een dreigende klank in haar stem had. “Een jongen met een normale hartslag en ademhaling, zoals gewone mensen.” De laatste woorden sprak moeder uit, terwijl ze haar opgestoken wijsvinger naar Cayenne wees, alsof er een serieuze betovering mee bedoelde.

“Wat weet je dat goed!”

Moeder leek een lach te forceren. “Hou er nou eens alsjeblieft mee op. Ik ga weer naar bed. Welterusten.”

Haar moeder trok de deur dicht die nog korte tijd leek na te dreunen, terwijl Cayenne haar kille slaapkamer betrad, aangezien de deur steeds open had gestaan. Opnieuw hoorde ze haar moeder de vraag stellen wat Cayenne zaterdagochtend ging doen, dus de laatste woorden van Nosferatus moest haar moeder hebben gehoord. Het verklaarde misschien de haast die hij ineens begon te krijgen – moeder had de lamellen van de jaloezieën uit elkaar getrokken – hij had het gezien. Zo moest het ongeveer zijn gegaan, Cayenne liet zich heel lui op het matras vallen en probeerde zich voor te stellen dat ze echt een vampier als vader had gehad.

Nee, het was echt een dom grapje geweest van moeder die de werkelijkheid van Cayenne niet langer wilde accepteren. Langzaam voelde ze zich wegzakken in een droomloze slaap. Toch… vreemd.

De volgende ochtend was dat ook het eerste waar ze aan dacht, toen ze vroeger werd dan normaal wakker.  

Zou een ondode zelfs maar in staat kunnen worden geacht een echte levende baby te verwekken? Iemand zoals Nosferatus dus. Er verscheen een lach op haar gezicht en ze besloot dat het allemaal grote onzin was.

Vrijdagmiddag fietsten Dionne en Cayenne opgewekt naar huis, want het weekend was begonnen en ze hadden allebei zeeën van tijd – vooral om ’s ochtends lekker uit te slapen, maar Cayenne dacht aan de afspraak die ze de volgende ochtend zou hebben met een jongen die naar de naam Jokke luisterde. “Ik heb het idee dat je me niet alles vertelt,” zei Dionne en het was vrij onverwacht, want Cayenne had zich allang wijsgemaakt dat haar vriendin nergens van wist, toch slaagde ze erin verbaasd te kijken, gaf geen antwoord en wachtte gewoon op de rest. “Sinds enkele dagen draag je een prachtige ketting en je hebt me niet eens verteld hoe je eraan bent gekomen, terwijl ook de hele school erover praat.”

“’t Is een ketting die ik van mijn oma heb gekregen, ze heeft er net zo een, het is een dromenvanger. Ik had al een tijdje akelige nachtmerries en nu niet meer.”

Morgen zou ze toch eens vragen aan mevrouw Madsen of het nodig was het medaillon continu te dragen. Misschien was ’s nachts ruim voldoende. Zo moest ze nog bang worden voor diefstal. Wat zou er dan gebeuren? Er bestond natuurlijk een kans dat de dief alle vervelende gebeurtenissen zou herbeleven, als een straf, want zo hoorde het ook wanneer je een magisch object had gestolen. Ze onderdrukte een grijnslach, maar Dionne had het al gezien en legde een hand op haar arm. “Wat? Waar denk je aan?”

“Niets – ik vroeg me af of alle vervelende enge dromen die ik ooit heb gehad snoeihard in het hoofd van een dief terecht zou komen, moord en doodslag.”

“O, geloof je dat echt?”

“Nee, maar het is een grappig idee.”

“Dus het is iets magisch?”, vroeg Dionne.

De meiden stopten voor een rood stoplicht, er kwam een verlengde stadsbus langsrijden en ze zagen een paar meiden die ook op hun school zaten, maar nooit op de fiets kwamen. “Wat ga je morgen doen?’, vroeg Cayenne die de laatste vraag van haar vriendin negeerde. “Ik wil lekker uitslapen, lijkt me heerlijk.”

“Tijd voor actie. Ik ga voetballen. Gisteren heb ik besloten voetbalster van het jaar te worden, dus moet ik hard aan het werk, anders kom ik er echt nooit.”

“Maar je hebt nog nooit gevoetbald!”

“Dus – tijd voor actie. Kom je kijken?”

“Nee. Uitslapen. Belangrijk. Zonder nachtmerries.”

“Dat heb je trouwens nooit verteld.”

“Nee, ik schaamde me een beetje, denk ik.”

Het werd groen en bijna aarzelend begonnen ze te fietsen, terwijl Dionne hard naar een automobilist begon te schelden die gewoon verder wilde rijden. Ergens halverwege vervolgden ze elk hun eigen route en Cayenne voelde het als een geruststelling dat haar vriendin de volgende ochtend iets anders te doen had, maar slaagde er niet in om zich een goede voetbalster in haar te herkennen. Je wist maar nooit.

