John Bressers en de affaire Blauwbaard (2/11)

Veel meer dan vage verhalen waren er nooit. Het was een gedachte die terugkeerde, terwijl hij zijn tas inpakte. Hij nam zijn vuile was mee, toiletspullen en een notebook – het waren de standaarditems die continu heen en weer gingen van Kootwijk naar Den Bosch, omdat hij wel vaker weg was van huis.

Op nieuwjaarsochtend kwam Bressers destijds in de ontbijtzaal een vermoeid ogende Arne Fröling tegen die geen kennis zou mogen hebben van een vermoorde Krista Guderian. Bovendien heeft Bressers de muziekproducent nooit zoiets horen zeggen. Wel zei Fröling: “Ik geloof dat Daniël zijn kippetje vannacht heeft opgegeten.” Een ogenblik overwoog Bressers tegenover hem te gaan zitten, maar ergerde zich zo erg aan Frölings opmerking dat hij een meter of vijf doorliep en daar een tafel pakte. Er lag een Engelstalige krant van een paar dagen oud. “Mijn excuses, John. Het is geen goede grap voor een ochtend als deze, ik hoor me te schamen.”

Zo ontstond er een geschikte aanleiding voor een antwoord. “Het is nooit een geschikt moment om slechte grappen te maken, mijnheer Fröling,” zei Bressers. Zonder de moorden op recentelijk Mansveld en tien jaar geleden Guderian zou de opmerking weinig hebben betekend voor Bressers.  

Vele jaren later had hij zijn auto geparkeerd in een garage die zich aan de St. Jozefstraat bevond, het was zo ongeveer zijn vaste plek. Het laatste stuk wandelde hij naar huis, hij overwoog eerst boodschappen te halen, maar er zou nog iets moeten liggen en anders bestelde hij iets op internet.

Vanavond zou hij het dossier Mansveld lichten en nader bestuderen, indien nodig stuurde hij alles door naar commissaris Van Rijn – die uiteraard een mannetje zou moeten sturen, want Bressers had zelf geen plannen om de politieman op te gaan zoeken.

Op de Parade passeerde hij een rijtje cafés die gezien de tijd van het jaar goed gevulde terrasjes hadden. Het was voor hem een aardig tijdverdrijf, vaak wilde hij een restaurant of eetcafé opzoeken, omdat hij een vrouw als Claudia van Weijlands weigerde thuis te ontvangen. Voor Reijnders gold hetzelfde. Rechts van hem lag het bisschoppelijk paleis dat er als altijd onbewoond en ongebruikt uitzag. Binnen in zijn eigen huis hing een koele rustige atmosfeer. Hij liet zijn sleutels op een tafeltje achter en gooide zijn portemonnee en telefoon op de kast, wel zette Bressers een laptop aan, niet het exemplaar dat hij op de Veluwe meestal gebruikte, maar een groter toestel. Om zeven minuten over vier ging de bel, hij opende de voordeur en stond oog in oog met een man die een goed passend maatpak droeg. “Ik zou graag uw identificatie willen zien, mijnheer – eh, ik hoop – Bressers.” De onbekende speelde een beetje onhandig met een grote envelop. Geen dik pakket.

Bressers toonde hem zijn rijbewijs en pakte de envelop aan. “Ik dank je voor de moeite,” zei hij.

“Mijnheer Van Rijn heeft gevraagd of u uw bevindingen aan hem zelf zou willen overdragen.”

“Uiteraard,” zei Bressers. “Aan wie anders?”

Niet zolang geleden las hij in de krant dat een particulier antiterrorismebureau dossiers kreeg van de politie die ze moesten beoordelen. De firma deed dat al veel langer. Echt nieuws was het niet eens.

Het dossier bevatte weinig extra informatie. Ja, Mansveld was getrouwd, maar vrouw en kinderen verbleven tijdens de aanslag toevallig ergens anders. Eén dochter luisterde naar de naam Ulrike, was eenentwintig jaar en studeerde aan de universiteit van Nijmegen – net als de kinderen van Bressers.

Daniël Mansveld liet ook een zoon achter die Michael heette en – heel toevallig – een jonge dochter die naar de naam Krista luisterde, net als de vermoorde vrouw tien jaar geleden in Bangkok.

Uiteraard bleek de echtgenote van Daniël een Duitse te zijn – ze heette Vera.

Bressers verbaasde zich enigszins over de details die het dossier bevatte over de achtergrond van Vera, die als meisje Wiedemann had geheten. Volgens de weduwe Mansveld – Wiedemann mocht je haar dode echtgenoot zeer zeker een alcoholist noemen. Ze had in één moeite veel informatie verstrekt en toonde zich nauwelijks bedroefd of boos vanwege haar vermoorde man. Buren hadden wel een blaffende hond gehoord, maar het dier hield gelukkig al snel op – daarna bleef het stil. Dankzij twee kogels die de dader had afgevuurd. Een schone liquidatie die middenin de nacht werd uitgevoerd, bruikbare forensische sporen waren er vrijwel niet achtergelaten. Er viel enige verwondering te bespeuren. Een professionele klus.

