Maandelijks archief: juli 2019

John Bressers en de affaire Blauwbaard (7/11)

Bressers bestudeerde de gezichten van moeder en dochter – er hing een vraag in de lucht die ze zouden willen stellen, maar voorlopig nog achterwege bleef.

“Hoe wist u ervan?”, vroeg Bressers. Iemand moest vroeg of laat het geheim hebben ontsluierd, zekerheid gekregen over de moorddadige driften van een liefhebbende vader en echtgenoot. “Ik bedoel.”

Een echt grote verrassing bleek het niet eens te zijn.

Krista stak haar hand op. “Zijn werkkamer stond op een dag open – dus niet op slot, zoals gewoonlijk. Feest natuurlijk.” Er verscheen een trieste glimlach. “Tot ik in een bureaula een bosje afgeknipt haar vond – afkomstig van verschillende personen – Er lagen trouwens nog wat andere spullen bij – we mochten er nooit komen en nu hij zelf de deur een keer had opengelaten ben ik er gewoon in gegaan.”

Het was een soort wetmatigheid – als er een keer iets fout zou kunnen gaan, dan ging ook een keer fout.

Net als Blauwbaard in het sprookje die de sleutelbos aan zijn echtgenote gaf en ze betrad natuurlijk de kamer waarvan hij had gezegd dat die verboden was.

Een opvallend kenmerk van meer seriemoordenaars. Hun geheime kamers – trofeeën. Verboden toegang.

“Ligt het bosje haar er nog?”, vroeg Bressers.

“Geen idee,” zei Vera, “ik ben er niet meer geweest. Het is onzin – ik weet het – maar ik ben zo vreselijk bang voor die ellendige smerige geheimen – nee.”

“En jij?”, vroeg Bressers.

Krista slaakte een diepe zucht voordat ze antwoord gaf. “Moeder heeft de sleutel, nu is het beeld dat ik van mijn vader heb gehad allang lang geleden aan diggelen gegaan, maar we moeten het als gezin doen. Dus moeder – broer, zus en ik. Wij allemaal.”

“Als een soort groepstherapie,” zei Bressers.

“Ja – precies.”

“Hoe reageerde je broer en zus?”

“Michael is gaan zuipen, Ulrike heeft enorm gehuild – zegt ze – ze reageert anders nooit zo emotioneel.”

Er bestond een risico dat zowel moeder als dochter dicht zouden klappen en toch wilde Bressers de vraag stellen. “Zijn er vrienden en vriendinnen die dichtbij de familie staan? Het geheim zelfs kennen?”

Moeder en dochter keken elkaar langere tijd aan, het was Vera Wiedemann die vroeg: “Waarom precies?”

“Ik werk niet voor de politie,” zei Bressers, “misschien heeft uw man, net als ik, eerst een dreigbrief gekregen en die waarschijnlijk versnipperd. Ik heb het exemplaar dat op mijn adres werd afgeleverd gescand en doorgestuurd naar de firma – ik ben dus uit puur egoïsme verdergegaan met mijn betrokkenheid bij het onderzoek, ondanks de waarschuwing die de schrijver afleverde. Ik reageer altijd bijzonder geërgerd op dreigbrieven.”

“Wat bent u van plan met de dader te doen?”

“Dat hangt er van af – wie de dader blijkt te zijn.”

“Wat is uw functie nou precies?”, vroeg Krista.

“Nou, ik heb altijd gewerkt als incident manager, dat is een onafhankelijke functionaris die moet bemiddelen als er in het buitenland conflicten zijn ontstaan tussen twee of meer partijen – mijn laatste dossier vermeldt de naam van uw echtgenoot – er zijn geen raakvlakken met zijn overlijden, dus feitelijk zou ik de opdracht terug mogen geven, maar dankzij een dreigbrief ga ik door tot ik die vent heb.”

“Goed,” zei Vera, “ik snap het. Mijn dochter heeft een vriend die zich Andy noemt – hij is één keer hier geweest – droeg een soort legerjack met een rode ster op zijn linkerarm – ik vond dat erg opvallend.”

“Andy is erg links, Ulrike trouwens ook,” zei Krista.

“Maar ze leeft wel royaal van onze portemonnee.”

“Ik wil weten waar ik hem kan vinden.”

“Een studentenhuis in Nijmegen, ik zal het adres opzoeken – ben er maar één keer geweest – ranzig,” zei Krista die haar telefoon van het tafeltje oppakte.

Bressers noteerde een adres in het zuidwesten van de stad en liet zijn mobiel geruisloos wegglijden in zijn broekzak. “Ik wil erg graag de studeerkamer zien.”

Er volgde geen antwoord, moeder en dochter keken eerst enkele seconden naar beneden, toen naar elkaar. “Tot nu toe is er weinig publiciteit geweest over de moord op uw man, ik durf niet te beloven dat dat ook zo zal blijven, maar we zullen de media niet per se opzoeken en als het een beetje meezit, krijgen we de kans om de zaak af te doen als een brute roofmoord – het is nu eenmaal een feit dat ik persoonlijk een hekel heb aan teveel losse eindjes.”

“Nou, mijnheer Bressers,” zei Vera die opstond, “het wordt de hoogste tijd dat we een punt achter deze kwestie zetten – u werkt niet voor de politie, daarom heb ik naar u gevraagd, Daniël had me uw nummer gegeven, voor het geval er iets raars zou gebeuren.”

Het kantoor van Daniël Mansveld bevond zich in een ruimte die ooit als garage bedoeld was geweest.

Bressers pakte de sleutel aan en opende de deur, heel even dacht hij opnieuw het archief van Gregory Teunissen te betreden, waarbij de echtgenote in de deuropening achterbleef en vervolgens verdween. Maar Vera Wiedemann, de weduwe van Daniël, bleek uit ander hout te zijn gesneden dan Deborah.

Het was Krista die bleef staan, Vera nam plaats in een fauteuil – misschien voor het eerst – Bressers rolde de stoel van Daniël achteruit en ging zitten. Hij bestudeerde uitvoerig de ruimte die voorzien was van souvenirs – al dan niet origineel – uit Afrika.

