Maandelijks archief: augustus 2019

HET ANDERE LEVEN VAN CAYENNE (1)

Eerlijk gezegd wist ze nooit of ze wel echt droomde, behalve als ze haar ogen weer opendeed en soms stond moeder zwijgend tegen het kozijn te leunen. Ze woonden in een klein appartement op de derde verdieping. Met zijn tweeën. Geen huisdieren, geen broer of zus en ook geen vader, want die was lang geleden ’s avonds de deur uitgelopen om sigaretten te kopen en nooit meer teruggekomen. Bijna alle dromen die ze had speelden zich af in een middeleeuws aandoend dorpje en de details die ze zich wist te herinneren klopten allemaal redelijk goed. Een verzameling eenvoudige houten huisjes, een kerk die ook volledig was gebouwd van hout. Modderige straatjes, een paar akkers die nauwelijks voldoende eten opleverden, maar ze moesten het ermee doen. Erg groot waren de mensen niet, zelf was ze de langste van allemaal, vrouwen gingen regelmatig dood tijdens de geboorte van een kind, mannen werkten tot ze er dood bij neervielen. Het was geen leven waar ze erg blij van werd, maar ze droomde er altijd over.

En het duurde ontzettend lang voordat ze haar moeder erover durfde te vertellen. Dus niet zomaar dromen, nee, ze zag vrijwel elke nacht een leven aan zich voorbij trekken, ze was de vrouw van een man die Adam werd genoemd, een lange magere vent met donkere, ja, bijna zwarte haren. Ze waren eenvoudige boeren. In haar droom wist ze dat ze twee sets kleding had. Eentje voor de zomer, eentje voor de winter. Ze wasten zich vrijwel nooit, ze spoelde haar gezicht wel af, maar een bad hadden ze helemaal niet. In de zomer gingen ze zwemmen. Ja, dat deden ze dan wel eens.

Cayenne droomde steeds over dezelfde mensen, zoals ze altijd weer naast Adam wakker werd en op een dag snapte ze na een nieuwe droom dat ze zwanger was, ofschoon ze zelf toen net zeventien was geworden. Niet alleen in werkelijkheid. Haar dubbelganger in de droom was net zo oud, dat wist Cayenne honderd procent zeker. Het kwam erop neer dat ze een dubbel leven aan het leiden was, want ze groeiden samen op. Al gebeurde er geen enge dingen, het was een gewoon dagelijks leven van een groepje mensen in een afgelegen dorp in een uitgestrekt bos. Voor zover ze wist waren er vrijwel geen andere mensen. Adam beweerde dat er kilometers verderop een echt kasteel stond en hij wist van een klooster, omdat de monniken er land aan het ontginnen waren.

Natuurlijk had Adam gelijk, maar zelf was ze er nog nooit geweest, dus ze kon zich er nauwelijks iets bij voorstellen. Stenen gebouwen, zoals het kasteel en klooster, die ver boven de bomen uitstaken. Dromen. Als een verhaal, nee, meer nog dan een gewoon verhaal, het was het leven dat ze zag gebeuren, zoals het hare zich overdag afspeelde. Al had ze soms een vriendje en meestal niet, bovendien wist ze verdraaid goed hoe het was om seksueel opgewonden te raken, dankzij Adam gebeurde dat met enige regelmaat. Nou ja, tot ze zwanger raakte. Toen was dat afgelopen.

Zoals zo vaak douchte ze ’s ochtends eerst en ging vervolgens snel wat eten, omdat ze naar school moest.

“Je was weer erg onrustig vannacht,” zei moeder.

“Geen idee,” antwoordde Cayenne. Alle beelden en gesprekken bleven in haar actieve geheugen achter.

“Nu vind ik het nog niet eens zo’n probleem, maar over een paar jaartjes heb je een vriend… of… in elk geval slaap je met een ander in hetzelfde bed en zul je het moeten uitleggen… alles wat je mij hebt verteld.”

“Misschien ga ik in mijn droom wel dood en is het voor altijd afgelopen,” zei ze, terwijl ze een grijns nog net op tijd wist te onderdrukken, want de ogen van haar moeder verraadden een snel naderend onweer.

“Misschien ook wel niet.”

“In de droom ben ik nu zwanger.”

“O God.”

“Niet echt, hoor,” zei Cayenne. Stoelpoten schoven achteruit, ze pakte haar telefoon van de tafel en liet hem in haar rugtas vallen, nadat ze snel de berichten had gecheckt. Straks – op de fiets zou ze antwoorden.

Buiten regende het al enige tijd en Cayenne dacht aan de eindeloze buien die ze in haar dromen had meegemaakt, het duurde erg lang voordat ze last kregen van het water, maar vroeg of laat kwam het altijd binnen. Regen was veel erger dan kou, aangezien ze een vuur konden maken waarmee ze zich warmden. Of ze kropen dichter tegen elkaar aan.

“Denk je soms dat ik echt hulp moet zoeken?”, vroeg Cayenne, het was een onderwerp dat vaker ter sprake was gekomen en nooit echt goed doorgesproken.

“Ja – misschien – of – ik denk het wel.”

“Mam! Er is niks aan de hand. Het zijn maar dromen. Alleen het feit dat ik een echt leven voorbij zie komen is hartstikke weird. En ik ben getrouwd met Adam.”

“Zo meteen kom je hem nog in het echt tegen.”

“Nou, echt niet, hoor.”

Korte tijd later verliet ze het huis, trok al direct haar capuchon over het hoofd en begon sneller te fietsen. Het andere leven dat ze leidde verschoof naar de achtergrond en normaal dacht ze er overdag nooit aan.

Anders dan vroeger sliep ze normaal, als zevenjarig meisje was ze doodsbenauwd om te gaan slapen tot ze merkte dat er niks bijzonders gebeurde. Geen enge monsters. Het was een doodnormaal leven van iemand die misschien duizend jaar geleden geleefd zou kunnen hebben. Net als de andere mensen. Een krakkemikkig houten huis, mensen die aan reuma leden, omdat ze altijd met kou en vocht te maken hadden. Behalve in de zomer als er geoogst moest worden, dan werkte iedere man en vrouw die kon staan en lopen op het land om het werk voor mekaar te krijgen. Daarna was het feest, aangezien ze wisten dat ze een strenge winter makkelijk zouden doorstaan.

Onderweg kwamen er diverse berichtjes binnen van vriendinnen, terwijl ze haar antwoorden tikte, bedacht Cayenne dat ze afgelopen nacht voor het eerst echte klokken had horen luiden. Ze waren in het dorp niet langer alleen. Er waren nog andere mensen. Een kasteel en een klooster die vrij ver uit elkaar stonden. Ze waren geen buren. Wat was beter? Een klooster of een kasteel? En misschien maakte het geen barst uit.

School verliep in een bekende prettige cadans, uur na uur, leraren wisselden elkaar af, er kwam een jongen binnen die erg laat zijn bed uit was getuimeld. Normale dingen. Vandaag lukte het bar slecht om haar andere leven te vergeten, ze bleef nadenken over een wereld die zich steeds sneller begon te ontvouwen, eerst heel klein en tenslotte steeds groter, omdat ze zich nu ook het bestaan van de anderen bewust werd.

Na het laatste lesuur stelde haar vriendin Dionne voor om naar het reservaat te gaan dat in het oosten van de stad lag en jaren geleden min of meer toevallig in handen van een groepje mensen terecht was gekomen en vandaag gold als een beschermd natuurgebied. Ooit stond er een woonwijk, vandaag groeide er bomen, struiken, leefden er mensen die de voorkeur gaven aan een groene manier van leven en projectontwikkelaars konden er niets aan veranderen, al zouden ze dat nog zo graag willen. Er was een flat blijven staan die in 1960 was gebouwd en jaren terug gesloopt zou worden, maar dat was nooit gebeurd.

Voor Cayenne leek het alsof haar alter-ego besloot op bezoek te gaan bij de bewoners van het kasteel, als ze al binnen werd gelaten, iets wat ze in het klooster als vrouw mocht vergeten, daar leefden alleen mannen.

“Nou? Wat denk je ervan?”, vroeg Dionne.

“Goed, ik ga mee,” antwoordde Cayenne.

Tot nu toe had ze met niemand gesproken over haar dromen – als ze al echte dromen waren – toch durfde ze Dionne als haar beste vriendin te beschrijven.

Alleen moeder wist er uiteraard van. Dat was alles.

Het was verdraaid lastig om in het reservaat te komen, aangezien er niet eens stadsbussen in de buurt kwamen, er lag welgeteld één brug die ontoegankelijk was voor auto’s – verder mocht er geen enkel voertuig komen dat voorzien was van een verbrandingsmotor.

Na een half uur op de fiets hadden ze de grens bereikt.

“Hebben die mensen nou nooit een ambulance nodig?”, vroeg Dionne. Nergens anders had je een beter uitzicht dan op de brug die hoger lag dan de wijk die er vroeger achter had gelegen, vandaag was het een groene wereld, bomen die nog drijfnat waren na alle regen, hier en daar zag Cayenne de contouren van voormalige flatgebouwen, omdat de fundamenten en kelders waren blijven liggen, een moeilijk begaanbaar gebied, gevaarlijk ook.

“Heb je afgesproken met iemand of zo?”, vroeg Cayenne die het antwoord allang vermoedde, want haar vriendin was veel meer het type van de spontane ideetjes die vaak genoeg moeilijk uitvoerbaar waren.