Er was niemand thuis, het betekende dat moeder nog aan het werk moest zijn, Cayenne gooide haar tas onder de kapstok en begon een kop thee te zetten. Terwijl ze aan tafel ging zitten, checkte ze haar telefoon om nieuwe berichten te checken. Behalve de gebruikelijke oninteressante mededelingen, was er weinig aan de hand dat haar belangstelling wist te trekken. Cayenne was nooit zo verslaafd geweest aan haar telefoon en Dionne had dezelfde eigenschap. Een tikje verveeld pakte ze een krant, las een paar regels en besloot televisie te gaan kijken. Ja, volgende morgen ging ze alleen naar de flat en zou ze Jokke ontmoeten die haar de laatste vraag zou helpen beantwoorden, de onbekende vrouwelijke demon was verantwoordelijk geweest voor alle gebeurtenissen in het verre verleden en nu wilde Cayenne ook weten hoe het zat en om de een of andere reden weigerde Nosferatus te verklappen hoe het dan precies zat. Zaterdag dus…


Het andere leven van Cayenne (8/11)

De oma van Cayenne woonde in een eenvoudige woning die langs een modderige sloot was gebouwd. Iets na drie uur ’s middags zette Cayenne haar fiets in de voortuin, ze hoefde niet eens aan te bellen, want haar oma had allang de deur open gedaan. Eenmaal binnen hing ze haar regenjack over een stoelleuning en gaf haar oma een zoen op elke wang. In de vensterbank lag een poes te slapen die behalve een wit sikje helemaal zwart was. “Ik heb van je moeder gehoord dat je problemen hebt met geesten die zonder jouw nadrukkelijke toestemming je hoofd binnendringen en dat gebeurt uiteraard wanneer je als mens op je zwakst bent, namelijk tijdens je slaap.” Zonder iets te zeggen had Cayenne plaats genomen, ze knikte een keer, terwijl oma haar verhaal afstak. “Da’s erg vervelend. Heeft je moeder al verteld dat ik tot mijn twintigste jaar hetzelfde heb gehad? Uiteraard ging dat niet vanzelf, ik heb hulp gehad.”

“Een mevrouw heeft iets aangeboden,” zei Cayenne.

“Wil je zeggen wie dat is geweest?”

“Anne Madsen. Ze heeft een dochter die Andrea heet. Ze wonen in de flat – het reservaat – u weet wel.”

“Wat heb je je moeder daarover verteld?”

“Weinig.”

Voordat oma reageerde, vroeg ze: “Lust je thee?”

“Ja – lekker.”

Bijna vijf minuten later stonden er twee dampende mokken thee op tafel. Oma nam plaats en vouwde plechtig handen. “Wat weet je van de bewoners?”

“Best veel inmiddels.”

“En dat is?”

“Nou – er wonen heksen, reuzen en dwergen, feeën, weerwolven, een halfengel, een vampier – o ja – ik zou bijna het monster van Frankenstein vergeten die heet Victor en is in werkelijkheid een aardige man.”

Heel tevreden knikte haar oma met haar hoofd. “Goed – heel mooi, ja.” Om vervolgens een medaillon uit haar sweater te trekken die er voor Cayenne erg bekend uitzag – er had net zo’n exemplaar bij mevrouw Madsen op tafel gelegen. “Toen ik twintig jaar was, kreeg ik dit van een zekere Annabel Madsen. Rood haar, dat had ik ook indertijd. Nu ben ik alleen nog maar wit. Vast en zeker de oma van de vrouw die jij Anne noemt. Een sterke heks en ik ben er bijna van overtuigd dat ze hulp heeft aangeboden. Destijds heb ik die gewoon geaccepteerd, nooit spijt gehad, geen seconde. Ik adviseer je hetzelfde te doen. Of je moet het leuk vinden dat geesten je ’s nachts komen kwellen met hun onvoltooide levens. Je krijgt er snel genoeg van.”

“Dat heb ik al. Bijna tenminste. Ik wil weten hoe het verhaal afloopt. Daarna ga ik het medaillon vragen.”

“Heb je de thee al gedronken?”

“Ja, de eerste keer. Dat bedoelt u, denk ik.”

“In dat geval weet je dat het geen neuzelverhaal is.”

“Dat is het zeker niet,” zei Cayenne die een slokje thee naam en zeker wist dat ze een simpele kruidenthee dronk. “Hoe bent u bij mevrouw – hoe heette ze ook alweer – Annabel Madsen terechtgekomen? Er was toen nog geen reservaat.”

“Mijn vader – jouw overgrootvader – kende iemand die Annabel kende, een goede sterke heks.” Oma begon te lachen, een mooie schaterende lach. “Ja, onze familie zou er zich zeker thuis hebben gevoeld.”

“Het is vreemd om het leven van Carlijn mee te maken – elke nacht opnieuw – zo heette ze, getrouwd en zwanger van haar eerste kind, maar net zo oud als ik – haar leven was ineens voorbij. Een vriendin van me vond het raar, omdat ik voor een rood stoplicht stond te wachten en dat doe ik anders nooit. Nu denk ik dat je inderdaad plotseling weg kan zijn.”

“Ondanks de rottige dingen die we soms meemaken, leef ik liever vandaag dan 1000 jaar geleden – of zo.”

