Het andere leven van Cayenne (4)

’s Avonds lag ze in bed, anders dan normaal kostte het erg veel moeite om de slaap te vatten, dus lag ze naar het plafond te staren en hoorde in gedachten de kalme stem van mevrouw Anne Madsen praten over een natuurlijke gave die ze had.

Veel had Cayenne niet gezegd tegen haar moeder, alleen dat ze een beetje aan het winkelen was geweest. Ondertussen bleek Dionne met een jongen weg te zijn geweest en dat was gezelliger geworden dan ze zelf vooraf had gehoopt, ze waren tot aan de rand van het reservaat gekomen, maar ze hadden het lef niet gehad om de brug over te steken – ook begon het op een zeker moment te regenen, dus moesten ze naar huis.

Terwijl ze het appje las, wachtte Cayenne op een verongelijkte opmerking van Dionne die haar per ongeluk toch had gezien, maar ze zei er niets over. Het betekende dat ze elkaar duidelijk hadden gemist.

Na bijna een half uur in bed lag ze nog altijd wakker.

Een medaillon dat haar zou moeten helpen met slapen, nooit meer beelden van het middeleeuwse dorp dat beheerst werd door ridders die weinig leken op de moderne edele figuren uit films en boeken. Tenslotte viel ze in slaap en er volgde vreemd genoeg gebeurde er helemaal niets – geen beelden – geen Adam – niets.

Voor het eerst sinds haar zesde jaar of zo slaagde ze erin om door te slapen tot ze de volgende dag om iets na tien uur wakker werd. In één keer doorgeslapen.

Er lag een verbaasde glans op haar gezicht, want ze wist zich echt totaal niets te herinneren en normaal wemelde het in haar hoofd van de beelden – het gonsde er altijd van – misschien had ze geen medaillon meer nodig, viel het wel mee en had ze veel eerder naar het reservaat moeten gaan om met mevrouw Madsen te praten, zoals ze gisteren had gedaan. Ze balde haar vuist – het voelde als een triomf – een overwinning – tot ze dacht aan de thee die ze gisterochtend had gedronken samen met de moeder van Andrea die natuurlijk een apart drankje had gemaakt voor Cayenne en vervolgens een droomloze slaap had gekregen. Voor het eerst sinds haar zesde jaar. Om half elf had ze gedoucht en ging ze ontbijten, haar moeder was allang klaar. Natuurlijk viel de triomfantelijke glimlach die op haar gezicht was gebeiteld enorm op, want moeder vroeg ernaar.

“Heb je nu eens leuk gedroomd?”

“Nee, helemaal niet zelfs.”

“O, da’s de eerste keer. Hoe heb je dat gedaan?”

Gedurende enkele seconden dartelden er allerlei ideeën in haar hoofd die geen van allen in de buurt van de werkelijkheid kwamen en zodoende afvielen. Het was veel eenvoudiger om de waarheid te vertellen, aangezien Cayenne zelf ook niet begreep wat er nou was gebeurd, omdat ze geen nieuwe dromen had gekregen afgelopen nacht, maar voor de verandering nu eens echt lekker had doorgeslapen.

“Ik ben naar het reservaat gegaan – in mijn eentje, dus zonder Dionne en heb daar met een vrouw gepraat die veel verstand heeft van kruiden – we hebben thee gedronken en ik heb verteld over mijn dromen – ik heb helemaal niets verzonnen… gefantaseerd, het blijkt dus allemaal gewoon te kloppen… echt te zijn.” Heel even zweeg Cayenne en dacht aan het verhaal dat ze had gehoord over mediums.

“En – verder?”

“Ze zei dat ik een soort medium moest zijn.”

Er viel een stilte waarbij Cayenne moeilijk wist te bepalen of het goed was dat dat juist gebeurde – haar moeder moest wel langer nadenken dan normaal. “Net als je grootmoeder dus – die had ook een gave.”

“Ik dacht dat je boos zou zijn.”