Een behoedzame man, zoals Mansveld ongetwijfeld moest zijn geweest, zou weinig aan het toeval hebben overgelaten. Zodra hij zijn vergissing had ontdekt, kon hij moeilijk anders dan maatregelen nemen – alle sporen opruimen, zijn trofeeën weggooien, desnoods ergens anders bewaren. “Heb je je vader ooit verteld dat je binnen bent geweest?”

“Nee,” zei Krista. “Dat snapt u toch wel, denk ik.”

“Was je vader een prettige man?”

“Soms wel,” zei Krista.

“Wanneer niet?”

“Als hij bezopen was,” zei Vera.

“Misschien vindt u het erg flauw, mijnheer Bressers,” zei Krista, “maar ik durfde nergens over te beginnen – zelfs vroeger ging ik altijd naar moeder – mijn vader was erg vaak in het buitenland – de zeldzame keren dat hij thuis was, deed hij nogal afstandelijk of ronduit opgefokt – vrolijk – amicaal. En hij had een slechte dronk. Ik heb nooit een echte vader gehad – moeder heeft alles alleen moeten doen. Soms sneed hij het vlees. Snapt u wel?” Er viel een stilte. Bressers keek naar de jonge vrouw en trok een willekeurige la open die leeg bleek te zijn.

“Ja,” zei Bressers. “Was u bang voor uw vader?”

“Denk het wel.”

“Waren je broer en zus ook bang? Of juist niet?”

“Dat moet je hun vragen.”

“Oké – juist.”

“Heb je aan Ulrike of Michael verteld dat je in de werkkamer van jullie vader was geweest en iets had gevonden waarvan je vond dat dat erg vreemd was?”

Langzaam vormde er zich een beeld van een gezin dat gedurende misschien wel dertig jaar in het huis van een volstrekte vreemdeling had gewoond. Een zuiplap met een kwaaie dronk. Daniël werd gemeden als een pestlijder, als hij thuis was. Door zijn gedrag. Mensen zouden voor minder een scheiding aanvragen. “Mevrouw – Heeft u er ooit aan gedacht een scheiding aan te vragen?” Hij trok een tweede la open die net zo leeg was als de eerste.

Vera haalde haar schouders op. “Hij was er nooit.”

“Nou,” zei hij en de derde la bood enige weerstand, “mijn vrouw Roosmarijn dacht er heel anders over.”

Tenslotte slaagde hij erin om de la open te trekken.

“Die had geen vrede met mijn absenteïsme.”

Er lagen diverse voorwerpen in die er sowieso volstrekt willekeurig uitzagen. Verschillende lange plukken afgeknipt haar, zoals Krista eerder al had gezegd, een dameshorloge – een zilveren ketting met kruis – drie gouden ringen – vuurrode lippenstift, een polaroidfoto van Mansveld en Krista Guderian en een klein formaat opschrijfboekje dat tientallen namen bleek te bevatten van uiteenlopende vrouwen uit een twintigtal landen in Azië en Afrika, Zuid-Amerika. Krista Guderian werd ook vermeld. Net als haar lichaamslengte, geschat gewicht, kleur ogen…

“Ach, we zijn allemaal verschillend,” zei Vera.

“Wat heeft u daar?”, vroeg Krista.

“Wil je het echt weten?”

“Ja.”

“Het is een overzicht, een lijst die hij mogelijk heeft bijgehouden van al zijn slachtoffers,” zei Bressers.

“Veel?”

“Enkele tientallen – zo te zien.”

Krista liep weg en leek haar hoofd te hebben begraven in haar handen – Vera ging haar achterna.

In Bressers’ hoofd groeide er het beeld van een man die jarenlang ongehinderd zijn lusten had weten bot te vieren op vrouwen die niets vermoedden. Niemand had hem tegengehouden, omdat Mansveld zijn activiteiten geheim had weten te houden of vanwege het feit dat het niemand wat interesseerde.

Bijna vijftien minuten later stond hij in de woonkamer, de trofeeën pasten zonder moeite in het jack dat hij droeg – grote open zakken, onopvallend.

Op de bank zat Krista die nog maar net tot bedaren scheen te zijn gekomen. Vera had ernaast plaats genomen en een hand op haar dochters arm gelegd.

“Mijn vader was een monster!”, riep Krista.

“Ja,” zei Bressers, “daar lijkt het wel op.”

“En nu?”, vroeg Vera. “Wat gaat u doen?”

“Het begint erg groot te worden – tientallen slachtoffers – de moordenaar werd zelf vermoord – zo’n onderzoek heeft een eigen dynamiek, ik kan het niet eens tegenhouden, zelfs al zou ik het willen.”

“Ik snap het,” zei Vera.

“Zojuist nog heeft u gezegd dat uw man alcoholist was,” zei Bressers. “Maar hij was heel zelden thuis.”

“Ik herken een alcoholist op tien meter afstand,” zei ze, “mijn vader was echt altijd bezopen, al deed hij alsof hij nooit dronk. Daniël was precies hetzelfde.”

“Nog meer vragen?”, vroeg Krista. “Opmerkingen?”

“Ja,” zei Bressers. “Zijn de kinderen thuiswonend?”

“Nee, u begrijpt dat toch wel,” zei Vera, “ze hadden weinig zin in een alcoholische chagrijnige vader. De kinderen zijn vertrokken, zodra ze de kans kregen.”

“Wie wisten er dat uw man alleen thuis zou zijn?”

“U doet alsof u de moord op een keurige nette man probeert op te lossen, terwijl mijn vader een seriemoordenaar was – een smeerlap!”, riep Krista. Haar gezicht liep rood aan, ze boog ver voorover, alsof ze haar woorden meer kracht wilde bijzetten.

“Ik probeer het plaatje compleet te krijgen,” zei Bressers. “Hoe wist u zo zeker dat uw vader een moordenaar was? Of vermoedde u het, omdat u ineens de kans had zijn kamer binnen te gaan?”