Even dacht Cayenne dat haar oma misschien dezelfde beelden – verhalen – had gezien, toen ze nog een meisje was – ze wist goed dat het niet op een natuurlijke manier op zou houden – de geesten bleven komen. “Het was de bedoeling, hè? Ik moest tot de conclusie komen dat ik dat medaillon moest dragen.”

“Precies. Anders heeft het geen zin.”

Zo ging het gesprek nog eens anderhalf uur verder, hoewel er al snel andere verhalen door werden verteld – eenmaal vroeg Cayenne naar het andere leven van haar oma, maar die ontweek de vraag heel handig en zei dat het nog veel te vroeg was. Iets na half vijf stapte ze op haar fiets en reed naar huis, al overwoog ze een bezoekje te brengen aan mevrouw Madsen.

Nou. Vandaag niet, misschien morgen.

Eén belangrijke vraag bleef tot dusverre onbeantwoord, aangezien Cayenne wilde snappen waarom de demon het nodig had gevonden om Adam te veranderen in een handlanger en de ridders tegen de dorpsbewoners ten strijde te laten trekken. Wie zou het anders gedaan hebben? De vraag stellen was hem beantwoorden.

Thuis zette ze de fiets in de berging, ze pakte de lift naar boven en wandelde even later rustig over de balustrade – het was nog te licht voor Nosferatus, die zou zich zeker niet laten zien. Misschien zag ze hem wel nooit meer.

Zodra ze de voordeur opendeed, begreep Cayenne dat er visite was en natuurlijk kwam het vaker voor, maar nu was het toch een verrassend bekende dame die ze minder snel in hun woonkamer had verwacht. Het waren Anne Madsen en haar dochter Andrea. “Hé – hallo – Is me dat een verrassing, zeg,” zei Cayenne.

“Ja, ik heb rond moet bellen, het kostte wel wat tijd voordat ik je moeder had gevonden en kon vragen of we eventjes langs zouden moeten komen,” zei mevrouw Madsen die een opvallend moderne telefoon liet zien, als een trofee, iets van een andere wereld, maar dat was natuurlijk volkomen onzinnig.

“Ik twijfelde nog of ik u op moest komen zoeken,” zei Cayenne die plaatsnam en haar schoenen uittrok.

“Vandaag – dat is beter.”

“Je moet hem echt gaan dragen, hoor,” zei moeder.

Het medaillon lag op tafel, net zo eentje als oma had gedragen. “Net als oma, want die draagt dezelfde.”

“Het gaat op recept en de dwergen smeden het metaal dat erbij hoort – zo is het altijd gegaan,’ zei mevrouw Madsen, “nu heeft Andrea het brouwsel gemaakt, ze moet het ook leren, al ben ik er steeds bij geweest, want het is toch spannend voor de eerste keer.”

“Afgelopen nacht ging wel,” zei Cayenne.

“Je komt, als ik het goed heb, aan het eind van een droomcyclus en we moeten voorkomen dat er direct een nieuwe begint, want het is toch best verslavend.”

“Omdat je wilt weten hoe het afloopt.”

“Precies,” zei mevrouw Madsen, “al weet je het einde al, omdat het je is verteld door Nosferatus en je hebt het lichaam gezien van Carlijn. Tegelijkertijd ben je eigenwijs genoeg om het medaillon weg te leggen, aangezien je nieuwsgierig bent naar het laatste deel.”

“Maar ik wil gewoon weten waarom het is gebeurd.”

“En de mensen in het kasteel,” zei mevrouw Madsen die de zin niet afmaakte, toch was het duidelijk dat ze doelde op de onschuldigen die er ook werden gedood.

“Dat vind ik minder erg dan die van het dorp.”

Net na zes uur vertrokken moeder en dochter Madsen. In de deuropening beloofde Cayenne langs te komen, volgens de weerberichten zouden er nog een paar zonnige mooie dagen volgen en Andrea wilde haar zeker nog een uitgebreide rondleiding geven en de drie jongens ontmoeten die ze in het begin had gezien, toen Dionne erbij was geweest. Een uur later stond het eten op tafel, het was een vegetarische maaltijd en de avond vergleed in een kalme rust, zelfs Netflix wist daar weinig aan te veranderen. Om kwart voor elf ging ze naar bed, ze poetste haar tanden en begroef zich zorgvuldig onder het dekbed, maar het medaillon had ze in een la van het nachtkastje gestopt.

Zoals gewoonlijk viel ze pas na een kwartier in slaap.

Er heerste grote onrust in het kasteel, aangezien er een flinke brand was uitgebroken in het klooster, sinds korte tijd waren er donkere rookwolken zichtbaar, zodat een groepje ruiters poolshoogte was gaan nemen. Zo’n grote afstand hoefden ze niet eens af te leggen, misschien een halve dag heen en terug.

Toch duurde het lang voordat ze terugkeerden – mensen begonnen zich al zorgen te maken en slechts één man slaagde erin om thuis te komen – zijn kameraden waren één voor één afgeslacht tijdens de terugweg.

