John Bressers en de affaire Blauwbaard (7/11)

Bressers bestudeerde de gezichten van moeder en dochter – er hing een vraag in de lucht die ze zouden willen stellen, maar voorlopig nog achterwege bleef.

“Hoe wist u ervan?”, vroeg Bressers. Iemand moest vroeg of laat het geheim hebben ontsluierd, zekerheid gekregen over de moorddadige driften van een liefhebbende vader en echtgenoot. “Ik bedoel.”

Een echt grote verrassing bleek het niet eens te zijn.

Krista stak haar hand op. “Zijn werkkamer stond op een dag open – dus niet op slot, zoals gewoonlijk. Feest natuurlijk.” Er verscheen een trieste glimlach. “Tot ik in een bureaula een bosje afgeknipt haar vond – afkomstig van verschillende personen – Er lagen trouwens nog wat andere spullen bij – we mochten er nooit komen en nu hij zelf de deur een keer had opengelaten ben ik er gewoon in gegaan.”

Het was een soort wetmatigheid – als er een keer iets fout zou kunnen gaan, dan ging ook een keer fout.

Net als Blauwbaard in het sprookje die de sleutelbos aan zijn echtgenote gaf en ze betrad natuurlijk de kamer waarvan hij had gezegd dat die verboden was.

Een opvallend kenmerk van meer seriemoordenaars. Hun geheime kamers – trofeeën. Verboden toegang.

“Ligt het bosje haar er nog?”, vroeg Bressers.

“Geen idee,” zei Vera, “ik ben er niet meer geweest. Het is onzin – ik weet het – maar ik ben zo vreselijk bang voor die ellendige smerige geheimen – nee.”

“En jij?”, vroeg Bressers.

Krista slaakte een diepe zucht voordat ze antwoord gaf. “Moeder heeft de sleutel, nu is het beeld dat ik van mijn vader heb gehad allang lang geleden aan diggelen gegaan, maar we moeten het als gezin doen. Dus moeder – broer, zus en ik. Wij allemaal.”

“Als een soort groepstherapie,” zei Bressers.

“Ja – precies.”

“Hoe reageerde je broer en zus?”

“Michael is gaan zuipen, Ulrike heeft enorm gehuild – zegt ze – ze reageert anders nooit zo emotioneel.”

Er bestond een risico dat zowel moeder als dochter dicht zouden klappen en toch wilde Bressers de vraag stellen. “Zijn er vrienden en vriendinnen die dichtbij de familie staan? Het geheim zelfs kennen?”

Moeder en dochter keken elkaar langere tijd aan, het was Vera Wiedemann die vroeg: “Waarom precies?”

“Ik werk niet voor de politie,” zei Bressers, “misschien heeft uw man, net als ik, eerst een dreigbrief gekregen en die waarschijnlijk versnipperd. Ik heb het exemplaar dat op mijn adres werd afgeleverd gescand en doorgestuurd naar de firma – ik ben dus uit puur egoïsme verdergegaan met mijn betrokkenheid bij het onderzoek, ondanks de waarschuwing die de schrijver afleverde. Ik reageer altijd bijzonder geërgerd op dreigbrieven.”

“Wat bent u van plan met de dader te doen?”

“Dat hangt er van af – wie de dader blijkt te zijn.”

“Wat is uw functie nou precies?”, vroeg Krista.

“Nou, ik heb altijd gewerkt als incident manager, dat is een onafhankelijke functionaris die moet bemiddelen als er in het buitenland conflicten zijn ontstaan tussen twee of meer partijen – mijn laatste dossier vermeldt de naam van uw echtgenoot – er zijn geen raakvlakken met zijn overlijden, dus feitelijk zou ik de opdracht terug mogen geven, maar dankzij een dreigbrief ga ik door tot ik die vent heb.”

“Goed,” zei Vera, “ik snap het. Mijn dochter heeft een vriend die zich Andy noemt – hij is één keer hier geweest – droeg een soort legerjack met een rode ster op zijn linkerarm – ik vond dat erg opvallend.”

