John Bressers en de affaire Blauwbaard (1/11)

Sinds enkele dagen scheen er een zon die erg prettig te noemen viel voor de tijd van het jaar, het was eind februari en Bressers stond de dakgoten van zijn recreatiewoning schoon te maken. Volgens de meest actuele weerberichten zou het best nog lang kunnen duren voordat het ging regenen, maar hij wilde zoals gebruikelijk geen risico nemen. Er stond een ladder tegen de gevel en er viel regelmatig een vieze donkere klodder in een emmer – soms ernaast. Hij had niet aan handschoenen gedacht. Nou ja, het was eerlijk werk. Hij hoefde na afloop alleen zijn handen te wassen, daarna waren ze weer schoon. Binnen jengelde er een radio, soms dacht hij zijn telefoon te horen, maar hij weigerde het werk ervoor te onderbreken, hij veronderstelde dat het flashberichten waren die over Trump of Venezuela gingen. John Bressers was een pensionado die het nieuws op de voet volgde, altijd gedaan, dertig jaar.

Er klonken voetstappen op het grint – hij had enkele jaren geleden juist voor dat materiaal gekozen, omdat elke bezoeker te horen zou zijn. Hij keek naar rechts en zag de slanke gedaante van Giselle Brahms naderen die een wat al te serieuze trek op haar gezicht had. Het beloofde weinig goeds. Bressers had nooit de moeite genomen om aan de firma door te geven waar zijn vakantiewoning zich bevond, het betekende dat ze er serieus werk van had gemaakt. Iemand had op kantoor naar zijn tweede huis gezocht. Zijn eigen ex-vrouw Roosmarijn zou hem allang hebben geappt, want ze zou hebben geweigerd zijn adres prijs te geven. Zo luidden de afspraken. Hij kwam naar beneden, bestudeerde zijn smerige handen en besloot het zo te laten. Hij verkeerde weliswaar niet in de stemming om te provoceren, maar hij was nu eenmaal aan het werk.

“Goedendag, mijnheer Bressers,” zei ze.

“Verrassing,” zei hij, “hier heb je moeite voor moeten doen, anders zou ik het al hebben geweten.”

“Ik denk dat je zelfs over het grint hebt nagedacht.”

“Precies.”

“John – Als ik goed ben geïnformeerd, heb jij je enkele jaren terug met het dossier Mansveld beziggehouden,” zei Brahms die erg serieus klonk.

“Daniël – ik heb hem verleden jaar in Engelen gezien, het werd me niet helemaal duidelijk of hij me herkende. Hij was met een onbekende vrouw.”

“Hij is vermoord,” zei ze.

“Verkeerde vrouw geneukt of zo?”

Brahms onderdrukte een lach en keek omlaag, alsof de schoenen van Bressers interessant konden zijn. “Het komt vanavond in het nieuws, er wordt een persconferentie belegd. Volgens de regels van de firma moet het dossier Mansveld worden heropend om uit te sluiten dat er raakpunten zijn met, zoals ik iemand heb horen zegen, de duistere handel van Daniël.” Er viel een korte stilte, waarbij Brahms op haar onderlip stond te kauwen, een zenuwentrekje.

“Regels van het bedrijf – ik ga akkoord,” zei hij.

“Goed – dank je.”

“Heb je details voor me?”

“Slachtoffer was alleen thuis met zijn herdershond. Het lijkt erop dat dader zijn kans heeft afgewacht.”

De tweede woning van Bressers lag geïsoleerd. Het was vrijwel ondenkbaar dat iemand ongemerkt zou horen wat Brahms zoal vertelde over het onderzoek.

“Daniël heeft waarschijnlijk gedwongen een verklaring op de muur geschreven… en ik citeer… ‘Ik ben een moordenaar en verdien daarom de doodstraf.’ Precies dàt,” zei Brahms die haar woorden probeerde te ondersteunen en gedurende een seconde omlaag wees. “Ook om die reden ben ik hierheen gekomen, we zullen als firma ons deel van het onderzoek in behandeling moeten nemen en jij hebt als incident manager zijn dossier opgesteld.”

“Er lag een beschuldiging dat hij geld zou hebben verduisterd – de verkoop van een partij diamanten. Ik was in de buurt. Hij had inderdaad meer in zijn eigen zakken laten verdwijnen dan op papier was afgesproken, maar er was erg veel in de ondenkbaar diepe zakken van de president verdwenen. Man is inmiddels gedwongen met pensioen. Hij is oud.”

“Mugabe.”

“Ja.”

“En toen?”, vroeg Brahms.

“Ach,” zei Bressers, “afgezien van de financiële gulzigheid van Mansveld is er niets onoorbaars gebeurd. De – laten we zeggen – diepe zakken van de president zijn het gevolg van het tribale systeem.”

“Niets nieuws onder de zon derhalve.”