“Nee – in werkelijkheid heb ik er vaak genoeg aan gedacht zelfs – besproken met je oma – die meer dan eens heeft aangeboden een gesprek met je te willen voeren hierover – de dingen die je ziet in je dromen behoren aan iemand toe die lang geleden heeft geleefd en dat was duidelijk – volgens je oma dan.”

“Het is iemand anders geworden.”

“Ja, gelukkig wel. Wie heb je gesproken?”

“Anne Madsen.”

“Nooit van gehoord.”

“Rode haren, net als ik, ze heeft een dochter die Andrea heet en ze is iets ouder dan ik,” zei Cayenne.

“Mooi – ook een rooie, net als jij. Vriendinnen dus.”

“Ik ga er weer naar toe. Straks.”

Even leek het alsof moeder nog iets anders wilde zeggen, maar ze verlegde haar aandacht alweer naar een boek dat ze aan het lezen was. Cayenne dacht dat ze nog een reactie zou geven, goed of slecht, maar scheen het idee inmiddels te hebben geaccepteerd, ondanks de grapjes die ze eerder had gemaakt over magische wezens. Daarom begon ze de cruesli naar binnen te lepelen alsof ze een dringende afspraak had.

Het was een normale rustige zondagochtend en er heerste een overheerlijke rust op straat. Eerlijk gezegd wist Cayenne niet goed of ze het wel zo fijn had gevonden om geen berichten uit de andere wereld te ontvangen, want dat moest het toch wel een beetje zijn. Haar zwangere alter-ego die een kind verwachtte, de ridders die bescherming aanboden, omdat ze ook belasting wilde heffen, bovendien bevond er zich een klooster niet ver daar vandaan, bewoond door monniken die vast ook iets wilden.

Natuurlijk vond ze het leuk om voor de verandering eens een lekkere nacht te hebben beleefd, maar ze wilde dolgraag uitvinden hoe het verderging, bovendien verlangde ze ook wel naar het gezelschap van Adam die ontzettend goed liet merken dat ze nergens bang voor hoefde te zijn. Alles kwam goed.

Aangezien er geen sprake kon zijn van enige toeval, moest mevrouw Madsen nu maar eens vertellen hoe het nou precies zat – wat voor thee ze had gedronken en of het effect ervan blijvend was. Stiekem wilde ze toch ook wel weten hoe haar andere leven verderging.

Vandaag liet ze haar fiets in het bos achter – ze had een geschikte boom gevonden, een dicht struikgewas.

Links stak een kale heuvel boven de bomen uit – een paar honderd meter verderop – anders dan gisteren voelde ze nu een brandende nieuwsgierigheid naar de geheimen die daarginds ergens werden verborgen – een andere wereld en waarschijnlijk had mevrouw Madsen groot gelijk gehad, toen ze beweerde dat ze een medium was. Om die reden was het dan ook des te vreemder dat Cayenne afgelopen nacht haar normale dromen niet had gehad. Het voelde bijna alsof mevrouw Madsen haar iets af had genomen. Er bestonden wel meer geheimen in het reservaat, want zo noemde ze de plek nog steeds, zoals de magische wezens die zich schuilhielden in onderaardse holen. Natuurlijk vertoonden ze zich niet zomaar, maar Cayenne voelde hun aanwezigheid heel duidelijk. Kelders, die eerder nog onder water stonden, bleken nu toch weer droog te zijn gevallen, al spiegelde de vloeren nog een beetje. Soms bleef ze naar beneden staren, omdat het gewoon leuk was om te doen. Eerder had ze er de kans niet voor gekregen.

Min of meer onverwacht stond ze voor de flat en Cayenne zag een man voorbijkomen wiens gezicht en handen onder de littekens zaten. Ze schrok, deinsde terug en zei: “O, sorry, ik bedoelde het niet zo rot.”

“Ik ben het gewend, mijn naam is Victor en jij zou Carlijn moeten zijn, je draagt haar overleden geest.”

“Zoiets – het is best gecompliceerd.”

Ondanks de littekens probeerde hij te lachen. “Bedankt in elk geval – we kennen nu zijn christelijke naam. Daar hebben we jarenlang naar moeten raden.”