“Het is wijsheid achteraf, daar heeft u gelijk in.”

“Nogmaals – ik ben geen politieman, mijn loyaliteit ligt bij wat de oudere collega’s en ikzelf altijd als de Majesteit hebben omschreven, het gaat om een set ongeschreven regels die beschrijven hoe je je dient te gedragen als je in het buitenland aan een klus werkt. Omdat ik het dossier beheer, ben ik ook degene die beslist welke sanctie er wordt uitgedeeld en aan wie. U heeft mijn hulp ingeroepen, mevrouw Wiedemann, dat betekent dat u vertrouwt op mijn oordeel, net als uw dochter Krista, die er ook bij is. De beslissing die ik neem, is definitief en bindend – er volgt geen hoger beroep – meestal of feitelijk altijd ben je vrij om te gaan en staan waar je wilt, maar bepaalde ambten zullen buiten je bereik blijven – soms leggen we beperkingen op ten aanzien van het passief kiesrecht, dus het recht om gekozen te worden, omdat we je niet langer vertrouwen. Ik heb ooit iemand uitgelegd dat hij geen premier mocht worden. Zulke dingen doen we een enkele keer,” zei hij. “Want u heeft ons gebeld.”

Moeder en dochter keken elkaar korte tijd aan.

“Wie heeft mijn man vermoord? Weet u het?”

“Een onbekende insluiper,” zei Bressers. “Toch?”

Een vreemde gang van zaken, want het was normaal dat er een onderzoek plaatsvond naar de moord op een man die in pakweg zestien jaar sowieso acht vrouwen had vermoord en misschien wel veel meer.

“Wie anders?”, vroeg Krista.

“Inderdaad – wie anders,” zei Bressers.

“We gaan mekaar vast nog wel zien,” zei Vera.

“Gelden de regels van de Majesteit eveneens voor mijn broer en zus? Of heeft u het over ons tweeën?”

“’t Is goed dat je dat vraagt. Voor jullie alle vier.”

Heel even leek het alsof Krista een vloek wilde uitspreken, omdat ze de vraag had durven stellen. Soms was het beter om te zwijgen, maar Bressers was er hoe dan ook een keer op terug gekomen. “Ik groet jullie – wens je veel sterkte op de begrafenis. Het zal moeilijk genoeg worden om je afkeer te verbergen – jullie hebben besloten om je geheim voor de samenleving op te eten en door te slikken.”

“Wat moet je anders?”, vroeg Vera.

“Inderdaad – een goede vraag – Wat moet je dan?”

John Bressers draaide zich rustig om en liep weg – naar buiten – zijn auto stond half in de schaduw geparkeerd – de voordeur gleed zachtjes in het slot.

Zijn eigen ex-vrouw, Roosmarijn, zou een andere oplossing hebben gekozen – in principe had ze dat ook al eens gedaan – door een schilderij te maken – nog steeds lag het in het huis van Lydia Weimans op een kast stof te vergaren. Bressers reed zachtjes achteruit – het hek ging open – hij begon het stuur van zijn auto naar rechts te draaien. Roosmarijn had haar frustraties afgereageerd in een portret van haar echtgenoot John Bressers – hij werd voorgesteld als een regelrechte sociopaat, crimineel.

Zelf had hij er zijn schouders over opgehaald.

Terwijl hij richting Cromvoirt begon te rijden, hoopte Bressers dat zijn betoog over de Majesteit als een zware steen had gewerkt die de ogenschijnlijke rust in de familievijver drastisch had verstoord. Zijn intuïtie zei hem dat het zeker nodig was geweest, aangezien ze voldoende redenen hadden gehad om hun vader dood te schieten en als je hem maar voldoende haatte, lukte dat goed met twee schoten.


John Bressers en de affaire Blauwbaard (6/11)

Bijna twee uur later zaten beide mannen op het dakterras van Bressers’ woning – geen al te grote oppervlakte, maar wel een uitzicht vol daken, muren en helder verlichte ramen. Er stonden twee blikjes bier op tafel. “Je hebt het goed gedaan, John,” zei Millar die een slokje bier pakte.

“Ik heb het nog altijd veel te druk,” zei Bressers, “mijn tweede woning in Kootwijk staat te koop – nou ja, niet officieel, maar tegen elk redelijk bod.”

“Heb je gedoe met onderhoud?”

“Op zich valt dat mee. Ik wil iets anders. Aan zee.”

“Geef het aan een makelaar.”

“Komt nog.”

“O, juist.”

“De opvolger van Foley kwam me opzoeken.”

“Brahms.”

“Ja.”

“Dat zou Foley nooit hebben gedaan.”

“Nee, hij niet.”

“Ik heb iets anders, de aanleiding voor onze ontmoeting vandaag, de dochter van Crazy Freddy.”

“Claudia van Weijlands.”

“Die – inderdaad.”

“Wat is ermee?”

“Ze schijnt aan een clubje te bouwen die moet strijden tegen groeiende neokoloniale tendensen in onze moderne samenleving, alsof de geschiedenis onvoldoende lessen heeft opgeleverd, we leiden als maatschappij massaal aan een vorm van dementie.”

“China – Europa. Iedereen is bezig. Of alweer.”

“Inderdaad – we zijn onze eigen al dan niet gemeenschappelijke markten aan het beschermen en geven miljoenen euro’s aan Noord-Afrikaanse regeringen die de migranten moeten tegenhouden.”

“Zie je toevallig communistische sympathieën in de groep van Claudia?”, vroeg Bressers, terwijl hij half geboeid de tekst op het bierblikje leek te bestuderen.

“Bevrijdingstheologie speelt wel een rol, ja.”

“Da’s nog erger, dat zijn christenen die marxistische beginselen hanteren, tegen het grootkapitaal zijn en voor het volk dat hardvochtig wordt onderdrukt.”

“Net als je denkt dat je alle rommel hebt opgeruimd,” zei Millar die een flinke slok bier nam.

“Ja.”

“Waarom koop je eigenlijk blikjes?”