“Ja en kennelijk is Daniël een moordenaar.”

“Wat heb je verder? Feiten? Roddels?”

Er verscheen een lach op het gezicht van Bressers.

“Hij was niet erg… laten we zeggen… monogaam.”

“O, op die manier.”

“Je moet er rekening mee houden dat er komende dagen een vriendin zal opduiken, Mansveld heeft er nooit een probleem in gezien om er tegelijkertijd verschillende relaties op na te houden.” Hij keek heel even naar de dakgoot en rekende uit dat hij nog een metertje of twee moest schoonmaken. “Ik ga mijn karwei afmaken – rond vier uur moet ik in Den Bosch kunnen zijn. Zeg dat maar tegen Van Rijn.”

“Mansveld woonde in Vught.”

“Ik twijfel er niet aan, het is een mooie plek om te wonen, ik zou hem zelf langs de Vughtse Hei zoeken, een bungalow met een solide hek eromheen, want je probeert enge mensen buiten te houden.”

“Goed, dan ga ik weer.”

“Voor ik het vergeet,” zei Bressers. “Je moet iemand aan het werk zetten – de agenda van Mansveld uit laten pluizen – afgelopen tien jaar – begin daar maar eens aan. Je moet in beeld brengen waar hij is geweest en wat hij er heeft gedaan. Om te beginnen. De dader heeft ergens zijn of haar kennis vandaan gehaald en het antwoord ligt in het buitenland. Ons terrein. Van Rijn beperkt zich tot ons eigen land.”

“Ik zal het regelen,” zei Brahms.

“Dat is alles. Voorlopig.”

“Wat denk je? Is het een grote affaire?”, vroeg Brahms die haar nieuwsgierigheid nauwelijks leek te kunnen bedwingen.

“Denk het wel.”

“En waar baseer je dat op?”

“Geruchten.”

“Zoals?”

“Dat vraag je me als professional?”

“Ja. Tuurlijk.”

“Daar kan ik geen antwoord op geven. Je schiet er weinig mee op en geruchten leiden alleen af. Wel denk ik dat het deksel van de beerput op een kiertje is komen te staan, dus probeer wat voorzichtig te zijn en als er geen echte noodzaak is om een persconferentie te geven, zou ik het achterwege laten. Je moet geen slapende honden wakker maken. En dan doel ik op de media. Internet en zo. Gedoe.”

“Mijnheer Jongejans zei al dat je zo zou reageren.”

“De media is een hond die je zo lang mogelijk moet laten slapen, anders loopt de boel snel uit de hand.”

“Je hebt gelijk – denk ik.”

Een beetje onhandig begon Brahms weg te lopen, terwijl Bressers zijn karwei sneller dan daarstraks af probeerde te ronden. Vroeger was het altijd zo dat de Nederlandse expats elkaar wel kenden, het was een kleine gemeenschap, of Bressers in Delhi actief was… of in Bangkok.

Geruchten, veel meer dan geruchten waren er nooit.

Hun allereerste ontmoeting dateerde van pakweg tien jaar geleden en Bressers logeerde in een hotel dat zich in de nabijheid van het vliegveld bevond. Binnen merkte hij weinig van de tropische hitte, het was de laatste dag van het jaar en volgens de receptionist zouden er meer Hollanders komen. Dus ze wilden onder het genot van een goed glas bier aftellen naar middernacht in gezelschap van enkele landgenoten. Ondanks het feit dat hij er weinig voor voelde, besloot hij op het allerlaatste moment toch te gaan.

Vrijwel alle hotelbars zagen er hetzelfde uit, een blinkende bar, veel spiegels, stemmige verlichting.

Hij zou een paar biertjes drinken, zijn glas nooit uit het oog verliezen, een wereldwijde standaardregel. Je wist immers nooit wie er terloops een pilletje in zou gooien. In de bar hadden een paar Europeanen elkaars gezelschap allang opgezocht, maar Bressers negeerde hen en bestelde wat te drinken. Er waren altijd wel mensen die hun nieuwsgierigheid niet wisten te bedwingen en zich kwamen voorstellen, zoals een verkoper altijd deed. Zo ging het nu ook, terwijl het net elf uur was geweest. “Are you Englishman?”, vroeg Mansveld, die zijn naam niet had genoemd. Een man met normaal postuur. Licht grijzend haar.

“Bijna – Nederlands,” zei hij. “John Bressers.”

“Hé. Een landgenoot, altijd leuk in den vreemde.”

“Meestal wel.”

“Mansveld – Daniël, dat is mijn voornaam.”

“Aangenaam.”

“Mag ik je vragen wat je voor werk doet?”

“Beveiliging,” zei Bressers die de laatste jaren steeds hetzelfde antwoord gaf, omdat hij er zelden veel vragen over kreeg of niemand leek ze te durven stellen en hij kon terugvallen op een beroepsgeheim.