“Nee. Onaangekondigd. Da’s beter. Overvaltactiek.” Terwijl ze haar woorden uitsprak, balde ze een vuist.

Onder haar voeten lag gebroken asfalt, gras, planten en zelfs boompjes waren er aan het groeien, terwijl Cayenne dacht dat dat onmogelijk zou moeten zijn. Ze verwachtte een solide hek, maar er was alleen een fietspoortje. Het raadsel groeide, voor zover ze wist bestond er geen enkele andere manier om er te komen. Een reservaat. Of stadseiland. Heel geleidelijk boog de weg naar beneden, links en rechts van hen had de natuur allang zijn oeroude rechten weer hernomen. Opnieuw viel het Cayenne op dat er nog fundamenten lagen, diepe gaten met spiegelend water erin, konijnen schoten het struikgewas in, vogels verlieten hun schuilplaatsen in de bomen, het werd er onoverzichtelijk nu ze onderaan de weg waren. Een natuurlijk bos. Als een verwilderd park. Staatsbosbeheer had er geen enkele zeggenschap. Dionne liep langs een omgevallen boom die nog altijd voldoende voedsel leek te krijgen, gezien de bladeren. Cayenne passeerde braamstruiken en wist zich te beheersen om niet te gaan staan snaaien. Ook herkende ze appel- en perenbomen, zelfs perziken, bijna klaar voor de pluk.

“Net een paradijs,” zei Dionne. “Prachtig.”

Net voorbij een bocht, want ze volgden nu een kronkelend pad dat in de loop der jaren was ontstaan, werden ze opgewacht door drie jongens – twee hadden er een normale lengte, een was veel kleiner en droeg bovendien ondanks zijn leeftijd een stevige baard. “Indringers,” zei een jongen die opvallende lichtgrijze ogen had, “het is gevaarlijk voor burgers.”

“Pardon?’, vroeg Dionne die hard begon te lachen.

“’t Is een bof dat jullie nog leven,’ zei de dwerg.


John Bressers en de affaire Blauwbaard (11/11)

Een open einde wilde Bressers het niet eens noemen, want in zijn ogen bleven er een paar vragen onbeantwoord. Ja, het dossier Mansveld ging dicht, al moest er nog een proces volgen, want Bressers weigerde de Majesteit als troef te gebruiken – de jonge Michael Mansveld diende te bloeden voor zijn totaal onnodige gebruik van geweld – een verwarde geest die de zonden van zijn vader probeerde te wreken. Natuurlijk begreep Bressers het. Terwijl de eerste echt warme dagen van het jaar verstreken, had hij een zekere rust gevonden in zijn Veluwse vakantiehuis – hij hoefde niet zo nodig te verhuizen, of de kust op te zoeken – de zeelucht maakte hem onrustig, alsof hij elk moment zijn koffer wilde pakken en vertrekken naar tropische oorden. Bomen rond zijn tweede woning waren alweer volop in het blad, vanaf de weg viel zijn schuilplaats amper te zien, er stond een auto geparkeerd, maar die zou uiteraard ook aan wandelaars toe kunnen behoren.

Gelukkig was zijn naam uit de krant gebleven, wel moest hij eerdaags getuigen in de rechtbank, zijn archief telde nu enkele dossiers minder, aangezien ook alle info over Cindy Hoefnagels en Hans Albrecht waren overgedragen aan de politie. Hij wilde er een flauw grapje over maken – ze mochten alles hebben, als zijn pensioen maar niet werd onderbroken. Het was leuk om een keer te zeggen, maar Bressers wilde zich ook niet blijven herhalen.

De dood van Cindy Hoefnagels stond hoe dan ook vast. Ze bleek niet in verwachting te zijn geweest, zoals Bressers een tijdje had gedacht en Michel Grijs had zich een trouwere dienaar van de Majesteit getoond dan zelfs Bressers had durven te denken. Er zouden geen vragen meer mogen bestaan rond het dossier Hoefnagels. Tot groot verdriet van een Thaise familie in Bangkok werd de villa verkocht. Politiechef Nueng had er een deel van zijn familie ondergebracht. Hij had het gewoon gekraakt. Er verscheen een glimlach op het gezicht van Bressers, toen hij dit vernam. Zoiets hij nou wel verwacht.

Met enige regelmaat werden er bedragen van de bankrekening van Cindy Hoefnagels opgenomen en Bressers had geadviseerd de zaak zorgvuldig te blijven volgen.

Iemand had de bankgegevens van Cindy Hoefnagels te pakken gekregen en leefde er een beetje van, het was geen potverteren, maar hij – of zij – betaalde er wel degelijk rekeningen van. Cindy Hoefnagels was dood. Daarover kon geen twijfel meer bestaan. Alle informatie die Nueng had kunnen verschaffen wees daar ook inderdaad op. Cindy was hartstikke dood.

Eerder een etterende zweer dan een open einde.

Zowel Cindy als Hans waren allang dood. Wie maakte er dan gebruik van de bankrekening? Het was verreweg de belangrijkste vraag die Bressers bezighield, terwijl hij zich begin mei bezighield met de Europese verkiezingen. Uit interesse. Meer niet.

Er moest iemand in de inner circle van Albrecht zijn geweest die de financiële geheimen kende en er tot de dag vandaag volop van wist te profiteren. Een gangster. Een moordenaar. Iemand met voldoende discipline om nooit echt veel geld uit te willen geven. Het was iemand die mogelijk een baan had.

Om zijn gedachten te verzetten, verdiepte hij zich in de instituten van de Europese Unie – een organisatie die zo gecompliceerd was geworden dat het daardoor juist interessant werd. Hij vond het volkomen knots. Toch slaagde zijn opzet volkomen, het lukte hem om niet aan de onbekende man of vrouw te denken die destijds aan zijn aandacht had weten te ontsnappen en nu leefde van crimineel geld.

De tegenstanders van Donald Trump, een man die tot zijn eigen verbazing het presidentschap in de USA had weten te verschalken, hadden een manier gevonden om op zijn eindeloze reeks tweets te reageren. Niet antwoorden bleek de beste manier.

Het was maar afleiding. Zoals hij vandaag allerlei sites zat uit te vlooien op zoek naar informatie over de Europese verkiezingen. Bressers las dat de Raad van Ministers sinds 2014 een gekwalificeerde meerderheid hanteerde en dat betekende dat de premier het best mocht zeggen als hij ergens niet mee eens was en er werd niks mee gedaan of er zouden nog andere landen moeten zijn met dezelfde mening.

Een van de grote ochtendkranten kopte op zaterdagochtend dat hipsters massaal woningen aan het opkopen waren in achterstandswijken, waardoor de huizenprijzen explosief stegen. Bressers las het verhaal en bedacht dat er dan niet langer gesproken mocht worden van achterstandswijken, aangezien het gemiddelde inkomen van de mensen te hoog lag.

Na een verblijf van bijna drie weken in zijn vakantiewoning keerde hij terug naar huis. Wel had Giselle Brahms voorzichtig geïnformeerd wanneer hij terugkeerde naar Den Bosch, ze wilde hem een keer spreken over de afwikkeling van de zaak Mansveld.

Hij koesterde een diepgeworteld wantrouwen jegens complotten, maar er was een vreemd onbenoembaar raadsel achtergebleven. In feite moest er een derde zijn geweest die zich perfect aan zijn waarneming had weten te onttrekken. Zowel Cindy als Hans waren dood, zo lagen de kaarten. In zijn brievenbus vond hij geen verontrustende post. ’s Middags wandelde hij rustig naar de supermarkt en bleef nadenken over een man of vrouw die er beslist in de buurt was geweest, een vertrouweling van twee Hollandse gangsters in Thailand. Zijn gezicht oogde zeer ernstig, Bressers negeerde vrijwel alle mensen op straat, maar bestudeerde iedere man en vrouw. Het was immers een gewoonte. Dat deed hij altijd.

Op de terugweg gebruikte hij een andere route, het was een oude gewoonte, na dertig jaar als incident manager hechtte er een zekere paranoia in zijn brein.

Op het parkeerterrein voor zijn huis stond een jonge vent een beetje heen en weer te drentelen – hij oogde volstrekt doelloos, alsof hij dit nog eens enkele uren zou kunnen en willen volhouden – Bressers herkende hem direct – het was Michael Mansveld – een tweevoudige moordenaar die op vrij voeten was.

John Bressers hield een vloek binnensmonds en wandelde rustig verder, terwijl hij zocht naar zijn sleutels. “Wat doe jij hier?”, vroeg Bressers. Er klonk geen enkele vriendelijkheid in zijn stem die nogal luid door de straat echode als een vuile grom.

“Ik – eh – mocht ineens gaan,” zei Michael.

Voordat hij de deur van het huis openmaakte, ontgrendelde hij zijn telefoon en tikte het nummer van de politiecommissaris – Van Rijn. “Ja – Hallo?”

“Waarom heb je de jonge Mansveld vrijgelaten?”, vroeg Bressers zonder de gebruikelijke plichtplegingen af te werken, omdat ze elkaar zolang kenden. “Hij staat hier godverdomme in de straat!”

“Goeiemiddag, John,” zei Van Rijn.

Ondertussen perste Michael zijn lippen op elkaar en keek ietwat verlegen om zich heen, omdat hij het ook niet zo goed wist. Het overkwam hem allemaal.