“Als je ze leeg hebt, mag je ze weggooien. Flessen moet je terugbrengen naar de winkel – statiegeld.”

“Dan is dit wel erg makkelijk, ja.”

Bressers zette het blikje terug op tafel.

“Hebben de leden van het clubje ook echte namen? Ik kan me niet voorstellen dat je ze niet kunt geven.”

“Eentje valt op – Ulrike Mansveld.”

“Há – een dochter van Daniël.”

“Op zich een heel normale meid,” zei Millar, “ze schijnt zich onlangs uit te hebben laten schrijven als katholiek en gaat nu als vrijzinnig protestant door het leven – ik heb haar laatst een keer gesproken.”

“En verder?”, vroeg Bressers die met het blikje zat te spelen. Millar was een zeer goede informant.

 “Ulrike heeft een vriend, Andy Sommers.”

“Het gaat dus feitelijk om het vriendje.”

“Ja.”

“Waarom?”

“Die is gek – of, nou ja – een idealist.”

“Gek genoeg voor een moord?”

“Geen idee, het is een wat bleek ongezond type.”

“Meer iemand voor in de bibliotheek.”

“Ja.”

“Ik heb meer nodig, Peter. Er is een moord gepleegd. Op zich boeit het slachtoffer me niet echt, maar we hebben er een hekel aan als iemand voor eigen rechter gaat spelen, dat is namelijk verboden.”

“Dacht ik al, steeds maar weer de regels.”

“Andy en Ulrike.”

“Yep.”

“Het doet me denken aan Andreas.”

“Ja-a.”

“Ik dacht aan Andreas Baader.”

“En – dus – ook aan Ulrike Meinhof,” zei Millar.

“Een marxistische Bonny en Clyde.”

“Daar zal niet iedereen het mee eens zijn.”

“Goed. We hebben Andy en Ulrike. En verder?”

“Niet zo heel erg veel.”

“Het probleem zit hem in Daniël Mansveld – hij is de reden waarom hier we nu zitten – een echte smeerpijp. Iemand heeft voor eigen rechter gespeeld. Persoonlijk had ik Daniël ook willen doodschieten.”

“Dat mag niet.”

“Weet ik. Ik had het wèl willen doen.”

“Je bent net zo erg.”

“Heb je enig idee waar ik Andy kan vinden?”

“Woont op kamers in Nijmegen. Vraag het Ilse.”

“Goed.”

“Je had toch wel gelijk, denk ik – over de blikjes.”

“Tuurlijk.”

Voor het eerst lag er de naam van een verdachte – twee zelfs – al scheen Andy nauwelijks in aanmerking te kunnen komen als moordenaar. Hij scheen een bleek ongezond type te zijn – door zijn vriendin kwam hij in beeld als een potentiële dader. Ulrike. Een dochter van Daniël die alleen thuis was.

“Wat weet je van Ulrike?”

“Ze roeit, heel verdienstelijk zelfs, goed niveau.”

“Dus – een paardenstaart en gezond uiterlijk?”

“Ja.”

“En ze zijn bevriend – een echt stelletje?”

“Dat heb ik gehoord, ja.”

“Oké, ik ga het meisje morgen condoleren.”

“Doe je voorzichtig?”

“Alleen condoleren.”

“Ja – ja. Vast.”

In elk geval wist Ulrike dat haar vader thuis was. Correctie. Ze zou zeker op de hoogte kunnen zijn.

Natuurlijk vormde het geen enkel bewijs van haar eventuele betrokkenheid bij de zaak of die van Andy. Iets na elf uur verliet Millar het huis. Bressers sloot de voordeur en draaide de sleutel naar rechts.

Er waren namen van oude bekenden gevallen – Crazy Freddy, zoals Nieuwenhuizen ook wel werd genoemd – zijn dochter Claudia die het middelpunt heette te zijn van een vreemd groepje waarbij christendom en marxisme een rol bleken te spelen. Om nog te zwijgen van een toevallige overeenkomst – de namen Andreas en Ulrike – twee belangrijke spelers in een terreurorganisatie in de jaren 60 en 70.

Iemand moest hebben verklapt dat Daniël Mansveld een reeks moorden had gepleegd in Thailand die er zestien jaar over had gedaan. Maar Cindy Hoefnagels bleef een buitenbeentje in het gezelschap van slachtoffers, want ze werd vermoord door haar eigen zakenpartner die ongetwijfeld had ontdekt dat ze zijn zakcentjes had weggewerkt – gedoneerd aan goede doelen, maar ook voor eigen gebruik elders. Ze had een nieuw leven willen beginnen. Dat zeker. Feitelijk viel het amper te rijmen met haar plannen, het was vreemd, ze leek absoluut niet voornemens te zijn om terug te keren naar Albrechts villa en toch had ze dat kennelijk gedaan. Bressers pakte nog een biertje uit de koelkast en ging op de bank zitten, ondanks de verklaring van de Thaise politiechef, bleef Bressers het idee houden dat er iets anders moest zijn voorgevallen. Al waren de foto’s nog zo overtuigend geweest en leek Simone ook te aanvaarden dat Cindy door Albrecht was vermoord.

Het was een vreemde zaak voor John Bressers die normaal gesproken zelden als rechercheur op hoefde te treden. De situatie dwong hem er simpelweg toe.

*****

De volgende ochtend kleedde hij zich om negen uur aan. Het bezoekje van Arjan van Elzakker aan Arne Fröling deed er absoluut niet meer toe, er zouden geen andere feiten meer aan het licht komen. Dacht hij. Wel zou het geïmproviseerde onderzoek in Bangkok nieuwe zaken kunnen opleveren. Tijdens zijn ontbijt checkte hij zijn e-mail en wist verdraaid goed dat het momenteel te vroeg zou zijn om de geldstromen die Cindy had laten ontstaan in beeld te hebben. Er zou meer tijd nodig zijn, hij diende rustig af te wachten en zo meteen ging hij de partner van Mansveld met een beleefd bezoekje vereren. Brahms had een app gestuurd waarin werd vermeld dat de weduwe hem inmiddels verwachtte en hopelijk liet hij niet lang op zich wachten, want ze had het nog erg druk.