De overlevende slaagde er niet in te vertellen hoe er brand was uitgebroken in het klooster, dus nadat alle monniken waren verbrand en de abt was gekruisigd… Er waren nog een paar muren blijven bestaan, de rest was wèg.

Heel even verdwenen alle beelden die zo vertrouwd waren geworden en in haar bed draaide ze zich om en ze opende zelfs haar ogen, maar viel ook vrijwel meteen weer in slaap. Door onbekende ogen kreeg ze zwarte rookpluimen te zien, het waren de ogen van een onbekende vrouw op de muren van het kasteel. Zowel het dorp als het veel verder weg geleden klooster leken nog altijd te branden of het vuur zou als een hongerig monster naar het bos zijn overgesprongen.

Toch vond Cayenne geen gedachten die erop duidde dat haar gastvrouw medelijden kende, ze scheen het hooguit vervelend te vinden dat de monniken overvallen waren door een duistere kracht, maar het bewees ook dat ze niet vroom genoeg waren geweest, dus was het hun eigen schuld.

In het westen zorgde de ondergaande zon voor een bloedrode gloed in de lagere luchtlagen en over roerloze boomtoppen.

Cayenne ontdekte een donkere nevel die zich bijna ongemerkt naar het kasteel bewoog en snapte ook direct wat het moest betekenen, het was Nosferatus wiens honger naar dood en vernietiging nog lang niet was bevredigd. Haar gastvrouw negeerde het fenomeen en ging een ruimte binnen die er aanvankelijk primitief uitzag, maar later toch meer luxe leek te kennen dan Cayenne had gedacht. Ze ontdekte wandkleden, er brandde een prettig vuur en het eten zou snel worden opgediend, een voorgerecht.

Er klonk een harde schreeuw, het was iemand die in doodsnood verkeerde, vrijwel onmiddellijk werd het weer stil, maar Cayenne geloofde dat het slachtoffer verdronk in zijn eigen bloed… daarna werd het stil.


Het andere leven van Cayenne (7)

Struikelend en vallend rende hij door het bos, het was Adam die zich afvroeg hoe hij hier in godsnaam terecht was gekomen. Ver weg in het heden snapte Cayenne goed dat er geen nieuwe beelden van Carlijn zouden volgen, aangezien ze dood was. In plaats daarvan kreeg ze Adam die om een onbekende reden het dorp was ontvlucht en hij begreep zelf niet eens waarom hij dit had gedaan. Er scheen helemaal niets aan de hand te zijn, het was een normale nacht, wel hadden ze gisteravond feest gevierd vanwege een goed geslaagde oogst. Zo vaak hadden ze geen reden voor een uitbundig dorpsfeest. Terwijl de zon op moest komen, rende Adam letterlijk voor zijn leven dat niet eens bedreigd werd door ridders, nee, er bevond zich iets heel anders in het duistere bos en Cayenne snapte dat het om de geheimzinnige vrouw moest gaan met wie ze eerder al kennis had gemaakt.

Een onbekende tijd later bereikte hij het klooster dat werd omgeven door ondenkbaar hoge muren, al snel begon hij op de toegangspoort te bonken – hij probeerde de aandacht van de monniken te trekken door hard te schreeuwen, maar niemand reageerde. Het bleef stil achter de deur en muren, alsof er niemand aanwezig was, hij keek regelmatig over zijn schouder, omdat hij zeker wist dat zijn achtervolger hem inmiddels achterhaald moest hebben. Hij liet zich op de droge bodem zakken en vloekte binnensmonds. Waarom had hij zijn vrouw alleen gelaten? Voor het eerst dacht hij terug naar het moment waarop hij wakker werd – toen Adam zich bewust werd van een gevaar dat er dreigde – niet alleen voor hemzelf, maar iedereen in het dorp. Het was een bovennatuurlijke kracht – een kwaadaardige demon.

Weglokken – hij had geprobeerd de demon af te leiden – misschien zou hij alle levens kunnen redden, maar zijn angst nam toe, bijna per seconde, omdat hij zich steeds beter bewust werd van de dreiging die hen allemaal – elke man, vrouw en kind – boven het hoofd hing. Het was ook het werk van de demon geweest. In gedachten slaagde hij er bijna in om te zien hoe het dorp werd overvallen door een stel ridders die gewoon waren misleid. Het was zinloos, zoals elke vorm van geweld altijd zinloos bleef.

In de ochtendschemering zag hij de onbekende gedaante heel langzaam dichterbij komen, hij voelde een ongekende kou, alsof het januari was, middenin de winter, maar het was eind augustus. Door een voorzichtige opkomende zon leek ze soms te verdwijnen in het licht, het was een demon, een vrouw, maar geen echte vrouw, zoals de zijne, want ze had geen kloppend hart en ademde ook niet echt.