“Leg uit,” zei Bressers.

“Een collega van jou heeft hem een vrijkaart gegeven,” zei Van Rijn, “om het zo maar eens te zeggen – de Majesteit verschaft Michael volledige immuniteit en hij hoeft dus niet naar de gevangenis.”

“Ik sta de verkeerde uit te foeteren,” zei hij.

“Inderdaad.”

“Goed – ik zie je nog,” zei Bressers die de verbinding verbrak en Michael aanstaarde als een roofdier dat op het punt stond zijn prooi te doden. Voordat hij zijn telefoon in een broekzak liet glijden, las hij een tekstberichtje van Brahms. ‘Ga met de jonge Mansveld naar de Casinotuin – probeer hem uit te leggen wat de Majesteit voor hem betekent.’

“Ik dacht – ,” zei Michael die zijn handen verontschuldigend omhoog hield en achteruit stapte.

“Verkeerd gedacht, jongen.”

“Van moeder hoorde ik over de Majesteit,” zei Michael die om zich heen bleef kijken, zodat het leek alsof hij Bressers niet zo goed in de ogen durfde te kijken. “U zou het me beter kunnen uitleggen.”

“Er moet een naam zijn die je hebt gehoord – een collega van me en misschien is hij inmiddels dood.”

“Grijs. Dat is alles wat ik weet, mijnheer Bressers.

Een heel kort ogenblik staarde hij naar het trottoir – ja, natuurlijk ging het weer om Michel Grijs, omdat beslissingen uit een ver of nabij verleden altijd terug bleven komen en niet altijd even plezierig. Dus kennelijk had oud-collega Grijs de moordenaar van Daniël Mansveld vrijstelling van rechtsvervolging geschonken, al stond er ook een sanctie op het leven van Fröling. Echtgenote, een dochter of zoon. Ieder ander zou langdurig naar de gevangenis zijn verdwenen. “Laten we een stukje wandelen,” zei hij.

“Ik ben erg bang,” zei Michael.

“Terecht.” Het kostte slechts enkele stappen voordat ze de Parade hadden bereikt en ze staken de weg over. Naar het Theater aan de Parade. “Heb je enig idee wat er met het passief kiesrecht wordt bedoeld?” Michael schudde zijn hoofd, alsof zijn brein was ontdaan van alle kennis die het ooit had gehad. “Ik weet niet of je ooit het idee hebt gehad om je verkiesbaar te stellen voor een politieke partij, maar dat is voor jou vanaf nu verboden. Dat geldt voor elk vertegenwoordigend orgaan dat in de grondwet wordt genoemd. Jouw naam mag nooit op een kieslijst komen te staan. Vrijstelling van rechtsvervolging volgens de Majesteit heeft consequenties. Je zult nooit toegelaten worden tot een krijgsmachtonderdeel, of een baan krijgen bij de politie, het openbaar ministerie of als advocaat. Beursgenoteerde bedrijven zijn eveneens taboe.”

“U noemt bijna alle interessante ondernemingen.”

“Ja – inderdaad.”

“Dat is onrechtvaardig.”

“Nee, want je hebt je schuldig gemaakt aan 2 van de 7 hoofdzonden die we in onze cultuur kennen – woede en ijdelheid. Je hebt jezelf de macht toegekend om namens wie dan ook je vader en Arne Fröling te straffen voor iets wat tien jaar geleden is gebeurd in Bangkok, waarbij ik niet begrijp wat Arne Fröling ermee te maken heeft.”

“Hij was erbij – destijds.”

“Dat heb je al verteld, ja.”

In de Casinotuin bleven ze staan, achter hen lag de Cavaleriestraat. “Vader waarschuwde me voor u.”

“Ja – En?”  Hij vroeg zich af hoe groot de kans zou zijn dat de jonge Mansveld het gesprek opnam – een telefoon liet zich goed voor zo’n doel gebruiken. Altijd makkelijk, zodat hij op een later tijdstip Bressers zou kunnen chanteren – hij begreep dat zijn oude manier van zakendoen gedateerd was geworden. Een digitale sociale controle – of een dictatuur van de appende minderheid. Hij moest een glimlach onderdrukken, keek opzij en merkte een bekende gestalte op – Giselle Brahms die dankbaar gebruik leek te maken van een mooie warme dag. Er waren er al meer geweest, maar vandaag ging de temperatuur richting 25 graden. Een prettig voorjaarszonnetje scheen op haar bleke gezicht – ze droeg haar haren in een vlecht.

“U heeft gemoord voor de Majesteit,” zei Michael.

“Volgens mij vallen we in herhaling,” zei Bressers.

“Moeder – m’n zussen – zeggen dat ik gewoon moet accepteren wat u zegt – u heeft geen enkele officiële bevoegdheid om mij tot iets te dwingen. Ik mag doen wat ik wil. Wie bent u nou eigenlijk?” Zijn stem droeg enkele meters ver, er stonden omstanders te kijken, maar er was niemand die bleef kijken naar een jonge en een oudere man die met elkaar spraken.

Ze liepen verder, al nam Bressers het initiatief. Als zelfs Brahms in de Casinotuin aanwezig was, dan moesten er meer collega’s in de buurt zijn. Vandaag werd het dossier Mansveld definitief gesloten. Ongeacht of de jonge Mansveld het daar zelf mee eens was. Een sanctie behoorde zeker tot de mogelijkheden en deze keer was Bressers niet degene die de trekker overhaalde.

“Mijn vrienden zeggen dat ik mijn eigen gang moet gaan,” zei Michael die er een uitdagend gezicht bij trok.

“Collega Grijs heeft je een vrijkaart gegeven – het is een unieke kans om zonder strafvervolging weg te komen uit een ellendige situatie. Je vader is een seriemoordenaar. We doen dit niet voor iedereen.”

“Ik hoor een lintje te krijgen – van de Majesteit zelf – opgespeld op de zesentwintigste april,” zei hij.

“Neem je ons gesprek op?”, vroeg Bressers.

“Vanzelf – dit is te krankzinnig voor woorden – je bent een doodgewone oude vent die mij komt vertellen hoe ik de rest van mijn leven moet leiden.”

“Om je de waarheid te zeggen ben ik met pensioen.”

“Waar nu heen?”, vroeg Michael.

“We steken over – naar de Pettelaarseweg.”

Zover kwamen ze niet eens, want een motor stopte – man met passagier – dankzij hun gesloten integraalhelmen volstrekt onherkenbaar, maar Bressers dacht aan een mannelijke bestuurder en een vrouwelijke schutter, want ze droeg een pistool met geluidsdemper die ze tegen haar borst had gedrukt. Het waren details die Bressers ogenblikkelijk opvielen. Daar had hij zich goed genoeg in getraind.

Hij zag het gebeuren, de meeste omstanders hadden vrijwel niets in de gaten – drie ploppen – meer niet. Eerst viel Michael Mansveld op zijn knieën, daarna belandde hij met een doffe klap voorover op het pad.

In de tussentijd reed de motor weg – hij keerde snel om en ging richting de Zuid-Willemsvaart. Er waren verschillende omstanders die nu in de gaten kregen wat er was gebeurd – dàt er net iets was gebeurd.

Giselle Brahms kwam naast hem staan. “Ik heb 112 al gebeld, John. Goh, je zult wel zijn geschrokken!”

Er waren verschillende bellers, die zijn er altijd wel.

Brahms knielde neer naast het dode lichaam van Michael Mansveld. Ze draaide hem op zijn rug, omdat ze de omstanders wilde tonen zien dat ze iets met EHBO wilde doen, een mogelijke reanimatie maar het was duidelijk te zien dat Michael dood was. John Bressers begon een omstander uit te leggen dat de motor richting het Provinciehuis was gereden. Iemand anders sprak over de Zuidwal. Het was belangrijk om verwarring te stichten. Zoals Brahms twee telefoons vast bleek te houden. Had er iemand op staan letten?

De zaak Blauwbaard werd nu echt gesloten. Al wilde hij nog altijd weten wie er toegang had tot de bankrekening van Cindy Hoefnagels. Maar dat was een ander dossier. 

 


John Bressers en de affaire Blauwbaard (10/11)

Er volgde een uitgebreide uiteenzetting voor de rechercheurs die Bressers sprak voor de deur van het restaurant en alle namen kwamen ter sprake, ook het onderzoek naar de moord op Daniël Mansveld – de beruchte verwijzing naar het kippetje, zoals Fröling had geformuleerd en de betrokkenheid van Bressers die de muziekproducent in Bangkok zou hebben aangegeven.

Toch moest er een connectie bestaan tussen de twee zaken die Bressers tot dan toe als afzonderlijk had behandeld. Bijna op de automatische piloot vertelde hij wat er voor zover bekend was gebeurd. In zijn geheugen verscheen de naam Michel Grijs die de liquidatie van Hans Albrecht op zijn naam had staan. Als een vriendendienst – om de Thaise autoriteiten te bevrijden van een lastige drugshandelaar. Grijs.

Een man wiens activiteiten net zo vaag waren als zijn naam – veel grijze gebieden. Mocht je er dan van uitgaan dat Grijs zijn taak ook had uitgevoerd?

Het werk van een incident manager behoorde tot het terrein van een einzelgänger, de rechercheur was altijd lid van een team en hoefde zich niet eens bewust te zijn van het eindresultaat – veroordeling.