“Andy is erg links, Ulrike trouwens ook,” zei Krista.

“Maar ze leeft wel royaal van onze portemonnee.”

“Ik wil weten waar ik hem kan vinden.”

“Een studentenhuis in Nijmegen, ik zal het adres opzoeken – ben er maar één keer geweest – ranzig,” zei Krista die haar telefoon van het tafeltje oppakte.

Bressers noteerde een adres in het zuidwesten van de stad en liet zijn mobiel geruisloos wegglijden in zijn broekzak. “Ik wil erg graag de studeerkamer zien.”

Er volgde geen antwoord, moeder en dochter keken eerst enkele seconden naar beneden, toen naar elkaar. “Tot nu toe is er weinig publiciteit geweest over de moord op uw man, ik durf niet te beloven dat dat ook zo zal blijven, maar we zullen de media niet per se opzoeken en als het een beetje meezit, krijgen we de kans om de zaak af te doen als een brute roofmoord – het is nu eenmaal een feit dat ik persoonlijk een hekel heb aan teveel losse eindjes.”

“Nou, mijnheer Bressers,” zei Vera die opstond, “het wordt de hoogste tijd dat we een punt achter deze kwestie zetten – u werkt niet voor de politie, daarom heb ik naar u gevraagd, Daniël had me uw nummer gegeven, voor het geval er iets raars zou gebeuren.”

Het kantoor van Daniël Mansveld bevond zich in een ruimte die ooit als garage bedoeld was geweest.

Bressers pakte de sleutel aan en opende de deur, heel even dacht hij opnieuw het archief van Gregory Teunissen te betreden, waarbij de echtgenote in de deuropening achterbleef en vervolgens verdween. Maar Vera Wiedemann, de weduwe van Daniël, bleek uit ander hout te zijn gesneden dan Deborah.

Het was Krista die bleef staan, Vera nam plaats in een fauteuil – misschien voor het eerst – Bressers rolde de stoel van Daniël achteruit en ging zitten. Hij bestudeerde uitvoerig de ruimte die voorzien was van souvenirs – al dan niet origineel – uit Afrika.

Een behoedzame man, zoals Mansveld ongetwijfeld moest zijn geweest, zou weinig aan het toeval hebben overgelaten. Zodra hij zijn vergissing had ontdekt, kon hij moeilijk anders dan maatregelen nemen – alle sporen opruimen, zijn trofeeën weggooien, desnoods ergens anders bewaren. “Heb je je vader ooit verteld dat je binnen bent geweest?”

“Nee,” zei Krista. “Dat snapt u toch wel, denk ik.”

“Was je vader een prettige man?”

“Soms wel,” zei Krista.

“Wanneer niet?”

“Als hij bezopen was,” zei Vera.

“Misschien vindt u het erg flauw, mijnheer Bressers,” zei Krista, “maar ik durfde nergens over te beginnen – zelfs vroeger ging ik altijd naar moeder – mijn vader was erg vaak in het buitenland – de zeldzame keren dat hij thuis was, deed hij nogal afstandelijk of ronduit opgefokt – vrolijk – amicaal. En hij had een slechte dronk. Ik heb nooit een echte vader gehad – moeder heeft alles alleen moeten doen. Soms sneed hij het vlees. Snapt u wel?” Er viel een stilte. Bressers keek naar de jonge vrouw en trok een willekeurige la open die leeg bleek te zijn.

“Ja,” zei Bressers. “Was u bang voor uw vader?”

“Denk het wel.”

“Waren je broer en zus ook bang? Of juist niet?”

“Dat moet je hun vragen.”

“Oké – juist.”

“Heb je aan Ulrike of Michael verteld dat je in de werkkamer van jullie vader was geweest en iets had gevonden waarvan je vond dat dat erg vreemd was?”