Terwijl hij zijn schoenveters zat te knopen, probeerde hij zich te herinneren wanneer ze een gesprek hadden gevoerd over een ontmoeting met de weduwe.

Op het randje van zijn bed hing hij ietwat onhandig een schouderholster om – een geladen pistool lag naast hem en hij vermoedde dat hij geen van de 17 patronen nodig zou hebben, al zou elk gelost schot veel ellende opleveren, er lag wel een bedreiging.

Hij trok de deur achter zich dicht en bestudeerde het appje nog eens, het leek erop alsof de weduwe zèlf om een afspraak had gevraagd. Nog beter. De korte nachten van Brahms begonnen geleidelijk hun tol te eisen, maar hij wilde er geen spelletje van maken. Het had sowieso veel te lang geduurd, ze zouden elkaar eerder toch al eens ontmoeten vanwege alle verhalen die er na de dood van Daniël los waren gekomen. Bressers twijfelde er niet eens aan dat ze volop hadden gespeculeerd over de woorden die na de moord op Daniël op de muur was achtergebleven.

Nog voordat hij de straat wist te verlaten, klonk er een stem die toebehoorde aan een jongeman en hij dacht eerst aan Andy – het vriendje van Ulrike, maar Bressers snapte dat het weinig uithaalde. Tot nog toe had hij alleen namen gehoord. meer niet. “Hé – .”

Bijna automatisch greep zijn hand naar het pistool, maar een man, die zeker niet ouder dan dertig kon zijn, stak zijn armen omhoog en het bloed trok weg uit het gezicht, alsof hij begreep wat er ging volgen.

“Je bent aan het sluipen,” zei Bressers.

“Mag ik dichterbij komen?”

“Hoe heet je?”

“Marten.”

“Wat moet je, Marten?”

“Kunt u me eens uitleggen, mijnheer Bressers – Waarom zoekt u de moordenaar van de kapitalistische uitbuiter en seriemoordenaar Mansveld? We moeten de dader een lintje geven.”

Terwijl Marten zijn statement maakte, haalde Bressers bijna terloops zijn telefoon tevoorschijn, tikte de pincode in en activeerde de camera. Zonder enig commentaar maakte hij een foto van Marten. “Je zult vast wel actief zijn op sociale media. Onze investigators zullen vaststellen hoe je echt heet.”

“U maakt gewoon een foto van mij! Hoe durft u!”

Hij blokkeerde de telefoon en liet hem wegglijden in  zijn broekzak – in een vloeiende beweging toonde hij het wapen dat onberoerd in de holster stak – een wapen dat ook gebruikt werd door de politie. “Je speelt een spel waarvan je de regels amper beheerst. Ik zou jullie willen adviseren het rustig aan te doen.”

Marten stak zijn handen omhoog, alsof hij zich heel nadrukkelijk over wilde geven. “Oké, ik snap het.” Met een onhandige beweging waarbij het leek alsof hij struikelde, draaide hij zich om en liep snel weg – naar de Verwerstraat. Bressers keek hem alleen na.

Boven zijn hoofd hoorde hij een bekende stem – de buurman die grinnikend vroeg: “Heb je problemen?”

“Nee,” zei Bressers die omhoog keek.

“Was hij nou een communist? Hoorde ik dat goed?”

“Ja. Soort van. Het lijkt er sterk op.”

“Ik dacht dat ze allang kapitalist waren geworden.”

“Een splintergroepering,” zei Bressers.

“Dat zal het zijn.”

“Goed – ik moet gaan. We zien mekaar nog.”

“Houdoe.”

*****

Links en rechts van de weg groeiden er bomen die voor een groen dak zorgden dat sporadisch werd onderbroken, zodat er bundels zonlicht te zien waren. Half verborgen achter een rijtje bomen bevond zich de bungalow van de familie Mansveld.

Hij stapte uit de auto en belde aan, een lange tijd bleef het stil, waarna een relatief jonge vrouwelijke stem vroeg: “Wie bent u? Wat doet u hier?”

“John Bressers,” zei hij, “ik word verwacht.”

Heel langzaam schoof het hek open, hij stapte in de auto en reed verder – er zwiepte een gordijn heen en weer – de voordeur ging voorzichtig open, er verscheen een jonge vrouw die Krista of Ulrike moest heten. Hij had geen flauw idee welke van de twee op hem stond te wachten, ze leek wat jonger.

“Hi, ik ben Krista.”

In zijn herinnering verscheen de verleidelijke gedaante van een jonge gelukszoeker die haar belangstelling voor Daniël met de dood moest bekopen. Bressers vroeg zich af of Mansveld last had gehad van wroeging. Waarschijnlijk had hij zich destijds laten meeslepen door zijn lustgevoelens. Er zat een patroon in – aldus de gangbare literatuur – verlangen, ontlading, schaamte. Zou hij hebben geweten dat zijn jongste dochter naar dezelfde naam luisterde? Of had hij er geen gevoelens bij gehad?

“John,” zei hij. Ondertussen begon zijn telefoon te trillen – hij checkte het scherm en zag een bericht afkomstig van Giselle Brahms die meldde dat het DNA van de dader, zoals het door de Thaise politie was aangeleverd, toebehoorde aan Daniël Mansveld.

“Kom verder,” zei Krista. “Moeder wacht al op u.”

Hij bleek zich in een hal te bevinden die sober was ingericht, er hing een schilderij van Monet en het zou hem beslist verbazen als het origineel was.

De woonkamer verraadde een smaak die bijna viel te omschrijven als minimalistisch, maar er hing een schilderij – ook hier – van een onbekende kunstenaar. Hij keek er enkele seconden naar en boog een tikje voorover om Vera Mansveld – Wiedemann te condoleren. Ze knikte een enkele keer met haar hoofd, maar zei geen woord, alsof het niets betekende.

“U heeft om een ontmoeting gevraagd,” zei hij.