Na bijna drie kwartier kregen rechercheur Roelofsz en Bressers versterking van een jonge vrouw die alle bewakingsbeelden had zitten bestuderen en daarbij geconstateerd dat de dader erg goed wist waar de camera’s precies waren opgehangen. Zijn gezicht ging verborgen in de schaduw van een donkergroene hoodie – Bressers vloekte binnensmonds, omdat het eerder al ook zo was gegaan. Het relatieve nut van beveiligingscamera’s – vooral als je wist waar ze hingen. Alsof de dader er zelf een tijdje had gewerkt.

“Ook niet voor het eerst, hè?” Sylvia Van der Voort tikte heel even op het scherm van haar telefoon. “En het wordt nog een tikje erger. Kijk maar.” Opnieuw raakte haar wijsvinger het glas aan en Bressers zag een grote groep mannen en vrouwen buiten komen – helemaal achteraan ontdekte hij een groene hoodie – zijn gestalte ging grotendeels verborgen achter twee stevige jonge kerels. De groene hoodie bleef naast de SUV van Arne Fröling staan en tikte op het raam.

Er bleef hooguit een schaduw zichtbaar, een stukje van zijn neus, veel meer werd er nooit zichtbaar. Na ongeveer twintig seconden ging het raampje toch naar beneden en Bressers zag het geïrriteerde hoofd van Fröling die toch ook wel weer vereerd leek te zijn, omdat een relatief jonge vent hem herkende.

Het wapen kwam onder een licht glanzend regenjack tevoorschijn en de groene hoodie schoot twee keer – hij gebruikte een geluidsdemper en liep rustig verder, alsof er niets was gebeurd. Wel leek hij een ogenblik zijn evenwicht te verliezen. Even maar.

Maar het gezicht van de groene hoodie werd geen seconde goed zichtbaar – zijn handen waren te zien, een regenjack en hoodie, een donkerblauwe spijkerbroek en bruine schoenen – vrij grote voeten.

“Zou het kunnen dat elk wegrestaurant van deze keten elke keer hetzelfde bouwplan volgt? Inclusief de bewakingscamera’s die soms hun nut bewijzen, maar de intelligente jongens weten de dans te ontspringen.” Bressers tikte op de tafel. “Verleden jaar ging het ook zo. Jullie weten het nog wel – de moordenaar van Reijnders – een brug op de Utrechtse gracht.”

“Wat denk je verder?”, vroeg Roelofsz.

“Een jonge vent – ergens in de twintig.”

“Mee eens,” zei Van der Voort.

“Ik vermoed dat de dader heeft gedronken,” zei Bressers, “je ziet hoe hij zijn evenwicht verliest.”

“Da’s vroeg op de dag. Zoeken we een alcoholist?”, vroeg Roelofsz die heel eventjes om zich heen keek.

“Niet per se,” zei Bressers, “mogelijk heeft de dader eerst flink wat extra moed nodig gehad, omdat hij plan anders niet durfde uit te voeren. Het helpt.” Hij bestudeerde de verbaasde gezichten van de twee rechercheurs. “’t Schijnt zo te zijn, heb ik gehoord.”

“Dat is het nut van alcohol en drugs,” zei Roelofsz.

Bijna een kwartier bleken er geen nieuwe opmerkelijke feiten over te zijn gebleven, zodat Bressers opstond en zijn regenjack weer glad streek.

“Hopelijk leidt onze bijdrage tot een arrestatie,” zei Sylvia, “ik ben niet zo graag op zoek naar professionele hitmen. Een gevaarlijk, glibberig soort mensen die al zijn verdwenen voor je een lichaam hebt gevonden. Daar doet me dit sterk aan denken.”

“Sylvia – echte killers proberen hun slachtoffers dood te laten gaan in bed, als een hartaanval, zodat de lijkschouwer niet eens durft te denken aan een hitman. Er schijnen er meer rond te lopen in Europa dan je op het eerste gezicht denkt. Het zijn vooral oud-militairen die hun vaardigheden gebruiken voor veel geld en ze proberen onopvallend hun werk uit te voeren. Onze dader is geen professionele killer. ”

“Je weet er veel van,” zei Sylvia.

“Ik lees de krant,” zei Bressers, “dat is alles.”

“Tot ziens,” zei Roelofsz.

Hij nam nauwelijks de moeite over zijn schouder te kijken – startte de motor van zijn auto en reed langzaam weg – richting oprit, terug naar Nederland. Het nieuws zou de media halen – daar twijfelde hij geen seconde aan. Nu wel. Er viel amper aan te ontkomen, aangezien er een grote naam uit het verleden zittend in zijn auto was doodgeschoten – als een liquidatie.

Op de video viel overduidelijk te zien dat de dader zijn alcoholgebruik probeerde te verhullen – normaal voor zuiplappen die een nuchtere indruk willen wekken. Een enkele correctie – stapje opzij. Het was een jonge vent, gezien zijn lichaamsbouw. Iemand die namens de zwijgende slachtoffers uit het verleden wraak aan het nemen was. Op de invoegstrook liet hij het gaspedaal los en voegde achter een vrachtwagen in. Zou het zo onvoorstelbaar zijn dat het om wraak ging? Nee, want de bekentenis van Daniël Mansveld kwam uit het hoofd van de dader, dus mocht het wraak heten.

Er waren erg weinig verdachten die in aanmerking kwamen – Michael Mansveld zou misschien kunnen, maar Bressers had hem nog niet gesproken. Volgens zijn zus Krista had Michael het op een zuipen gezet. Zo reageerde iedereen op zijn of haar eigen manier.

Het zou een goede mogelijkheid zijn. Bressers keek in zijn binnenspiegel – achter hem verscheen een felrode VW – hij ontdekte een jong gezicht met een donkere zonnebril – in de twintig en een man die beslist aan het signalement van de moordenaar voldeed – Bressers zag een hoopje stof op de schouders van zijn achtervolger dat een hoodie moest zijn. Was het nou zo dat Michael elke man die tien jaar geleden in het hotel verbleef persoonlijk wilde spreken en desnoods doodschieten? Als het alcoholpercentage in zijn lichaam dat toeliet. Bressers had geen flauw idee wat er in het hoofd van  de jonge Mansveld was gevaren. Er was een kans aanwezig dat senior op een of ander ogenblik onder invloed van heel veel alcohol had bekend waar hij al zoveel jaren in het diepste geheim aan had gewerkt.

‘Wie waren er destijds allemaal bij, pap?’ In de stem van Michael had een diepe verontwaardiging doorgeklonken. Bressers hoorde het in zijn hoofd.

‘Nou ja, ikzelf natuurlijk, Arne Fröling en John Bressers, het was een vent die er heel laat bij kwam.’ Met voldoende alcohol zou feit en fictie zich hebben vermengd tot iets wat er zich nooit had afgespeeld in het hotel, al hadden Arne Fröling en Krista Guderian wel seks met elkaar gehad.

‘Hoe heette het meisje? Weet je dat nog?’

‘Ja, hetzelfde als je zus – ze heette Krista.’

Zou Mansveld senior een opgewekte glimlach hebben laten zien? Ondanks de waterige ogen die een stevige inname van veel bier moesten verraden.

Dertig jaren als incident manager hadden hem geleerd dat hij best wel eens gelijk zou kunnen hebben. Mansveld was vergeten de deur van zijn verboden kamer op slot te doen en kennelijk had hij er zelfs geen moeite gedaan om er ooit weer over te beginnen. Laksheid. Een overdosis aan zelfvertrouwen. Bressers trapte het gaspedaal dieper in en week uit naar links – hij begon in te halen – om te checken wat de jonge Mansveld vervolgens ging doen. Het duurde inderdaad niet erg lang voordat het felle rood van de VW achter een busje verscheen en Bressers wist dat het zijn vaste achtervolger moest zijn – zo meteen bereikten ze een parkeerplaats, het liefst eentje zonder al teveel pottenkijkers, aangezien er onschuldige slachtoffers konden vallen. Bressers onderdrukte een glimlach. Michael zou onschuldig kunnen zijn. Ja, uiteraard. Maar de jonge Mansveld had het parkeerterrein veel eerder bereikt dan Bressers en moest dus contact hebben gehad met Fröling, omdat Michael over zijn vaders telefoon beschikte, aangezien hij als diens opvolger optrad.

Net voorbij de zoveelste vrachtwagen stuurde hij naar rechts en zocht op zijn telefoon het nummer van de firma – het duurde enkele seconden voordat hij de stem van de receptioniste hoorde. “Bressers hier.”

“Dag, mijnheer,” zei ze.

“Kun je me doorverbinden met Ilse. Dringend.”

“Ja – ogenblik.”

Nauwelijks een halve minuut later hoorde hij de stem van Ilse – de collega die verantwoordelijk was voor alle research en dus ook de antwoorden wist.

“Ja – John?”

“Is Michael Mansveld afgelopen jaren een of meerdere keren met zijn vader mee geweest op zakenreis? Heb je daar soms info over gekregen?”

“Ja – inderdaad, hij zou zijn vader opvolgen.”

“John – Jongejans hier. Wat is er aan de hand?” Het was een directe interventie van de oude directeur – intercom.

“De jonge Mansveld achtervolgt me.”

“Ja?”

“Hij is een tweevoudige moordenaar – behalve zijn vader heeft hij vanochtend ook Fröling vermoord.”