Ondertussen stond zijn koffie koud te worden. Hij legde de documenten neer en bestudeerde een paar foto’s die Van Rijn had meegegeven. Zelf ging Bressers op exact dezelfde manier te werk als hij zoiets had moeten doen, een schot in borst en hoofd. Telefoon ging, hij had nog veel werk te doen, maar het was Jelle die belde. Dat deed hij nooit zo vaak.

Vader en zoon leken op elkaar.

“Hoi pap, met mij. Vraagje. Ben je alweer thuis?”

“Ja. Net.”

“Kom je vanavond bij mij thuis eten? Mam en Maaike zijn er ook. Nu je met pensioen bent, heb je immers tijd genoeg. Een beetje bijkletsen is leuk.”

“Goed,” zei Bressers die vermoedde dat het laat zou worden. “Dan heb ik eveneens een vraag voor jou.”

“O jee,” zei Jelle.

“Ken jij een zekere Ulrike Mansveld?”

“Nee, helaas en misschien gelukkig niet.”

“Ik ben er rond een uur of zes.”

“Dank je.”

Een snelle check van zijn email leerde hem dat Ilse nog niet alle informatie bij elkaar had weten te krijgen. Het zou hem hebben verbaasd als dat was gelukt. Bressers had lastige vragen gesteld en ja, hij zag zichzelf als een gepensioneerde man van zestig. Al wisten regels van de firma en Majesteit hem soms uit zijn zelfverkozen rust weg te rukken.

Morgenochtend zou hij boodschappen doen, voorlopig zat er een terugkeer naar Kootwijk er niet meer in. Hij maakte zijn tas leeg, gooide de spullen in de wasmachine en liet het deurtje open. Terwijl hij de trap afliep, hoorde Bressers de telefoon trillen.

Met een rustige beweging nam hij de oproep van Ilse aan. “Hallo. Met John.” Er volgde een korte stilte.

“Hoi,” zei Ilse, “je krijgt zo meteen wat data binnen over Arne Fröling – hij schijnt lange tijd gedacht te hebben dat jij hem hebt aangegeven bij de politie. Na zijn vrijlating is hij direct vertrokken en heeft hij een optrekje gekocht in Portugal dat verleden jaar door een verschrikkelijke natuurbrand is verwoest.” Bressers herinnerde zich letterlijk de uitspraak van Fröling die net als hijzelf het duo had nagekeken en Mansveld mogelijk hevig benijdde vanwege de vangst van – een kippetje – zoals hij het omschreef, hoewel hij dat de volgende ochtend pas had gedaan.

“Al zou ik geen reden weten te noemen waarom en wanneer je hem aangegeven zou hebben bij de politie, aangezien je de volgende dag per vliegtuig bent vertrokken uit Bangkok, net als Mansveld, maar dat weet je ook al. Je heb hem destijds vast gezien.”

“Klopt.”

“Enne – Cindy Hoefnagels is spoorloos verdwenen. Daarom heb je niks over haar op internet kunnen vinden, want dat heb je natuurlijk allang gedaan.”

“Vanzelf, ik heb het politiedossier binnengekregen, compleet met de complimenten van commissaris Van Rijn. Dus dat mag je op je lijstje doorstrepen.”

“Mooi, dan is dat meteen geregeld.”

“Hopelijk heeft Cindy naaste familie, een broer of een zus. Ik zou daar morgen zo rond half tien een adres van willen hebben. Laat ze weten dat er iemand over hun vermiste zus komt praten, want zo ervaren die mensen dat beslist wel. Dood is pas dood, als je het lichaam met eigen ogen hebt gezien. Eerder niet.”

“Goed. Wat denk je er wijzer van te worden, John?”

“Het is vrij normaal om zelf onderzoek te doen, als er een familielid vermist wordt in een ver vreemd land. Ik zou dat beslist doen. Iedereen wel, denk ik. Cindy ging met een bekende drugsdealer om, een zekere Hans Albrecht, de man is later geliquideerd.”

“Die ben je persoonlijk tegengekomen, denk ik.”

“Zeker. Meer dan eens zelfs.”

“Jij weet dus zeker dat Cindy Hoefnagels een relatie heeft gehad met Hans Albrecht. Wat weet je nog meer?”

“Niet veel. Het was een gevalletje ‘geld weg, vette pech’, Cindy is vertrokken, nadat hij had verteld dat hij bankroet was. Ze verbleef in hetzelfde hotel als de anderen, we kwamen elkaar op oudejaarsavond tegen. Drie mannen, twee vrouwen. Weet je – er zou iemand met Arne Fröling moeten praten. Hij kan misschien vertellen over Cindy en uiteraard Krista.”

“Wat denk je dat er is gebeurd?”

“Een theorie?”

“Ja, John.”