“Ja.”

Hij nam plaats in een donkere fauteuil.

“De bekentenis van mijn echtgenoot – .” Er viel een stilte die ongemakkelijk opliep tot een halve minuut.

“U hoopt van mij uitsluitsel te krijgen, denk ik.”

“Ik heb er recht op. Net als mijn kinderen.”

“Nu dwingt u me een beetje in de rol van een rechter die de beschikking heeft over dun bewijsmateriaal. In de rechtbank houdt de bekentenis al geen stand, aangezien uw echtgenoot met de dood werd bedreigd. Voor een rechter heeft het geen betekenis. Tijdens een rechtszaak heb je een robuust dossier nodig, anders is de officier van justitie kansloos. Als hij de zogeheten bekentenis al zelf heeft geschreven. Het zou ons naar de feitelijke dader kunnen leiden.”

Het zou veel makkelijker zijn geweest als hij direct had gezegd dat Mansveld een seriemoordenaar was.

Toch deed hij dat niet. Nog niet.

“Mijnheer Jongejans heeft me verzekerd dat u voor duidelijkheid kon zorgen, u bent op de hoogte.”

“Ik heb Daniël gezien èn gesproken – oudejaarsnacht, tien jaar geleden, hij is naar zijn hotelkamer gegaan in gezelschap van een dame – .”

“Zijn ontrouw. Ja, ik wist ervan, mijnheer Bressers.”

“Het DNA van uw man is op acht verschillende vermoorde vrouwen aangetroffen,” zei Bressers, “er liggen beslist aanwijzingen die in de richting van uw echtgenoot wijzen – als dader – seriemoordenaar.”

“Mijnheer Bressers,” zei Krista. “Wat gaat u nu doen?” Bijna geruisloos was ze dichterbij gekomen.

“De moordenaar van uw vader zoeken.”

“Van mij hoeft dat niet. Ik schaam me kapot.”

“Onze rechtstaat werkt toch echt op die manier.”

“Ja, ik weet het,” zei Vera.


John Bressers en de affaire Blauwbaard (5/11)

’s Middags omstreeks twee uur parkeerde Bressers zijn auto voor het huis dat aan Simone Hoefnagels toebehoorde. Eengezinswoning, er viel weinig te beleven op straat, ’s avonds en in het weekend zouden er veel meer auto’s moeten staan. Hij zag een glasgordijn terugvallen en vermoedde dat het om zijn afspraak ging die al sinds vanochtend negen uur had zitten wachten. Aan de andere kant wachtte Simone al bijna tien jaar. Hij drukte op de bel en het duurde minder dan vijf seconden voordat er iemand opendeed. Er stond een vrouw die hem zeker deed denken aan Cindy. “Mijn naam is John Bressers,” zei hij, “ik werk niet voor de politie, maar daar bent u al over geïnformeerd door mijn collega.” Haar hand voelde slap en vochtig aan, ze oogde bloednerveus. “Als u het goed vindt, kom ik verder.”

“Vanzelf,” zei ze.

Hij veegde zijn voeten en liep verder, ietwat aarzelend bleef Simone een stukje verder in de gang wachten. Ondertussen sloot hij de deur achter zich.

“Ik begreep uw achtergrond niet zo goed, de mevrouw bleef daar erg vaag over,” zei Hoefnagels.

“Mijn werkgever bemiddelt al meer dan tweehonderd jaar bij grote zakelijke conflicten tussen bedrijven en overheden buiten Europa, soms word ik te hulp geroepen als een soort mediator.”

“Dat snap ik al wat beter.”

“Zo heb ik uw zus Cindy Hoefnagels tien jaar geleden over kunnen halen in te stemmen met een terugkeer naar Nederland – daarna verdween ze en ik was enorm boos, toen ik daar gisteren voor het eerst van hoorde.”

“Ja, ze had zelfs een vluchtnummer opgegeven.”

“Bent u alleen?”, vroeg Bressers.

“Ja, nu wel. Mijn man was vanochtend thuis.”

“Neemt u plaats,” zei hij, “ik heb wat voor u.”

“O God.”

Simone nam plaats in een fauteuil. “Wat – ik – ?”

“Hoe werd u door uw zus doorgaans genoemd?”

“Eh – Simone natuurlijk.” Ze sloeg haar handen voor haar mond en riep: “Nee! Dat is niet waar! Ze had het over Simon. Ik had een keer mijn haren veel te kort laten knippen en toen zei Cindy dat ik op een jongen leek, daarna werd Simon een koosnaampje.”

Om haar rechterpols had Simone Hoefnagels een kettinkje dat identiek was aan dat van Cindy.

“Heeft u een naam op het plaatje laten graveren?”

“Ja,” zei ze. Vervolgens toonde ze een sierlijk gegraveerde naam. Cin. Het klopte echt helemaal. Bressers ontgrendelde zijn telefoon en tikte op de app die de foto’s bevatte. “Komt u dit bekend voor?” Hij draaide het toestel om en lette bijzonder op de gezichtsuitdrukking van Simone die haar beide handen voor het gezicht sloeg, haar lichaam schokte.

“Ja,” zei ze. “Ja.”

“Ik blijf u nog even lastigvallen met foto’s,” zei Bressers, “nog eentje.” Hij wilde de ring laten zien.

“Ja, die had ze een keer in Antwerpen gekocht,” zei Simone, “ik was erbij – vond hem schandalig duur.”

Bressers staarde eventjes naar de vloer. “Thaise politie heeft uw zus gevonden in een villa die eigendom was van een Nederlandse gangster. Misschien kent u hem. Hij heette Hans Albrecht.”

“Leeft hij – nog?”

“Nee. Hij is doodgeschoten door een concurrent.”

Haar gezicht leek een uitdrukkingsloos masker van vlees te zijn geworden. “Ik vind het zo onwerkelijk, kan niet eens huilen.”

“Mijn excuses, het onderzoek raakte in een stroomversnelling, anders was ik vanochtend om tien uur hier geweest. Uw man zou er bij zijn.”