“Da’s niet best,” zei Jongejans.

“Ik ga hem zo meteen proberen te ontwapenen.”

“Waar ga je dat doen?”, vroeg Jongejans.

“De eerstvolgende parkeerplaats.”

“Doe je rustig aan met hem?”, vroeg Jongejans.

“Ja – de jongen is half bezopen.”

“Ook dat nog.”

“Ik bel je straks wel, als alles achter de rug is.”

Het duurde nog tien minuten voordat hij een parkeerplaats bereikte – een pompstation ontbrak, er stonden drie vrachtwagens geparkeerd en de chauffeurs hadden de gordijntjes in hun cabine dicht.

Voordat hij uitstapte, controleerde Bressers eerst of zijn wapen geladen was. Ja, natuurlijk, alsof hij zijn huis zou kunnen verlaten zonder dit in de woonkamer te doen. Zijn arm hing gestrekt omlaag – de veiligheidspal had hij weggeschoven en Michael mocht hem absoluut niet kunnen verrassen of hij zou schietend passeren. Het was een mogelijkheid die Bressers toch niet serieus nam.

Michael parkeerde de auto die hij gehuurd bleek te hebben – Green Wheels – zo vertelde een afbeelding op het portier dat openging en snel weer dichtklapte.

In de tussentijd ging Bressers met zijn rug naar de zon staan die alweer richting westen begon af te dalen – zijn verklaring in het wegrestaurant had erg veel tijd gekost. Gelukkig zouden de gemiste schoten van Mansveld junior hooguit een koe kunnen raken, terwijl Bressers zelden doel miste. Nog steeds verraadde de motoriek van Mansveld dat hij ook de afgelopen uren had gedronken, zelfs al bleef dat voor een toevallige omstander verborgen.

“U bent de derde,” zei Michael wiens arm omhoog ging en het leek alsof hij direct zijn wapen wilde afvuren, maar Bressers reageerde sneller – niet lullen, maar poetsen – dat zei zijn oude mentor altijd. Hij had Jongejans beloofd de jongen in leven te houden. Daarom richtte hij op de linkerschouder – Michael was links, net als zijn vader Daniël – Bressers deed alles rechtshandig, behalve schieten.

Er klonken twee schoten kort na elkaar – het bovenlichaam van Michael werd achteruit geduwd – zijn wapen kletterde in het gras en Bressers liep naar de jongen die achterover viel en vrij had neerkwam.

John Bressers zette zijn voet op het wapen en schuwde daarbij niet om een paar vingers te breken.

Michael schreeuwde en vloekte, hij liet het wapen los – terwijl hij de loop van zijn eigen wapen in de mond van de jonge moordenaar duwde, pakte hij wat onhandig een zakdoekje om het wapen op te pakken.

“De fouten van mijn vader – ,” zei Michael die beslist nuchterder oogde dan Bressers aanvankelijk had gedacht – zijn ogen stonden zelfs enorm helder. 

“ – Zijn de fouten van je vader en niet de jouwe,” ging Bressers verder.

“Wèl.”

“Door de doop ben je verlost van de erfzonde.”

Hierop zweeg Michael en sloot een tijdlang zijn ogen. “Ik zit nu echt heel erg diep in de problemen.”

“Je leven wordt wel zeer overzichtelijk.”

“Omdat ik naar de gevangenis ga.”

“Precies.”

“Shit. Dat was nou juist niet de bedoeling.”

“Hoe heb je het ontdekt?”

“Van mijn vader – dat hij een moordenaar is?”

“Ja.”

“Ik was erbij, toen hij werd benaderd door een mannetje – een pooier – hij had een leuk meisje – ze kostte 500 euro – dan mocht hij er alles mee doen.”

“Jij sprak de taal en dat snapte het mannetje niet.”

“Net als mijn vader. Die werd helemaal gek, toen ik hem vertelde dat ik het gesprek had kunnen volgen.”

Er stopte een donkergrijze Volvo op de parkeerplaats en Bressers herkende rechercheur Roelofsz die ogenblikkelijk uitstapte. “We hoorden dat je vermoedelijk werd gevolgd – dus – ,” zei hij.

Er volgde een kort bedankend knikje met zijn hoofd.

“Je hebt je vader doodgeschoten. Dat kan ik plaatsen. Maar Fröling? Daar begrijp ik niets van.”

“Hij was erbij – tien jaar geleden – toen het meisje… zo heb ik het van mijn vader gehoord – .”

“Ik hoorde er pas van toen ik in Nederland was.”

“Huh – jij bent de ergste van allemaal. Volgens mijn vader. Bressers moordt in dienst van de Majesteit.”

Roelofsz en Bressers keken elkaar een ogenblik aan.

“Geen idee wat je bedoelt,” zei Bressers.

“Zo zei hij het echt. Hij waarschuwde me voor jou.”

“Ik heb gewerkt als incident manager, een soort mediator, een beetje saai soms en ik werk altijd op kantoor.”


John Bressers en de affaire Blauwbaard (9/11)

John Bressers forceerde een vriendelijke glimlach.

“Ik neem het je niet kwalijk, hoor,” zei Bressers, “ook collega’s met meer dan dertig dienstjaren achter hun naam blijken er moeite mee te hebben.”

“Ik bedoel… mijn vader is een moordenaar.”

“Het is niet helemaal toevallig dat – vermoedelijk – een kameraad van Andy kort geleden over hetzelfde begon – vrijspraak voor de dader – die een lintje verdiende – want de schuld van Daniël Mansveld zal voor altijd aan zijn directe familie blijven kleven – als een erfzonde – dus – ja – ik snap het natuurlijk wel.”

“Net als – ,” zei Andy.

“Hou je er alsjeblieft even buiten, Andreas,” zei Ulrike, “nu niet. Zou je me dat plezier willen doen?”

Andy keek alleen naar de vloer.

“Ons strafrecht kent zeker uitzonderingen – zoals de jongens die jaren terug besloten een juwelier te overvallen – de eigenaar van de winkel waarschuwde hen herhaaldelijk om weg te gaan, maar de jongens bleven geweld toepassen – de vrouw van de eigenaar schoot een paar van de jongens dood. Er kwam geen vervolging, ondanks pogingen die familieleden van de dode jongens hebben ondernomen. Het is zoals het is. Als je een winkel overvalt, kun je doodgeschoten worden. Dat noem ik een beroepsrisico. Jouw vader werd ’s nachts geliquideerd. Ondanks de schande die je moeder, broer, zus en jijzelf voelen, bestaan er geen omstandigheden waardoor het openbaar ministerie af zou kunnen zien van vervolging. Ik heb gevraagd om de zaak uit de media te houden. De nachtelijke insluiper heeft niet bepaald op de politie gewacht.”

“We moeten de gifbeker leegdrinken,” zei Ulrike.

“Ja, tot de laatste druppel,” zei Bressers.

“Verdomme,” zei Ulrike die haar vuist balde.

“Is er een uitweg?”, vroeg Andy.

Er viel een korte stilte waarbij Bressers zijn schouders heel even omhoog trok. “Wie zal het zeggen? Geen idee. Weten jullie wie de dader is?”

“Nee,” zei Ulrike, maar er ging een korte aarzeling aan vooraf.

“Je zus Krista is het kantoor van jullie vader binnengegaan. Wist je dat ze dat heeft gedaan? Of was je er misschien bij? Dat werd me niet duidelijk.”

“Mijn vaders Batcave,” zei ze. “Verboden toegang.”

“Nou?”

“Een weekje of zo later vertelde ze er ineens over – ons pap was vergeten de deur op slot te doen – ze moest en zou er binnen gaan en vond iets vreemds. Ja, natuurlijk deed ze dat. Waarom zou je zo’n kamer anders dertig jaar lang trouw op slot houden en je echtgenote en kinderen verbieden er binnen te gaan. Krista had een bundeltje gevonden met lange blonde en zwarte haren. Het klonk behoorlijk eng.”

“Lag er nog iets anders?”

“Zoals?”

“Gewoon. Gebruiksvoorwerpen.”

“Nee, daar heeft ze niets over gezegd.”

“Wanneer begon je voor het eerst te denken dat je vader een moordenaar moest zijn?’, vroeg Bressers.

“Hij was al dood – moeder vertelde het, dacht ik.”

“En – de haren die je zus heeft gevonden?”

“Ik dacht aan een obsessie – een fetisj of zo.”

“Ja, dat is ook nog een mogelijkheid.”

“Wie heeft mijn vader vermoord? Weet u het?”

“Een eenzame insluiper. Wie anders?”

Het was een herhaling van de woorden die hij eerder had gebruikt in het bijzijn van Vera en Krista. In elk geval leek Andy hem een toevallige omstander die een belangrijke rol probeerde te spelen, omdat hij vond dat de moordenaar van uitbuiter en kapitalist Daniël Mansveld niet bestraft hoefde te worden. Zijn vriendin Ulrike had hem gewoon laten begaan, al deelde ze zijn opvattingen. Mogelijk hadden ze niet eens een serieuze relatie, maar waren ze door een toeval aan elkaar gekoppeld – het groepje van Claudia van Weijlands – dochter van Crazy Freddie.

“Geloof je in God?”, vroeg Bressers.

“Dat weet u best, mijnheer Bressers. U weet alles.”

“Het is een beetje flauw om het zo te vragen.”