“Adam.”

“Die bedoel ik.”

“Welke naam – ?”

“Het spijt me, maar die mag ik niet weggeven.”

“Jammer.”

Terwijl ze dit zei, stond Andrea uitnodigend op het balkon te zwaaien. “Kom je? We hebben verse thee!”

Met een licht schommelende tred liep Victor verder en hij keek niet eens meer over zijn schouder – Cayenne haastte zich, want was benieuwd naar de verhalen die mevrouw Madsen ongetwijfeld ook moest hebben. De voordeur stond uitnodigend open, ze betrad de gang en rook een scherpe lucht die er gisteren nog niet was geweest – ze waren met iets nieuws bezig, maar ja – het was net een tweede keer.

“En? Hoe heb je geslapen?”, vroeg Anne Madsen.

“Goed. Ik heb niet gedroomd.” Uiteraard probeerde ze geen verwijt door te laten klinken in haar stem.

“Ja – juist, je vindt het vervelend.”

“Een beetje wel.”

“Snap je waarom we je liever niet verder zien gaan met je dromen en er de voorkeur aan geven dat je je concentreert op zaken die in het hier en nu spelen?”

“Nee.”

“Neem rustig plaats,” zei mevrouw Madsen.

Cayenne ging zitten. Kennelijk hadden de flatbewoners haar situatie uitputtend besproken, want ook de man die ze buiten had ontmoet wist ervan. Ook voor Cayenne kwam er een kop thee op tafel te staan.

“Ik bedoel – ,” zei ze, “kennelijk zijn er vervelende dingen gebeurd, maar dat is wel 1000 jaar geleden.”

“Zonder meteen op details in te gaan,” zei mevrouw Madsen, “want Adam heeft voor het eerst gesproken over de gebeurtenissen die van hem de enige overlevende hebben gemaakt – de laatste getuige. Ik breng je naar beneden – in de kelder is zijn verblijf. Het is er altijd donker, want hij is iemand die zich nooit overdag vertoont – hij verdraagt geen zonlicht.”

Eerder al hing Adam als een zwarte nevel boven Dionne en Cayenne, toen ze weg werden gestuurd door de drie jongens. Heel voorzichtig nam ze een slokje thee. Iemand die al 1000 jaar oud is en zich kan veranderen in een zwarte nevel, net als Dracula, of desnoods een vleermuis, want die had haar achtervolgd. De buurman had gedacht aan een vos, ook een roofdier. Ze zette haar mok neer en verzamelde al haar moed om hardop uit te spreken wat ze dacht.

“Hoe heet hij nu eigenlijk?’, vroeg ze. Het was geen theorie die ze formuleerde, maar slechts een vraag.

“Nosferatus. Zo noemen we hem. In werkelijkheid heeft hij al vele honderden namen gehad. Een lange magere man met donkere ogen en bijna zwarte haren. Er bestaat een kans dat je hem een keer hebt gezien.”

“Ja – hij is niet zo heel erg anders dan toen.”

“Je bent de enige die dat kan bevestigen.”

Nog steeds probeerde ze het woord uit te spreken dat enkele ogenblikken eerder door haar hoofd spookte.

“Is hij soms een… een vampier?”

“Buiten sprak je een man wiens gezicht vol zit met littekens die om eerlijk te zijn over zijn hele lichaam voorkomen. Sinds een krankzinnige geleerde hem heeft gemaakt, alleen maar om te bewijzen dat het mogelijk was. Hij heeft dezelfde naam als zijn vader.”

“Victor.”

“Juist,” zei Madsen, “Victor Frankenstein, zelf ben ik een heks, net als mijn dochter, verder hebben we reuzen, dwergen, feeën, weerwolven en een halfengel, tevens leeft er een vampier in onze kelder.”

Misschien kwam het door de klank van Madsens stem, een vreemde glinstering in haar ogen, maar Cayenne twijfelde geen moment aan de woorden die zo net had gehoord. Ze had de flatbewoners gisteren al gezien.

Ja, ze wist het heel zeker.


Plaats een reactie