“Heeft u nog meer foto’s?”

“Ik wil voorstellen dat u uw man opbelt, zodat hij hierheen kan komen – dan bespreken we dat verder.”

“Goed, want ik weet het even niet meer.”

*****

Bijna driekwartier later reed hij de straat uit. Er was vermoedelijk één moordzaak opgelost die overigens niets met de affaire Mansveld te maken had. Cindy werd naar alle waarschijnlijkheid vermoord door Hans Albrecht, omdat ze hem in de steek wilde laten. Er moest nog forensisch bewijs worden aangeleverd, maar de aanname die hij een uur geleden had uitgesproken bij Simone was zeker niet vergezocht. De bedreiging stond op tape.

Zodra Bressers de provinciale weg had bereikt, ging zijn telefoon – een onbekend buitenlands nummer. Hij hoorde een oudere stem spreken, een man die vaker Engels sprak en hij deed het echt heel behoorlijk.

Hello sir?”

“This is John Bressers.”

“Finally.”

Het was de commissaris – Nueng die in zijn bureaula de dossiers bewaarde van drie blanke vrouwen – moordslachtoffers. Bressers bedacht dat er Thaise slachtoffers zouden kunnen zijn gevallen – wat de buldogachtige vasthoudend verklaarde. One thing kept me busy – it’s the villa.” Nog zo’n vreemd detail. Kennelijk was het verlaten.

“Yes?”

“Can you tell me if the villa has been sold to a new owner?”, vroeg Bressers die in de tussentijd allerhande scenario’s overwoog – familiebelangen, die van Nueng wel te verstaan.

“Why don’t you ask this to the family, sir? It’s full property, there’s no mortgage. I met a man who’s appointed as some kind of caretaker, a repairman.”

“Is there a market for such villa’s?”

“O yes, definitely.”

“So why haven’t they sold it already?”

“Very typical. White people are always thinking of two things. Money. And more money. I don’t know.”

“Value?”

“Half a million dollars. Maybe more, maybe less.”

“Something more important. The three victims.”

“No, no, much more. Three white dead women.”

“I was already afraid of that.”

“I tried to catch your attention and I succeeded.”

“Same killer DNA?”

“Yes. Except de German woman. There was another guy involved – she had sex with two different men.”

“How many casualties?”

“Eight.”

“In what period?”

“Sixteen years. I’ve been collecting these cases for a very long time now and find it very frustrating, but this is really the first time that anybody starts asking questions about the disappearance and death of some of these women. Nobody really gives a damn.”

“We’ll help.”

“Thanks. Now, do you have something else for me?”

“Could you find the name of the owner for me?”

“I know that. It’s the dead woman. Cindy.”

“How is that possible?”

“She invested money in local hospitals, schools. It’s possible to buy real estate for foreigners in our country, although we try to make it more difficult. We’re no longer prepared to give shelter to your gangsters who want to have a nice cheap life here.”

“You’re absolutely right, if you ask me.”

“She’s done some good things with that money.”

“Even though it was drugs money.”

“My brother would say: ‘It’s a business.’.”

“Smart man.”

“He’s a monk.”

“Alright – What about the German woman?”

“She was murdered by the same guy as the other girls, all of them quite young, none of them came from a decent family, they were loners, prostitutes.”

“Have you sent a detailed summary to the office?”

“Yes – I did.”

“Good, thank you. We’ll see what we can do.”

“Thank you very much.”

Hij verbrak de verbinding en dacht aan Cindy die het geld van Albrecht had uitgegeven aan ziekenhuizen en scholen, vermoedelijk ook een boeddhistisch klooster. Er speelde een glimlach op de lippen van John Bressers die snel weer verdween, omdat Albrecht op een of ander moment moest hebben ontdekt waar zijn zuurverdiende centjes waren gebleven en dat deed hij pas toen ze echt weg waren.

Zolang Albrecht zijn geld had, waren zijn vrienden bereid hem te helpen. Bressers snapte als geen ander dat het zo werkte, want het ging altijd om geld. Een vermogende Albrecht zou zijn einde nog een flinke tijd uit hebben kunnen stellen. Ook de firma zou daar weinig verandering in hebben kunnen brengen.

Korte tijd na de verdwijning van Cindy werd Albrecht geliquideerd, als een diplomatieke vriendendienst, dus om een probleem uit de wereld te helpen. Geen geld, geen vrienden. Tien jaar geleden werd de kwestie Hoefnagels ruwweg onder het tapijt geschoven, alsof het er totaal niet meer toe deed. De beslissing was al genomen. Cindy verloor haar leven, maar had een solide pakket donaties gedaan in ziekenhuizen en scholen – hij wild er het woord ‘investering’ niet voor gebruiken.

Er behoorde een reden voor te bestaan, zoals ze bijna naïef terug was gekeerd naar de villa die op haar naam stond, terwijl ze een substantieel deel van Albrechts vermogen had gestoken in de Thaise economie. Bovendien had niemand vervolgens ooit de moeite genomen om de villa te verkopen, of zelfs te onteigenen en dat had zonder problemen gekund.

Dat was vreemd. Naast de provinciale weg stond een blauw bord met witte letters die hem naar Den Bosch leidde. Bressers tikte op zijn telefoon, zocht een nummer, ondertussen zakte de snelheid van de auto een tikje omlaag, maar hij legde verbinding met Ilse. Opnieuw had hij haar nodig voor wat research.

“Hallo,” zei ze.

“Hé – ik ben het. Wil je iets voor me uitzoeken?”

“Tuurlijk.”

“Probeer eens uit te zoeken welke speciale binding Cindy Hoefnagels gehad kan hebben met Thailand,” zei Bressers, “ik heb bijna het gevoel dat ze destijds iets voor me verborgen heeft weten te houden, want de villa van Hans Albrecht blijkt in werkelijkheid die van Cindy te zijn en is verdorie haar eigendom.”

“Een erfgenaam bedoel je?”

“Zoiets. En ik mocht nergens van weten.”

“Waarom?”