Het was een vermomming die de demon gebruikte, om mannen nieuwsgierig te maken. Ze boog voorover, haar schaduw viel over hem heen, het voelde nog kouder dan al het was geworden en er druppelde bloed van zijn hand dat lekker smaakte en warm was, alsof hij nooit meer last zou kunnen krijgen van de kou. Niets zou hem nog kunnen deren. De eerste druppels bloed gingen verloren, vielen in het zand en op zijn arm, daarna probeerde hij het op te vangen – hij opende zijn mond en dronk het bloed dat de demon hem gaf – hij bedacht dat de demon omgekeerd een mannelijke gedaante had aangenomen als het slachtoffer een vrouw zou zijn geweest – een andere mogelijkheid drong zich niet aan hem op. “Blijf niet bij het klooster, als het licht is geworden, zullen ze je proberen te doden, anders zal de zon het voor hen doen. Verstop je in het bos, begraaf jezelf in de aarde, want overdag mag je je nooit vertonen.” Lichtstralen vielen over de kaal gemaakte vlakte rond het klooster, de demon draaide zich om en verdween in het bos en Adam wist zeker dat hij uiteenlopende gedaantes en namen bewust werd van het ding dat hem zojuist had gevoed. Hij krabbelde overeind, verloor zijn belangstelling voor het klooster, maar voelde tegelijkertijd de brandende kracht van de zon. Ook al begreep hij niet eens wat er gebeurde, toch was zijn wil om te overleven sterker – hij rende terug naar het bos – om zich in de aarde te verbergen tot het donker was geworden – vanavond – de transformatie die in volle gang was, kon geen seconde verhinderen dat hij zich zorgen maakte over zijn vrouw en ongeboren kind die allebei – dat wist hij wel zeker – dood waren.

Toen Cayenne wakker werd, dacht ze maar één ding.

Het was volkomen absurd. Geen uitleg. Helemaal niets. Een onbekende bloedzuigende demon veranderde een onschuldige man in een monster. Al werden ze door een liefde met elkaar verbonden die 1000 jaar geleden had bestaan, Cayenne had hem in zijn duistere kelder opgezocht en gevoeld dat ze vreemdelingen probeerden te zijn. Het probleem was nu juist dat Cayenne alles had gezien, bijna in real time. Zijn liefde lag dood in een kist. Enkele minuten staarde ze naar het plafond, vandaag weigerde ze zomaar – gewoon – naar school te gaan.

Ongeveer tien minuten later besloot ze toch uit bed te komen, douchte sneller dan normaal en ging naar beneden. Haar moeder had het wel een beetje verwacht, deed niet eens zo moeilijk, omdat Cayenne veel meer tijd had nodig gehad dan andere ochtenden.

Niks bijzonders op school. In haar verbeelding probeerde Cayenne nu en dan te zien hoe Nosferatus ’s avonds zijn schuilplaats zou verlaten en wraak ging nemen op degenen die de slachting hadden mogelijk gemaakt. De heerlijkheid Westrivier had slechts korte tijd bestaan, er moest een reden voor bestaan waarom ze plotseling uit de geschiedenis was verdwenen. Komende nacht zou de afronding volgen van dat verhaal en ze hoopte niet al teveel van Nosferatus’ rooftochten te hoeven zien in de komende maanden.

Een leraar Engels merkte op dat ze minder goed oplette dan gewoonlijk. “Ik heb niet zo’n goede nacht gehad. Slecht geslapen. Da’s alles.” Daarmee hield ze het onderwerp voor gesloten, want eerlijk zeggen wat ze ’s nachts allemaal te zien kreeg deed ze niet meer.

Ze waren onderweg naar huis, toen Dionne vroeg: “Ik wou dat je gewoon zou vertellen wat je dwars zit.”

“Dromen – daar heb ik momenteel last van.”

Blijkbaar vond Dionne de reactie van Cayenne een grote openbaring, want ze stopte met fietsen en zette zomaar een voet aan de grond – een oudere man die veel haast leek te hebben begon hard te vloeken – de meiden negeerden hem. “Heb je dat nog steeds?”

“Ja.”

“Wat droom je dan?”

“Nou – gewoon – iemand die 1000 jaar geleden heeft geleefd en afgelopen nacht is vermoord door ridders en volgens mij kreeg ze een zwaard in haar rug.”

“Maar da’s hartstikke eng! Wat zei je moeder?”

“Die vindt ik misschien naar een psycholoog moet.”

“Ik snap dat wel een beetje – dat ze dat zegt.”

Heel geleidelijk en licht slingerend begonnen ze weer te fietsen, het leidde ertoe dat nog een andere man begon te schelden. “Het wordt nu allemaal beter. Hoop ik.”

Toch weigerde Cayenne te vertellen dat ze in het reservaat was geweest, ze vertrouwde Dionne volledig, maar wist niet helemaal zeker of ze haar mond zou kunnen houden over mevrouw Madsen en Andrea, Nosferatus in zijn donkere kelder. Dionne was een aardige meid, een goede vriendin, maar ook een geweldige kletskous die beslist een artikel zou willen schrijven als ze daarmee het krantje kon halen.

“Vast wel,” zei Dionne die een rood stoplicht negeerde, terwijl Cayenne bleef wachten. “Kom nou! Ze rijden je echt niet ondersteboven, hoor.” In haar brein flitste het idee dat ze in werkelijkheid eveneens om het leven zou kunnen komen, als ze niet oppaste.