Langzaam vormde er zich een beeld van een gezin dat gedurende misschien wel dertig jaar in het huis van een volstrekte vreemdeling had gewoond. Een zuiplap met een kwaaie dronk. Daniël werd gemeden als een pestlijder, als hij thuis was. Door zijn gedrag. Mensen zouden voor minder een scheiding aanvragen. “Mevrouw – Heeft u er ooit aan gedacht een scheiding aan te vragen?” Hij trok een tweede la open die net zo leeg was als de eerste.

Vera haalde haar schouders op. “Hij was er nooit.”

“Nou,” zei hij en de derde la bood enige weerstand, “mijn vrouw Roosmarijn dacht er heel anders over.”

Tenslotte slaagde hij erin om de la open te trekken.

“Die had geen vrede met mijn absenteïsme.”

Er lagen diverse voorwerpen in die er sowieso volstrekt willekeurig uitzagen. Verschillende lange plukken afgeknipt haar, zoals Krista eerder al had gezegd, een dameshorloge – een zilveren ketting met kruis – drie gouden ringen – vuurrode lippenstift, een polaroidfoto van Mansveld en Krista Guderian en een klein formaat opschrijfboekje dat tientallen namen bleek te bevatten van uiteenlopende vrouwen uit een twintigtal landen in Azië en Afrika, Zuid-Amerika. Krista Guderian werd ook vermeld. Net als haar lichaamslengte, geschat gewicht, kleur ogen…

“Ach, we zijn allemaal verschillend,” zei Vera.

“Wat heeft u daar?”, vroeg Krista.

“Wil je het echt weten?”

“Ja.”

“Het is een overzicht, een lijst die hij mogelijk heeft bijgehouden van al zijn slachtoffers,” zei Bressers.

“Veel?”

“Enkele tientallen – zo te zien.”

Krista liep weg en leek haar hoofd te hebben begraven in haar handen – Vera ging haar achterna.

In Bressers’ hoofd groeide er het beeld van een man die jarenlang ongehinderd zijn lusten had weten bot te vieren op vrouwen die niets vermoedden. Niemand had hem tegengehouden, omdat Mansveld zijn activiteiten geheim had weten te houden of vanwege het feit dat het niemand wat interesseerde.

Bijna vijftien minuten later stond hij in de woonkamer, de trofeeën pasten zonder moeite in het jack dat hij droeg – grote open zakken, onopvallend.

Op de bank zat Krista die nog maar net tot bedaren scheen te zijn gekomen. Vera had ernaast plaats genomen en een hand op haar dochters arm gelegd.

“Mijn vader was een monster!”, riep Krista.

“Ja,” zei Bressers, “daar lijkt het wel op.”

“En nu?”, vroeg Vera. “Wat gaat u doen?”

“Het begint erg groot te worden – tientallen slachtoffers – de moordenaar werd zelf vermoord – zo’n onderzoek heeft een eigen dynamiek, ik kan het niet eens tegenhouden, zelfs al zou ik het willen.”

“Ik snap het,” zei Vera.

“Zojuist nog heeft u gezegd dat uw man alcoholist was,” zei Bressers. “Maar hij was heel zelden thuis.”

“Ik herken een alcoholist op tien meter afstand,” zei ze, “mijn vader was echt altijd bezopen, al deed hij alsof hij nooit dronk. Daniël was precies hetzelfde.”

“Nog meer vragen?”, vroeg Krista. “Opmerkingen?”

“Ja,” zei Bressers. “Zijn de kinderen thuiswonend?”

“Nee, u begrijpt dat toch wel,” zei Vera, “ze hadden weinig zin in een alcoholische chagrijnige vader. De kinderen zijn vertrokken, zodra ze de kans kregen.”

“Wie wisten er dat uw man alleen thuis zou zijn?”

“U doet alsof u de moord op een keurige nette man probeert op te lossen, terwijl mijn vader een seriemoordenaar was – een smeerlap!”, riep Krista. Haar gezicht liep rood aan, ze boog ver voorover, alsof ze haar woorden meer kracht wilde bijzetten.