“Ze wist verdraaid goed waar ze mee bezig was en vond het ook geen probleem om weg te gaan, toen hij zijn geld had verloren. Daarom denk ik aan moord. Niet elke vrouw is bereid om in Australië een nieuw leven op te bouwen. Ze zou teruggaan naar Nederland, dat heb ik haar duidelijk horen zeggen.”

“Nummer twee, behalve Krista, nu dus ook Cindy.”

“Nee, het is een theorie. Daar begonnen we mee.”

“Ze zou terugkeren naar huis – Nederland.”

“Dat heeft ze gezegd, dus… ja.”

“Ik moet navragen of we iemand in Bangkok hebben die vragen kan stellen over deze twee vrouwen,” zei Ilse. “Het begint nu toch wel erg raar te worden.”

“Goed idee.”

“Ben je vanavond bereikbaar?”

“Nee, ik ben uitgenodigd door mijn zoon om te komen eten. Roosmarijn en Maaike zijn er ook bij.”

“Als het dringend is, val ik je evengoed lastig.”

“Stuur dan maar een appje.”

“Goed.”

Drugsdealers zoals Hans Albrecht werden meestal door hun eigen concurrenten uitgeschakeld en hij had geen geld meer. Hij was zo goed als berooid, zijn vriendin èn zakelijke partner had hem in de steek gelaten.

Misschien zou hij het nog enkele weken volhouden.

Zijn oude vrienden begonnen allemaal om te vallen.

Een man als Bressers kende mannen die zich met de handel in drugs bezighielden van gezicht en verdacht Daniël Mansveld er een graantje van mee te pikken.

“We spreken mekaar,” zei Bressers.

“Ja – Hoi.”

Voor Mansveld lag er een flinterdunne scheidslijn tussen goed en kwaad, een gewiekste handelaar die goed in de gaten hield tot hoever hij mocht gaan. Alleen in Zimbabwe probeerde hij net iets teveel dollars in zijn zak te houden en dat liep in de gaten. Gelukkig werd het onrecht hersteld en mocht Bressers van zijn welverdiende pensioen genieten, als een man die nog 58 jaar moest worden, maar nooit volledig zou kunnen stoppen met zijn werk – op een of andere manier zou de Majesteit altijd blijven trekken. Het werk was nooit echt gedaan.

In de kelder lag er eveneens een dossier over Cindy Hoefnagels, maar Bressers toonde zich met name geïnteresseerd in de afwezigheid van een vrouw die hij had leren kennen als zeer intelligent – een kapitein mocht op zijn schip blijven als het ten onderging, maar als schipper vertrok ze op tijd. Zo waren de onderlinge verhoudingen. Ze was geen doorsnee gangsterliefje, zoals hij al had opgemerkt, eerder een vrouw die diverse stappen vooruit dacht.

Het betekende dat er indertijd meer had gespeeld dan een vrouw die een man verliet, omdat hij geen geld meer had. John Bressers had altijd al, vanaf het begin, een gloeiende hekel gehad aan drugshandel. Verdomme. Hij moest mijnheer Jongejans opbellen. Het dossier Hoefnagels stond al meer dan tien jaar onder embargo.

Zijn telefoon liet hij op tafel liggen, hij tikte op ‘speaker’. Binnen een paar seconden hoorde Bressers het donkere stemgeluid van de oude Jongejans. “Ik verwachtte je al,” zei hij, waarna er een stilte viel.

“Zojuist heb ik met Ilse gesproken over Cindy Hoefnagels die tien jaar geleden in Bangkok spoorloos schijnt te zijn verdwenen. Dat verbaast me, omdat ik met haar te maken heb gehad. Je hebt de opnames gehoord die ze heeft gemaakt voor ons. Beneden heb ik de tapes nog in mijn dossier liggen.”

“Ja, dat weet ik.”

“Staat ze soms onder bescherming? Heeft ze een nieuw leven gekregen van justitie?”, vroeg Bressers.

“Nee – integendeel zelfs,” antwoordde Jongejans, “haar vermissing was destijds een stevige domper en een directe aanleiding voor de dienst om een sanctie uit te vaardigen tegen Albrecht die werd uitgevoerd door Michel Grijs, in opdracht van Foley, dacht ik.”

“Ja, de Thaise regering werd een tikje nerveus door een machtige Hollandse gangster. We hebben ze een groot plezier gedaan.”

“Zo is het ongeveer wel gegaan,” zei Jongejans.

Hans Albrecht was een lang vergeten naam uit het verleden, er stonden altijd nieuwe gangsters klaar. Erg relevant leek het niet eens te zijn voor Bressers.

“Maar weet je zeker dat Cindy echt dood is?”

“Nee.”

“Nou ja. Morgen zie ik als het goed is haar familie.”

“Hou me op de hoogte.”

“Hoe heeft ze de opnames kunnen maken?”, vroeg Jongejans. “Dat heb ik me wel eens afgevraagd.”

“Door het opnameapparaat te verbergen in haar intieme zone,” zei Bressers op een zeer kalme toon.

“O – daar.”


Plaats een reactie