Dus trok ze een nijdig gezicht en wachtte op groen.

“Dank je wel, ik ben plan heel oud te worden.”

“Soms kan ik je niet volgen, dan doe je iets wat je nooit eerder hebt gedaan, zoals wachten voor rood.”

Zo gingen ze verder – het gesprek dat ze voerden veranderde van toon en tenslotte namen ze afscheid.

“Tot morgen!”, riep Dionne.

’s Avonds keek ze lange tijd naar een serie op Netflix, verveelde zich ergens halverwege ook een beetje. Het werd saai en voorspelbaar, zodat ze iets na elf uur naar bed ging. Moeder riep: “Niet meer dromen!” Het was een minder geslaagd grapje, want ze was het net vergeten. Nadat ze haar tanden had gepoetst, liet ze zich op haar bed vallen. Een deel van haar hoofd stak nog boven het dekbed uit, ze draaide zich naar links.

Een groot stenen gebouw met lange brede gangen, het was er donker en toch slaagde ze erin om details waar te nemen. Er lagen mannen bewegingsloos op de vloer – in plassen bloed – het was meer dan de man nodig scheen te hebben – zijn honger was gestild. Het moest Nosferatus zijn die na zonsondergang het klooster was binnengedrongen en het een goed idee had gevonden om alle monniken te vermoorden en hun bloed te drinken, maar hij raakte snel verzadigd. Als een geest zwierf hij door de gangen, omdat hij zeker wilde zijn dat niemand had weten te overleven. Een man zonder hartslag en ademhaling. Vampier.

Wat ze te zien kreeg, was niet eens een echt verhaal, maar rauwe flitsen, als herinneringen die de eeuwen hadden overleefd in het brein van een ondode. Zoals de geest van Carlijn eeuwenlang had rondgezworven voordat ze een geschikte gastvrouw had gevonden.

Omstreeks twee uur werd ze even wakker, ze ging naar de keuken om een glaasje melk te drinken. Anders dan gisteren was ze niet eens van streek. Ze had het verwacht, het lag in de lijn der verwachtingen.

Moeder verscheen in de deuropening. “En?”

“Hij is wraak aan het nemen.”

“Op wie?”

“Iedereen die hem in de weg staat.”

“Je klinkt erg rustig.”

“Ach, ik had het een beetje verwacht.”

“Tja, dan nog.”

“Het is zo vermoeiend, mam, ik zit er echt niet op te wachten, het zijn de verhalen van iemand anders.”

“Misschien moest je eens met je oma praten, want ze herkent er vast een heleboel van, al heeft ze andere dingen gezien en meegemaakt, vroeger waren mensen niet zo begripvol als je met zulke dingen kwam. Het werd gesust – met de mantel der liefde toegedekt – haar ouders hoopten maar dat het vanzelf over zou gaan.”

“En? Gebeurde het?”

“Ja – tuurlijk.”

Zo simpel was het niet. “Oma sprak er niet over.”

“Precies. Voor je het wist zat je in een gesticht.”

“Dionne weet dat ik droom, niet waarover.”

“Een leuke meid, Dionne. Maar ook een kletskous.”

“Weet ik.”

Cayenne zette het lege glas op het aanrecht. “Ik ga naar bed, anders ben ik morgen opnieuw te laat.”

Korte tijd later lag ze in bed, draaide zich op haar linkerzij en sloot haar ogen – of zakte al spoedig weg in wat een nieuwe droom beloofde te worden. In de verte herkende ze een kasteel, maar Nosferatus had niet zijn menselijke gedaante aangenomen – hij vloog – een tikje onhandig misschien, maar hij was aan het vliegen en het kasteel was zijn einddoel – daar woonden de moordenaars van zijn vrouw – kind – dorpsgenoten – vooral de dood van Carlijn zorgde voor een storm die een begin had, maar geen einde.


Het andere leven van Cayenne (6)

De dagen erna ging ze gewoon naar school en er was in het weekend niks bijzonders gebeurd, geen opwindende zaken die ze met Dionne wilde bespreken, omdat ze dan naar het reservaat wilde gaan, aangezien Cayenne er de mensen kende.

Voor de ontmoeting met Nosferatus had ze zich nooit zo druk gemaakt over haar dromen, vanaf zondagavond betrapte Cayenne er zich op dat ze toch een beetje liep te piekeren over wat er ging volgen. ’s Avonds ging ze haar tanden poetsen, naar bed en lag vervolgens opnieuw enige tijd naar het plafond te staren – naar de duistere schaduwen die er nu waren.

Toch was het geen angst, al leek het alsof er zich onbekende bloed drinkende wezens in het donker schuilhielden, sinds ze in de kelder van Nosferatus was geweest. Na een slordige drie kwartier viel ze in slaap en belandde Cayenne in de andere wereld – die van Adam en Carlijn, maar dan wel voordat het noodlot toesloeg. Dat zou echt gebeuren. Kennelijk was het een fijne warme dag geweest en ze braadde een varken aan het spit, ze hadden een goede oogst binnengehaald en iedereen was vrolijk, aangezien ze de winter eenvoudig zouden doorstaan.