“Ook moet je eens uit laten pluizen hoe de geldstromen hebben gelopen, want ik begin het idee te krijgen dat ze een geheime agenda heeft gehad.”

“Zoals verdwijnen.”

“Bijvoorbeeld. Ik dacht ook nog aan een kind. Al zou hij elders onder moeten zijn gebracht. Er moet iets zijn. Cindy heeft iedereen voor de gek gehouden, ook haar eigen zus Simone. Ze was een goeie leugenaar, want ik ben er eveneens ingetrapt.”

Links van hem lag de Zuidwillemsvaart, hij reed een kalme tachtig kilometer per uur. “Ik laat een van onze ervaren krachten erin duiken, want hiervoor hebben we de archieven nodig,” zei Ilse. “Een mogelijk kind, een ander nieuw leven, het betekent dat er ergens geld is blijven liggen, een heleboel zelfs en als er nog altijd bedragen worden opgenomen, zal ik voorstellen dat er iemand ter plaatse poolshoogte gaat nemen, ja, het is vreemd.”

“Ook in Bangkok,” zei hij. “Voor een oude man sprak hij erg goed Engels, dat ben ik niet gewend.”

“Waar denk je aan?”

“Ik wilde weten of de villa alweer was doorverkocht, want eerlijk gezegd kreeg ik de indruk dat dat niet zo was. Hij ontweek mijn vraag vrij handig en antwoordde dat ik dit aan de familie moest vragen.”

“Oké.”

“Nu boeit de villa me erg weinig, maar ik denk wèl dat hij met de acht moordzaken in zijn maag zit.”

“Acht!”

“Jawel, er zijn in zestien jaar tijd acht vrouwen vermoord door één en dezelfde man, gezien het DNA dat hij heeft verzameld, hij hoopte dat we sneller in actie zouden komen als hij zou beginnen over drie blanke slachtoffers. Hij beticht ons van racistische motieven, Thaise vrouwen niet boeiend.”

“In elk geval geen zaak die ons moet bezighouden.”

“Wil je met mijnheer Jongejans overleggen of er toevallig een collega van ons in Bangkok verblijft? Zo ja, laat hem dan goed uitleggen dat de villa ons totaal niet interesseert. Het gaat ons om Mansveld.”

“Je zou het haast vergeten.”

“Precies. Het leidt allemaal alleen maar af.”

O, het briefje, daar zijn we mee bezig, je hebt een dreigbrief doorgestuurd, het is erg interessant, omdat het juist een paar boeiende details over jou bevat. We denken aan iemand uit de inner circle van je familie of desnoods een van de zogeheten ol’ boys.”

“Daar zijn er maar weinig van overgebleven,” zei Bressers die het een bordje zag staan dat beduidde dat hij de stadsgrens had bereikt, hij moest linksaf.

Ook Cindy Hoefnagels had haar eigen spel gespeeld binnen het mysterie rond Daniël Mansveld, als hij echt schuldig mocht blijken te zijn aan de dood van maar liefst acht vrouwen. Een klassieke blauwbaard.

Het werd tijd om morgen eens de chique bungalow van Mansveld op te zoeken, omdat hij mogelijk net als zijn illustere voorganger uit het sprookje een geheime kamer zou kunnen hebben waar hij zonder medeweten van de weduwe zijn trofeeën bewaarde.

Bressers reed vrij rustig door de Hinthamerstraat, hij ging er altijd min of meer stapvoets, omdat voetgangers wel eens onverwacht wilde oversteken. De schrijver van het dreigbriefje en Bressers zouden elkaar gezien kunnen hebben in het vakantiepark. Het was een andere connectie dan Ilse net noemde.

Zijn auto parkeerde hij op de normale plek, dichtbij de ingang, erg druk was het niet eens, zoals zo vaak lukte het om er een leeg vak te vinden. In gedachten probeerde hij eventuele verdachten te vinden die hij in het verleden al eens had kunnen betrappen op opvattingen die eventueel communistisch konden zijn.

Er speelde een grijnslach op zijn gezicht, omdat het een ideologie betrof die dood en begraven moest zijn. Niemand zou nog geassocieerd willen worden met ideeën waarvan de meeste geleerden dachten dat ze voorgoed tot de geschiedenis behoorden en toch leek het erop dat het een motief kon zijn voor de moord op Daniël Mansveld – zelf een moordenaar – zoals hij mogelijk op de muur van een kamer had geschreven, hij was ook een kapitalistische uitbuiter.

John Bressers liet zijn auto achter en wandelde rustig naar zijn huis, langs een serie kroegen, een oude statige kathedraal en ook een snackbar, hoewel hij zich niet eens hoefde te bedwingen om er gewoon langs te lopen. Vandaag at hij geen patat.

Het briefje bewees in elk geval dat de schrijver een tomeloze behoefte leek te hebben om te communiceren met zijn slachtoffers zoals Mansveld. Toch had het politiedossier geen melding gemaakt van een briefje. Misschien wist de weduwe ervan.

Ook bestond er een kans dat de van oorsprong Duitse mevrouw Mansveld totaal nergens van wist.

Daniël had drie kinderen. Ulrike, Michael en Krista.

De schrijver van het dreigbriefje had in Kootwijk werkzaam kunnen zijn, Zijn geheugen weigerde het gezicht prijs te geven van een jonge vent wiens uiterlijk onaangepast genoeg was om de geest van een revolutionaire filosoof te verraden, voor zover Bressers wist waren zulke jongens of meisjes niet in het vakantiepark aanwezig. Zelfs baarden waren alweer hip.

Bovendien was het onmogelijk om afwijkende denkers te herkennen aan hun uiterlijk.

Hij sloeg rechtsaf, een eindje verderop stond zijn huis en schuin ertegenover stond een oudere man geduldig wachtend om zich heen te kijken, hij droeg een antracietkleurig kostuum en Bressers herkende een opgeluchte zucht, zodra Peter Millar hem in de gaten kreeg. “Hè hè, dat werd ook tijd, zeg.” Er glansde een opgewekte glimlach op Millars gezicht.