 “’t Is tijd om te gaan,” zei Ulrike die opstond en omlaag keek – Andy bleef net iets te lang zitten. “Of wil je liever blijven?”, vroeg ze en er lag een spottende klank in haar stem die Bressers nog niet eerder had gehoord.

Als eerste bereikte Andy het halletje, Ulrike volgde ietwat aarzelend en keek nog een paar keer over haar schouder – Andy opende de voordeur en wachtte af.

“Nog één laatste vraag,” zei Bressers.

“Ja?”

“Je hebt erg emotioneel gereageerd, toen je hoorde dat je vader was vermoord – Is dat juist?”, vroeg hij.

“Ik was gewoon opgelucht – omdat hij dood was.”

“Waarom? Hij was er nooit.”

“Je went aan alles – elke situatie – maar ik heb me sowieso nooit gelukkig gevoeld als vader thuis was.”

“Door zijn alcoholprobleem?”

“Ook.”

Voor de familie kwam de moord als een regelrecht geschenk – een afwezige vader, een situatie die permanent was geworden, omdat iemand twee kogels had afgevuurd. Inderdaad zouden ze de schande nog lang blijven voelen, want vroeg of laat kwam het verhaal op straat te liggen – het moest.

Vier kogels – ook de hond was doodgeschoten.

“Wiens idee was het trouwens om een hond in huis te nemen?”, vroeg Bressers, terwijl Ulrike al op straat stond – zijn hand rustte op de deurklink – Andy scheen vooral enorme haast te hebben – hij wachtte enkele meters verderop. Ulrike bleef staan.

“Mijn vader – want je wist maar nooit – hij was vaak weg – moeder zou het best fijn vinden – een hond is immers betrouwbaarder dan een alarmsysteem.” Haar stem verraadde direct dat er nauwelijks enige discussie over het onderwerp moest zijn geweest. Misschien liep het dier al in de tuin, toen Vera voor het eerst hoorde dat hij een waakhond wilde hebben.

“Wie liep er het meest mee, als je vader weg was?”

“Michael.”

“Maar je broer woont in Nijmegen. Net als jij.”

“Moeder heeft een hondenuitlaatservice ingehuurd, want ze weigerde met dat vervloekte beest te lopen.”

Meestal zou het dier buiten in een hok hebben gelegen, aangezien Vera haar bodyguard niet in huis wenste te hebben en het niet eens wilde uitlaten. Bressers was zeer benieuwd naar Michael – de enige broer – die was gaan zuipen nadat hij had vernomen dat zijn vader was doodgeschoten – volgens Krista.

“Wil je je broer vragen of hij bij me langskomt?”

“Vanwege de Majesteit en zo.”

“Ja – inderdaad.”

Bijna onhoorbaar viel de voordeur in het slot. Opvallend genoeg had Andy nauwelijks gereageerd op Bressers’ verwijzing naar een kameraad, Marten, die ruwweg dezelfde archaïsche communistische woorden gebruikte als Andy en uit dezelfde groep rond Claudia zou moeten komen. Geen strijdmakkers. Uiteraard moesten ze elkaar kennen. Er waren teveel overeenkomsten. Meer dan toeval.

Zelfs de rol van Claudia leek amper relevant te zijn, hoewel ze vrijwel continu op de achtergrond een rol speelde. Alweer. Het was bij Reijnders ook het geval. Geen directe betrokkenheid, ze was er wel bij.

Ondanks alle aandacht voor de familie Mansveld die best wel eens verder zou kunnen gaan onder een andere naam – Wiedemann – anders dan die van de vader niet besmet, want Bressers verwachtte eerdaags een krantenartikel dat als onthullend werd gebrandmerkt.

Rond middernacht had hij wederom de afzondering van zijn dakterras opgezocht – er stond een biertje op tafel – erg warm was het niet meer, maar hij hield van het uitzicht, al bleef het jammer dat de sterren schenen te verdwenen achter al het stedelijke licht.

Aanvullende gegevens over de moord op Mansveld. Een grote bruine envelop in zijn brievenbus. Niet helemaal volgens afspraak, maar het was er. Geleidelijk begon er een groter plaatje te groeien. Echt grote steden zoals Bangkok of Mexico-Stad telden vele miljoenen inwoners. Mannen en vrouwen zouden zich bijna letterlijk in de massa kunnen verbergen – verdwijnen. Een man of vrouw die plots wegbleef, werd vrijwel direct vervangen en misschien was er familie die nog een tijdje op zoek ging naar hun verwant, maar vroeg of laat stopte dat. Ook moordslachtoffers bleven nog wel eens onopgemerkt. Waarom zou je veel moeite doen voor een dakloze? Of een hoer? Bressers dacht aan Samuel Little die negentig moorden had bekend – in de VS – een man die een gewelddadig leven had geleid in een verborgen wereld op straat. Als je de juiste keuze maakte, zorgden de vooroordelen van politiemannen ervoor dat je ermee wegkwam.

Het leek erop dat Mansveld eveneens zo te werk was gegaan – de jacht op kwetsbare eenlingen, zoals hij in een documentaire op tv had gezien – zelfs in een moderne gedigitaliseerde samenleving werkte het zo. Zonder een account op de sociale media bestond je niet. Dan kon je zonder een spoor verdwijnen.

Gelukkig had de oudere mijnheer Nueng zijn werk zorgvuldig gedaan. Zijn werk zag er goed gedocumenteerd uit. Alle bewijslast zou door een Nederlandse rechter worden geaccepteerd. Des te vervelender voor zijn vrouw en kinderen. Daniël Mansveld was een seriemoordenaar. Acht slachtoffers. Het waren er meer, maar dankzij het laconieke werk van andere politiemensen zouden het er nooit meer worden, want de vrouwen waren dood verklaard. Een natuurlijke oorzaak. Geen nader onderzoek. Geen lijkschouwing. De verborgen onderkant van de samenleving. Alleen in Mexico-Stad bleek er een affaire te zijn geweest waarbij Mansveld zijdelings betrokken was. Hij had een huis onderverhuurd aan een vader van drie kinderen – in de kelder bleken zes dode vrouwen te liggen – niet Mansveld, maar de vader van drie werd gearresteerd. Natuurlijk zegde Mansveld daarna de huur op. Hoe zou je ooit in zo’n huis kunnen wonen?

Werkwijze deed sterk denken aan de acht uit Bangkok. Er lag geen enkel bewijs dat het dezelfde dader zou zijn. Helemaal niets. Maar de vader van drie kreeg een levenslange gevangenisstraf. Er groeide een zekere walging jegens Mansveld die zo’n keurige nette man had geleken, tien jaar geleden. John Bressers probeerde zijn indruk altijd te vergeten. Of hij luisterde naar zijn onderbuik die hem vertelde dat zo’n man teveel zijn best deed.

Het was de rotzooi van andere mannen en vrouw die ervoor had gezorgd dat Bressers met pensioen wilde gaan zonder ooit echt van een welverdiende rust te zullen kennen. Hij nam een slok bier en probeerde te bedenken door wie Mansveld was doodgeschoten. Voor een ongeoefende amateur was de aanslag te zorgvuldig uitgevoerd – slechts twee schoten – in hoofd en borst. Hij zou het exact zo hebben gedaan.

De volgende dag iets na tien uur ging zijn telefoon – het was Giselle Brahms en Bressers stond op het punt om boodschappen te gaan halen. “Ja – hallo?”

“Ik heb – eh – Arne Fröling gesproken,” zei Brahms die geen tijd wilde verliezen aan nodeloze beleefdheden. “Hij wil je spreken op neutraal terrein. Dat is – eh – afrit 14, de A16 richting Antwerpen – hij wacht op je voor de ingang van de McDonald’s.”

“Erg smaakvol,” zei Bressers.

“Tot 1 uur vanmiddag wacht hij op je.”

“Goed werk van Arjan.”

“Ik denk dat hij hem bedreigd heeft.”

“Soms is angst een goede raadgever.”

“Dus – Ga je?”

“Al verwacht ik nog wel Michael Mansveld,” zei Bressers, “die zal opnieuw de trein moeten nemen.”

“Dat regel ik wel,” zei Brahms.

Op neutraal terrein had Fröling gezegd tegen Arjan van Elzakker, maar het betekende vooral dat Bressers een reis van in totaal enkele uren moest afleggen – heen en terug – terwijl de ontmoeting zelf hooguit vijf minuten zou duren. Toch had Fröling er een nog langere trip achter de rug – eerst met het vliegtuig naar Brussel, dan de auto om vervolgens om te draaien, zodat hij een prima uitgangspunt zou hebben als hij snel weer het land wilde verlaten. Een slecht geweten. Dat betekende het. Niettemin geloofde Bressers geen moment dat Fröling betrokken was bij de dood van Cindy Hoefnagels of Krista Guderian. Hij reed op de A59 richting Waalwijk, terwijl de bijna terloopse grappig bedoelde opmerking door zijn hoofd schalde. ‘Ik geloof dat Daniël zijn kippetje vannacht heeft opgegeten.’ Dit had hij in de ontbijtzaal uitgesproken.