In haar slaap probeerde ze zoveel mogelijk onder haar dekbed weg te kruipen, hoewel er geen echt gevaar dreigde en ook mevrouw Madsen had niets gezegd dat ze ergens bang voor hoefde te zijn.

Onbekende wezens in de schaduwen van haar kamer, misschien hielden ze zich onder haar bed verborgen.

Cayenne trachtte te onthouden dat er feest werd gevierd in het dorp – een gedachte die zich postvatte in haar onderbewustzijn – maar het dorp en zijn bewoners raakten heel geleidelijk op de achtergrond – in plaats daarvan kwam ze op een onbekende plek terecht in het bos – waar het licht amper wist door te dringen. Nu eens een jonge vrouw, dan weer een heel oude – het was verwarrend, maar Cayenne slaagde er niet in om een goed beeld te krijgen van haar nieuwe gastvrouw. Soms moest ze onder een omgevallen boom doorkruipen en dat ging heel eenvoudig, korte tijd later kostte het erg veel moeite om zelfs te bukken.

Slechts eenmaal stapte ze in een ondiepe plas water. Er werd een vrouw zichtbaar met een tijdloos gezicht. In eerste instantie vroeg Cayenne zich af of ze haar al eens eerder had gezien en stelde toen vast dat ze het toch echt zelf was – ze begon te lachen – in de droom, een wereld die al zeker 1000 jaar niet meer bestond – ze lachte haar tanden bloot waarbij ze twee lange hoektanden zag die ze met een vampier associeerde. Heel even dacht ze bloed te zien dat via de onderkin op een jurk droop die kort geleden nog sneeuwwit was geweest.

Het was al bijna vijf uur toen ze wakker schrok – ze wierp een blik op de wekker en liet haar hoofd terugvallen op haar kussen. In het appartement bleef het stil. Ook moeder bleef gewoon slapen en Cayenne bedacht dat mevrouw Madsen gelijk had gekregen – ze opperde al eens dat ze ook de levens van andere personen kon waarnemen – iets wat Cayenne nog nooit had meegemaakt – misschien kwam het door Nosferatus en had ze een herinnering gekregen die stilletjes was weggeslopen uit zijn onderbewustzijn.

Nu duurde het bijna een kwartier voordat ze erin slaagde de slaap te vatten en bijna ongemerkt zakte ze weg en belandde in wat het einde bleek te zijn van het dorpsfeest waarbij een aantal mannen dronken waren geworden – haar echtgenoot Adam oogde nuchter. Vrouwen hadden elkaars gezelschap opgezocht, net als de kinderen die weg dienden te blijven uit het bos. Niemand had dit met zoveel woorden uitgesproken, maar het begon donker te worden er waren nu eenmaal taboes in de andere wereld, die van Carlijn.

Na zonsondergang behoorde het bos toe aan de duivel en zijn trawanten. Voor het eerst in haar leven wist ze zulke dingen. Het moest Nosferatus zijn geweest. Zou het nu voortaan altijd zo blijven gaan? Om herinneringen op te vangen, als een radio-ontvanger?

Goed beschouwd vond ze de terugkeer van Carlijn een verademing, het zorgde ervoor dat ze veel opgewekter aan de ontbijttafel zat dan een dag eerder. Ondanks het feit dat het maandagochtend was, er lag een lange saaie schoolweek voor de boeg en haar nachten beloofden erg kort, maar boeiend te worden.

Zoals ze al verwachtte vroeg Dionne hoe haar weekend was geweest en Cayenne had besloten dat ze alles mocht vertellen behalve de waarheid. “Erg saai,” antwoordde ze, “ik heb echt helemaal niets gedaan.” Natuurlijk waren ze goede vriendinnen, maar de wereld van mevrouw Madsen en haar flatbewoners vormden een plek die Cayenne het liefst voor zichzelf wilde houden, hoewel het erg vervelend zou worden als Dionne er ooit achter zou komen dat ze er vaak kwam.

Uiteraard verliep de dag in eenzelfde vertrouwde sleur, goed opletten en meedoen, nooit indutten, zorgvuldig aankruisen wat de belangrijke onderwerpen zouden zijn met het oog op het examen.

“Ik vind je erg afwezig,” zei Dionne, “je zegt weinig.”

Zo dom was Dionne nou ook weer niet, het was haar dus toch wel opgevallen dat er iets aan de hand was.

“Voel me niet lekker,” zei ze.

“Daarom heb je dit weekend dus ook niks gedaan.”

“Denk het.”

“Moet je naar een dokter, denk je?”

“Nee, het gaat vanzelf wel over.”