“Ik probeer het plaatje compleet te krijgen,” zei Bressers. “Hoe wist u zo zeker dat uw vader een moordenaar was? Of vermoedde u het, omdat u ineens de kans had zijn kamer binnen te gaan?”

“Het is wijsheid achteraf, daar heeft u gelijk in.”

“Nogmaals – ik ben geen politieman, mijn loyaliteit ligt bij wat de oudere collega’s en ikzelf altijd als de Majesteit hebben omschreven, het gaat om een set ongeschreven regels die beschrijven hoe je je dient te gedragen als je in het buitenland aan een klus werkt. Omdat ik het dossier beheer, ben ik ook degene die beslist welke sanctie er wordt uitgedeeld en aan wie. U heeft mijn hulp ingeroepen, mevrouw Wiedemann, dat betekent dat u vertrouwt op mijn oordeel, net als uw dochter Krista, die er ook bij is. De beslissing die ik neem, is definitief en bindend – er volgt geen hoger beroep – meestal of feitelijk altijd ben je vrij om te gaan en staan waar je wilt, maar bepaalde ambten zullen buiten je bereik blijven – soms leggen we beperkingen op ten aanzien van het passief kiesrecht, dus het recht om gekozen te worden, omdat we je niet langer vertrouwen. Ik heb ooit iemand uitgelegd dat hij geen premier mocht worden. Zulke dingen doen we een enkele keer,” zei hij. “Want u heeft ons gebeld.”

Moeder en dochter keken elkaar korte tijd aan.

“Wie heeft mijn man vermoord? Weet u het?”

“Een onbekende insluiper,” zei Bressers. “Toch?”

Een vreemde gang van zaken, want het was normaal dat er een onderzoek plaatsvond naar de moord op een man die in pakweg zestien jaar sowieso acht vrouwen had vermoord en misschien wel veel meer.

“Wie anders?”, vroeg Krista.

“Inderdaad – wie anders,” zei Bressers.

“We gaan mekaar vast nog wel zien,” zei Vera.

“Gelden de regels van de Majesteit eveneens voor mijn broer en zus? Of heeft u het over ons tweeën?”

“’t Is goed dat je dat vraagt. Voor jullie alle vier.”

Heel even leek het alsof Krista een vloek wilde uitspreken, omdat ze de vraag had durven stellen. Soms was het beter om te zwijgen, maar Bressers was er hoe dan ook een keer op terug gekomen. “Ik groet jullie – wens je veel sterkte op de begrafenis. Het zal moeilijk genoeg worden om je afkeer te verbergen – jullie hebben besloten om je geheim voor de samenleving op te eten en door te slikken.”

“Wat moet je anders?”, vroeg Vera.

“Inderdaad – een goede vraag – Wat moet je dan?”

John Bressers draaide zich rustig om en liep weg – naar buiten – zijn auto stond half in de schaduw geparkeerd – de voordeur gleed zachtjes in het slot.

Zijn eigen ex-vrouw, Roosmarijn, zou een andere oplossing hebben gekozen – in principe had ze dat ook al eens gedaan – door een schilderij te maken – nog steeds lag het in het huis van Lydia Weimans op een kast stof te vergaren. Bressers reed zachtjes achteruit – het hek ging open – hij begon het stuur van zijn auto naar rechts te draaien. Roosmarijn had haar frustraties afgereageerd in een portret van haar echtgenoot John Bressers – hij werd voorgesteld als een regelrechte sociopaat, crimineel.

Zelf had hij er zijn schouders over opgehaald.

Terwijl hij richting Cromvoirt begon te rijden, hoopte Bressers dat zijn betoog over de Majesteit als een zware steen had gewerkt die de ogenschijnlijke rust in de familievijver drastisch had verstoord. Zijn intuïtie zei hem dat het zeker nodig was geweest, aangezien ze voldoende redenen hadden gehad om hun vader dood te schieten en als je hem maar voldoende haatte, lukte dat goed met twee schoten.


Plaats een reactie