De watertoren van Raamsdonkveer vormde een markant punt in het landschap – het betekende dat Bressers linksaf moest slaan – via de A26 verder naar het zuiden – tot slot kwam hij op de A16 terecht – normaal deed hij dit om naar Antwerpen te rijden. Nu stond er een gepensioneerde muziekproducent te wachten – iemand wiens DNA op het lichaam van een moordslachtoffer was aangetroffen. Bressers had het volume van zijn radio hoger gezet – klassieke rockmuziek, al was het een beetje een allegaartje. Langs de snelweg begonnen de borden te verschijnen waardoor weggebruikers werden gewaarschuwd voor de naderende Belgische grens.

Op het terrein van het fastfoodrestaurant negeerde hij de mogelijkheid om zittend in zijn auto een hamburger te bestellen – vandaag geen zin in, nooit eigenlijk – het zou nooit zijn idee zijn geweest om hierheen te komen – er waren prima gelegenheden in het oude stadscentrum van Den Bosch. Er stonden verschillende auto’s geparkeerd met een Belgisch kenteken – Fröling zou voor de ingang wachten – hij was er ook wel – Bressers meende dat een zwarte SUV voldeed aan de voorkeur van Arne Fröling. Er stonden een paar mannen en een vrouw geïnteresseerd te kijken, terwijl Bressers uitstapte. Verhitte discussies. Een politiesirene die snel dichterbij kwam. Bressers liep verder – langs het geopende portierraampje. Zo op het eerste gezicht leek het alsof Fröling sliep – met zijn hoofd weggezakt naar links – het was zijn bekende ouder geworden gezicht van een man die flink was afgevallen de afgelopen jaren – toch herkende Bressers hem direct. Geen twijfel mogelijk. Er was een goede kans dat de auto al geruime tijd op het parkeerterrein had gestaan en niemand zou iets in de gaten hebben gehad. Wanneer ga je uit van het ergste? Geen schoten gehoord. Hooguit twee dof klinkende ‘plops’. Man of vrouw stapte uit de auto en liep onopvallend weg.

Na een korte aarzeling ging hij het restaurant binnen – net voorbij de schuifdeuren bleef Bressers staan. Zijn telefoon begon te trillen. Hij pakte het toestel.

Het was Van Rijn.

“Zeg – John… Heb jij Fröling koud gemaakt?”

“We hadden een afspraak. Dat wel.”

“Da’s geen antwoord.”

“Nee. Hij wilde me spreken.”

“Verdomme – dit kan er ook wel bij.”

“Hoe komt het dat jij dit al weet?”, vroeg Bressers.

“Er zijn mensen aan het twitteren – sinds een kwartier – met foto’s van een dode Arne Fröling.”

“Toen was ik nog onderweg,” zei Bressers. “Al draag ik sinds ik weer aan het werk ben gegaan wel een pistool – maar ik heb een vergunning,” zei hij.

“Wat ga je doen?”, vroeg Van Rijn.

“Ik wacht wel op de recherche.”

“Oké.”

“Het is geen nieuwe zaak. Er bestaat een relatie met Bangkok, nieuwjaarsnacht tien jaar geleden. Krista.”

“Ik heb er wat over gelezen, maar niet veel.”

“Cindy moet terug zijn gegaan naar Hans Albrecht. Krista werd vermoord, Arne Fröling gearresteerd en Daniël en ik zaten in hetzelfde vliegtuig naar huis.”


John Bressers en de affaire Blauwbaard (8/11)

Enkele uren later zat hij op zijn dakterras, terwijl een oranje zon achter de gebouwen weg begon te zakken. Er stond koffie op het tafeltje, boven zijn hoofd vlogen een stuk of wat duiven rond. Voor de tijd van het jaar was het erg warm, bijna twintig graden. Bressers dacht aan het gesprek dat hij had gehad met de weduwe van Mansveld – een medewerker van de firma had de trofeeën opgehaald – daarmee kreeg Bressers enige tijd om nog eens na te denken over alle verwikkelingen. Bewijzen! Om te beginnen leek Mansveld met name schuldig te zijn aan de moord op enkele tientallen vrouwen. Bressers had het aantal namen nog niet eens geteld – een groepje investigators zou proberen te achterhalen wat er precies van de vrouwen terecht was gekomen.

Geen enkele duidelijkheid over degene door wie Mansveld in zijn minimalistisch ingerichte bungalow was overvallen en doodgeschoten. Het behoorde een uitzondering te zijn om hem niet gewoon thuis aan te treffen, maar ook nog – alleen.

Het begon inmiddels donker te worden in de stad.

Zijn telefoon begon te trillen – in het display was de naam van de commissaris verschenen – Van Rijn. Het was alweer een tijd geleden dat ze elkaar voor het laatst hadden gesproken – Hij wist niet wie Mansveld had doodgeschoten, maar Bressers begon zich af te vragen of hij de dader wel wilde vinden.  

“John, ik sta voor je deur en je hoort thuis te zijn.”

“Ogenblikje – ik kom naar beneden – minuutje.”

“Goed,” zei Van Rijn.

Beneden onthulde de straatverlichting een slanke gedaante die geduldig voor de deur stond te wachten. Bressers deed open, Van Rijn kwam verder. “Wil je koffie? Dan schenk ik een kopje in.”

“Nee, dank je. Daar kom ik niet voor. Eerlijk gezegd had ik gehoopt dat je me op de hoogte zou houden, John. In plaats daarvan hoor ik totaal niets meer.”

“Een complexe zaak, ik wilde je net bellen.”

“Juist, ik wil een volledige update.”

“Ga je mee naar boven? Ik zat op het dak.”

Beide mannen hadden plaatsgenomen op een klapstoeltje, er stonden twee kopjes koffie op tafel. Op rustige toon begon Bressers uit te leggen wat hij wist. “Daniël Mansveld is schuldig aan – vermoedelijk – de dood van enkele tientallen vrouwen – moorden die hij in de loop van twintig tot dertig jaar moet hebben gepleegd – in Azië, Afrika, volgens mij heb ik ook Spaanse en Portugese namen gezien – ik heb alles aan het kantoor gegeven die zoeken uit – as we speak – of mijn vermoeden juist is. Mansveld is in elk geval schuldig aan de moord op acht vrouwen – een politiechef uit Bangkok was bereid om zijn informatie met ons te delen – DNA van Mansveld bleek overeen te stemmen met de dader. We hebben drie blanke vrouwen, vijf Thaise – commissaris Nueng, heeft ook het DNA van Arne Fröling op Krista Guderian aangetroffen, maar die zou haar niet hebben vermoord – ze hebben seks gehad, voordat Mansveld zijn kans kreeg en nam.”

“Tientallen?”, vroeg Van Rijn. “Zei je dat nou?”

“Ja.”

“Mijn God.”

“Hij heeft details bijgehouden – lichaamslengte – kleur van de ogen – moeder en dochter weten er nu  wel van – Krista had al eens de verboden kamer van haar vader betreden en haren gevonden die hij had afgeknipt van zijn slachtoffers – verder gaf ze geen details – over de andere trofeeën zei ze totaal niets.”

“Ik ben blij dat we nog geen persconferentie hebben gegeven, de media zouden ons nu op de nek zitten,” zei Van Rijn. “De dader hoort een lintje te krijgen.”

“Onze mediavrienden zullen nagenoeg dezelfde mening verkondigen, als ze er lucht van krijgen.”

“Heb je al verdachten?”

“Dochter Ulrike studeert in Nijmegen en schijnt een vriendje te hebben die naar de naam Andy luistert – Andreas Sommers – draagt een legerjack met een rode ster op een van de mouwen – hij heeft mijn persoonlijke belangstelling sinds ik een dreigbrief heb ontvangen eergisteren – hem ik ga opzoeken.”

“Nog meer?”

“Weet jij toevallig waar Vera Wiedemann verbleef toen haar man werd vermoord?”, vroeg Bressers.

“Ja – een huisje aan zee – met een vriendin.”

“Waar?”

“Zeeland.”

“Het is te doen in één nacht,” zei Bressers.

“Maar Vera heeft een – soort van – alibi.”

“Ze is een verdachte, net als haar kinderen, zeker ook Andy Sommers, mijn intuïtie zegt me dat ze met zijn vijven hebben samengespannen tegen Daniël.”

Er lag weinig vreugde op het gezicht van Van Rijn.

“Eerlijk gezegd hebben ze mijn sympathie wel een beetje, als ik volgens de regels van de Majesteit mocht handelen, dan zou ik Vera en kids een paar geboden en verboden geven en de zaak laten rusten.”

“Je hebt toch wel meegekregen dat ons land in 1848 een heel liberale grondwet heeft gekregen,” zei hij.

“O – ik heb altijd gedacht dat dat een gerucht was.” Bressers keek opzij, boog voorover, want hij wilde het kopje pakken – er lag een grijns op zijn gezicht.

“Nee – bepaald niet.”

“Dus – Gaan we een munt opgooien. Tossen?”

“Wat is de inzet?”

“Wat is leidend in deze affaire? De Grondwet of de Majesteit? Jij mag het wat mij betreft zeggen.”

“Ik weet het niet, John.”

“Iets anders. Heb je de vriendinnen van Mansveld al geïnventariseerd? Voor zover ze nog in leven zijn.”

“Eh – we hebben – een Diana van Bennekom op het politiebureau gehad – een vriendin van Mansveld.”

“Mooi – dus hij was geen bigamist.”

“Nee – dat niet.”

“Wat had Diana te vertellen? Als ze naar het bureau kwam, moet ze een goede reden hebben gehad.”

“Ze wist wie Daniël had vermoord,” zei Van Rijn.