Vroeger dan normaal lag ze in bed en het duurde net als de dagen ervoor erg lang voordat ze de slaap wist te vatten. Net als Carlijn. Heel even wist Cayenne zeker in welk hoofd ze terecht was gekomen, verleden week was het nooit zo’n probleem, sinds haar ontmoeting met Nosferatus wel. Net als Carlijn draaide ze onrustig in haar slaap. Alles leek normaal. Ze opende haar ogen en zocht Adam, maar die was opgestaan – hij was verdwenen. Normaal stond hij nooit zo vroeg op, aangezien het buiten schemerde – de dag moest nog beginnen – gisteravond hadden ze feest gehad, dus iedereen zou later opstaan. Iemand begon te schreeuwen. “Ridders!” Het was vreemd, want ze zouden hen juist moeten beschermen. Het was wel degelijk een overval. In haar nachtjapon ging ze kijken, ze voelde een vieze hinderlijke rook – als van een brand. Diverse huizen stonden inmiddels in brand en de meeste mensen hadden zelfs de kans niet eens gezien om weg te komen. Ze waren levend aan het verbranden. “Naar het bos! Breng jezelf in veiligheid!” In de tussentijd stond ze half verdwaasd naar Adam te zoeken – haar sterke betrouwbare partner.

Door het dorp galoppeerden ridders, mannen die bebloede zwaarden vasthielden en nieuwe slachtoffers schenen te zoeken, het was tijd om niet langer na te denken en inderdaad de afzondering van het bos te zoeken – weg te rennen – niet nadenken. Natuurlijk bleef ze veel te lang staan, maar tenslotte wist ze de controle over haar voeten terug te krijgen en begon ze op haar blote voeten naar het bos te rennen – ze dacht aan Adam – en haar ongeboren baby.

Niet helemaal onverwacht – of toch wel een beetje – voelde ze een scherpe pijn – een hard scherp voorwerp drong in haar rug en Carlijn viel voorover.

In de eenentwintigste eeuw kwam Cayenne happend naar adem overeind – ze schreeuwde heel hard en het was geen woord, maar een woeste brul, omdat Carlijn 1000 jaar geleden als een beest was afgeslacht en ze wist niet eens waarom de ridders naar het dorp waren gekomen, terwijl praktisch iedereen nog lag te slapen.

“O – mam – help – ze hebben iedereen vermoord!”

Het was een kwestie van seconden – zoveel tijd had haar moeder nodig om in de slaapkamer van Cayenne te komen – ze liet zich op bed vallen – en ondertussen hapte Cayenne nog steeds een beetje naar adem – mevrouw Madsen en Nosferatus hadden haar hiervoor willen waarschuwen – het zou gebeuren en het was ook inderdaad gebeurd. Zoveel jaar geleden.

“Het was maar een nachtmerrie, lieverd,” zei moeder.

“Vreselijk – de ridders kwamen in het dorp en hebben gewoon alle bewoners afgeslacht – echt, iedereen die er was – ze lieten mensen in hun huizen verbranden.”

“Het was maar een droom.”

“Mam – ik wist dat het slecht zou aflopen.”

“Hoe? Omdat je daarginds bent geweest?”

Nog steeds waarschuwde haar intuïtie om een deel te verzwijgen, aangezien ze onmogelijk zou kunnen verklappen dat ze een echte vampier had gesproken.

Of het monster van Frankenstein.

Twee heksen.

“Ja.”

“Wat heb je allemaal gezien – of gedaan?”

“Niks eigenlijk – thee gedronken.”

“Nou – misschien is het nu dan afgelopen en heb je je ellendige dromen niet langer – het heeft lang genoeg geduurd en anders vind ik dat je alsnog echte professionele hulp moet zoeken – een psycholoog. Om maar eens een voorbeeld te noemen.” Het gezicht van Cayenne draaide korte tijd naar rechts – de wekkerradio en het bleek pas half drie te zijn, ze had nog enkele uren te gaan voordat het ochtend werd.

“Nee, dank je, ik hoef niet zo nodig.”

“In dat geval moet je jezelf aanleren wakker te worden zonder hard te schreeuwen dat iedereen wordt vermoord. Nog even en je bent achttien, ik ben niet meer van plan om je alles voor te kauwen alsof  je een klein kind bent – die tijd heb je nu achter je liggen.”

“Je hebt gelijk,” zei Cayenne.

“Misschien moet je het licht nog even aanlaten.”

“Of eerst een kopje thee – of glas melk.”

“Ga vooral je gang. Probeer niet te gaan snaaien.”

Niet veel later keerde haar moeder terug naar bed, zelf ging Cayenne in de keuken een glas melk inschenken. In haar hoofd tolden alle beelden rond die ze net had gezien en waar ze zo wreed uit wakker was geworden, aangezien de ridders inderdaad iedereen probeerden te vermoorden en Cayenne snapte werkelijk niet waarom ze dat nou ineens deden, tevens probeerde ze te snappen waar Adam was gebleven – die toen in een vampier werd veranderd en vandaag bekend stond als Nosferatus – die zich verborgen hield in een donkere koude kelder, zoals ze verwachtte van een vampier.

Na een tweede glas melk keerde ze terug naar haar slaapkamer om hopelijk in de resterende uren van de nacht uit te vinden wat er met Adam was gebeurd.