“Wie dan wel?”

“Vera Wiedemann heeft haar man vermoord – ze zouden scheiden en dat wilde ze niet.”

“Dat hoor ik dan toch voor het eerst,” zei Bressers.

“Volgens Vera waren er geen plannen. We hebben Mansvelds advocaat gesproken en die heeft formeel verklaard dat er beslist sprake was van een slechte relatie. Toch wensten mijnheer en mevrouw het huwelijk in tact te laten. Ieder ging zijn eigen gang.”

“Er ligt een dijk van een motief en zelfs achteraf zou je mogen concluderen dat een eigen richting beslist te verdedigen is geweest, ik zie argumenten voor de Majesteit, al is dat op het grondgebied van het koninkrijk ongebruikelijk.”

“Vera is Duits – Duitsland is een republiek.”

“Ja, maar ze is ook Nederlands, door haar huwelijk.”

“En als ze gescheiden zou zijn geweest?”

“Dan geldt de Majesteit sowieso niet.”

“Wat spreken we nu af?” vroeg Van Rijn.

“Gezien mijn betrokkenheid, geldt de Majesteit.”

“Ik zal dit met de officier van justitie bespreken.”

“Goed,” zei Bressers.

“Oké.”

“Dan heb ik nog een andere zaak klaarliggen.”

“Welke?”

“Cindy Hoefnagels – ze is verdwenen in Bangkok, ik heb van mijnheer Nueng gehoord dat Albrecht haar tien jaar geleden moet hebben vermoord – nu weet hij wel niet dat Albrecht dat is geweest, maar ik durf op grond van de beschikbare aanwijzingen te zeggen dat hij zijn assistente heeft koud gemaakt.”

“Juist – ja, Cindy Hoefnagels – Hans Albrecht.”

“Ja.”

“O – we hebben het over de hoer van Hans – volgens zijn voormalige vrienden wel te verstaan.”

“Alles behalve – ze was een slimme dame die Albrecht financieel heeft uitgemolken en daardoor zijn ondergang bewerkstelligd en die van haarzelf.”

“Geen connectie met Mansveld?”

“Nee, het is toeval dat ze destijds in de bar van het hotel rondhing, toen ik daar binnenkwam,” zei hij.

“Is ze wel dood?”, vroeg Van Rijn.

“Eén van onze mensen onderzoekt momenteel de zaak in Bangkok – hij loopt het bewijsmateriaal nog eens na, als er een lichaam is, wordt het opgegraven. Er bestaat een kans dat ze als een goede boeddhist is gecremeerd – in dat geval hebben we niks meer.”

“Heeft ze zich daar soms bekeerd?”

“Misschien.”

Heel rustig kwam Van Rijn omhoog, zijn stoel schoof hij een stukje achteruit en hij keek om zich heen. “Vergeet vooral niet je dossiers door te sturen naar het bureau, ik stuur iemand om het op te halen.”

“Komt in orde.”

“Goed.”

“Moet ik meelopen naar beneden?”, vroeg Bressers.

“Nee, ik ken de weg.”

“Er schiet me nog iets te binnen.”

Van Rijn bleef staan – mondhoeken staken omhoog.

“Beveiligingscamera’s in het huis van Mansveld.”

“Al maanden geleden buiten werking gesteld.”

*****

Volgende ochtend, terwijl Bressers de Volkskrant zat te lezen, werd er iets na elf uur aangebeld en hij stelde vast dat er twee verschillende silhouetten voor de deur stonden, een mannelijke en een vrouwelijke.

Hij deed de deur open voor twee twintigers – iemand die net niet meer als een jongen oogde en inderdaad een legerjack droeg met een rode ster op de mouw, terwijl de vrouw sprekend op haar moeder leek, maar dan veel jonger. “Jij bent Andreas – jij Ulrike.”

“Klopt,” zei Ulrike. “Helemaal juist, mijnheer.”

“Oké. Wat kan ik voor jullie doen?”

“Moeder heeft ons gestuurd,” zei ze en er lag iets vanzelfsprekends in haar woorden, alsof ze nooit iets anders had gedaan dan haar moeder gehoorzamen.

“En jij bent haar vriend – Andy, de communist.”

“Zo zou ik het zelf niet willen noemen, maar – ja.”

“Kom binnen,” zei Bressers, “ik heb vermoedelijk een appeltje te schillen met jou, dus Andy.” Hij ging opzij staan en bood ze allebei de ruimte om verder te komen. Er viel een stilte die bijna pijnlijk aanvoelde. In de woonkamer stonden ze een beetje om zich heen te kijken. “Ga maar aan tafel zitten, jongelui.”

Stoelpoten schraapten over de vloer, eerst nam Ulrike plaats, daarna Andy die leek te bedenken hoe het ook alweer hoorde. Bressers onderdrukte een glimlach en probeerde de glasharde blauwe ogen te laten zien die zijn ex-vrouw enorm haatte – mondhoeken staken chagrijnig omlaag. Hij liet nog wat extra seconden passeren. “Andy. Ik ga je een gesloten vraag stellen en het antwoord is ja of nee.”  

“Eh – ja.”

“Heb jij een dreigbrief in mijn brievenbus gegooid?”

“Ja, mijnheer Bressers. Dat heb ik gedaan.”

Zwijgend nam Bressers tegenover Andy plaats. “Je boft dat ik je briefje nooit serieus heb genomen, beste jongen. Toch raad ik je aan om nooit meer zulke rare dingen op te schrijven en bij iemand zoals ik in de bus te gooien. Je hebt jezelf betrokken bij een gevaarlijk spel waarvan je de regels niet eens kent, er sterven daardoor geregeld mensen. Je hebt je onverantwoord en volstrekt roekeloos gedragen. Ik veronderstel dat je hierheen bent gekomen, omdat de moeder van Ulrike en ik elkaar hebben gesproken.”

“Klopt,” zei Ulrike.

“Het probleem is nu ook dat jij nu verdacht wordt van de moord op Daniël Mansveld, door het briefje.” Bressers’ stem kreeg nu een sterk dreigende klank.

“Da’s niet waar! Da’s gelogen! Ik heb niks gedaan!”

“Andy – ik ben bereid je te geloven als je zegt dat je Daniël Mansveld niet hebt vermoord. Dat wil ik best wel. Geloof me, al lijk je me een man die overal een mening over heeft en graag wil uitdragen – een politicus.” In de tussentijd knikte Andy nauwelijks zichtbaar, alsof hij het er mee eens was. “Wèl het briefje, niet de moord. Daar zijn we het over eens.”

“Ja,” zei Andy die een opgeluchte blik vertoonde.

“Tenzij er bewijsmateriaal opduikt dat het tegendeel aantoont,” zei Bressers. “Eén ding viel me op – het briefje dat je hebt geschreven – je vermeldde dat ik een vakantiewoning heb in Kootwijk – zelfs mijn werkgever heeft dat onlangs moeten uitzoeken.” Brahms knikte bevestigend en onderdrukte een glimlach. “Ik wil weten van wie je dat hebt gehoord, want je slaagde er zelfs in te vermelden wat voor werk ik ongeveer gedaan heb in het verleden over de ruggen van jouw niet-westerse broeders-arbeiders.”

“Zeg het maar gewoon, hoor,” zei Ulrike.

“Claudia van Weijlands. Van de universiteit. Ze heeft zich druk gemaakt over neokoloniale tendensen in Afrika en Azië. China maakt er zich net zo goed schuldig aan, een communistische regering notabene, maar ook de EU pompt miljoenen in corrupte regimes die migranten tegen moeten houden, omdat ze in Europa hun geluk willen beproeven. Ik vind het in één woord misdadig.”

“Claudia,” zei Bressers die zich de uitleg van Millar herinnerde over de enige dochter van Crazy Freddie.

“U kent haar,” zei Andy.

“Ja, we hebben elkaar wel eens ontmoet.”

In eerste instantie wilde Claudia alleen de archieven van Bressers bestuderen, omdat ze geïnteresseerd leek te zijn in neokolonialisme – daarvoor hoefde ze hooguit de krant te lezen – die stonden er vol van.

Verleden jaar, toen Roosmarijn haar receptie hield ter gelegenheid van de expositie, had hij Claudia voor het laatst gesproken – het was hem toen pas opgevallen dat ze zoveel op haar vader Fred leek.

Daar moest ze het een en ander over het huisje van Bressers op de Veluwe hebben gehoord, de rest had ze veel eerder al gehoord. Het was geen geheim.

“Wat je politieke opvattingen betreft, daar heb ik geen bliksem mee te maken – ik hou me bezig met de moord op jouw vader – Ulrike, dat is wat telt.”

“U weet toch wel dat mijn vader een moordenaar is?”, vroeg Ulrike die nu met een zelfverzekerde houding begon te spreken – ze klonk zelfs arrogant.

“Ja. En wat heeft dat ermee te maken?”

“Daarom hebben we de brief geschreven – nou ja – ik heb dat gedaan, omdat de dader wat ons betreft niet gestraft hoeft te worden. Er was niemand die de dood meer verdiende dan Daniël. Honderd procent.”

De rechterhand van Bressers kwam met een harde klap neer op tafel. “We leven in een democratische rechtstaat, dus het laatste woord is aan de rechter.”

“U heeft mijn moeder gesproken over de Majesteit,” zei Ulrike, “dat vind ik nou een echt vaag begrip.”