“Ik zou je aan een paar van mijn vrienden willen voorstellen,” zei Mansveld die een hand op zijn rug legde. “Zelf verdien ik mijn salaris in de handel.”

Eén van de vrouwen noemde haar voornaam – Cindy – hij was haar al eens eerder tegengekomen. Binnenkort zou ze noodgedwongen naar Nederland vertrekken, als gevolg van geldproblemen, want haar eigen partner had zijn vermogen zien verdampen. Hollandse justitie wist dat hij er zat. Een gangster. Een bekende drugsdealer, al verwachtte Bressers dat er een verzoek zou volgen om hem uit te schakelen.

Het boeide hem weinig wat voor werk Mansveld deed, bovendien hoefde Bressers hooguit een bericht te sturen naar kantoor met het verzoek een dossier samen te stellen over een man die hij had ontmoet.

“Waar woon je, John? In Nederland?”, vroeg Cindy.

“Den Bosch.”

“O, maar dat is een ontzettend leuke stad.”

“Dat weet ik.”

Gesprekken gingen over economie, de financiële crisis die net was uitgebroken en gevolgen. Ruim tien minuten over twaalf, dus na de nieuwjaarswensen, vertrok Mansveld met een jonge Duitse vrouw naar zijn hotelkamer. Of de hare. Krista, zo heette ze. Bressers had een goed geheugen voor zaken die ooit eens van pas zouden kunnen komen. Beroepsdeformatie. Naast hem stond een oudere vent hard te lachen. “Daniël heeft het goed bekeken. In elk stadje een ander schatje.” Hij had zich voorgesteld als Arne Fröling, een man die in de muziekindustrie miljoenen had verdiend ten koste van onwetende jonge muzikanten. Een soort vluchteling. Bressers kende hem al, want in de jaren zeventig mocht de man graag rondbazuinen dat hij succes had met zijn artiesten, nu had hij weinig zin om hun gezeik aan te horen over achterstallige betalingen. Beneden bleef Fröling achter, terwijl Bressers met een vol bierglas naar zijn kamer ging, hij liet zich op bed vallen, probeerde niets te knoeien en ondertussen trok hij onhandig zijn schoenen uit.

Vele jaren later stond hij op een ladder, terwijl de luchttemperatuur een historische hoogte had weten te bereiken voor de maand februari. Hij constateerde dat het klusje achter de rug was, dus borg hij de ladder op achter het huis, zodat een goede bekende hem de volgende dag zelf weer zou kunnen ophalen.

Eerst waste hij binnen zijn handen, schonk een mok koffie in en speelde een beetje met zijn telefoon, hij nam plaats en gebruikte de spraakherkenner van het toestel door de naam Arne Fröling uit te spreken. Er zou allicht iets over de man bekend moeten zijn. Het duurde slechts enkele seconden. Bressers was hem indertijd uit het oog verloren, maar Fröling had korte tijd vastgezeten op beschuldiging van moord. Het DNA van de man was op een zekere Krista Guderian aangetroffen. 

Mijnheer Fröling woonde momenteel in zonnig Portugal.

De Thaise politie had enkele vrienden van Duitse Krista opgepakt, mogelijk zouden ze Bressers eveneens een tijdje hebben vastgezet, maar hij stapte de volgende dag op het vliegtuig. Net als Daniël Mansveld die een paar rijen verderop bleek te zitten, hij had een markante kop èn harde snerpende stem.

De tijdlijn werd Bressers niet helemaal duidelijk, maar Fröling leek hem eerder een doortrapte zakenman die hoopte dat zijn cliënten hun contracten slecht zouden lezen dan een moordenaar.

Cindy Hoefnagels, de ex-partner van een verbannen paranoïde drugshandelaar, bleek volgens internet niet meer of nooit te hebben bestaan. Er waren geen gegevens beschikbaar. Vanzelfsprekend bestonden er ontzettend veel meisjes die Cindy heetten, maar ze deden hem geen van allen denken aan de vrouw die hij destijds in Thailand had leren kennen.

Bressers belde de firma en vroeg de receptioniste om hem door te verbinden met het Hoofd Research. Een vrouw die Ilse heette, ook een vrouw, sinds haar bejaarde voorganger min of meer gedwongen was te vertrekken. “John. Wat kan ik voor je doen?” Beleefde plichtplegingen liet ze gewoon achterwege.

“Een paar namen natrekken,” zei hij.

“Oké. Brand maar los.”

“Arne Fröling, Krista Guderian en Cindy Hoefnagels,” zei Bressers. “Krista is ruim tien jaar geleden vermoord, Arne Fröling heeft korte tijd in Bangkok als verdachte gevangen gezeten en onze vriend Daniël Mansveld was er in dezelfde periode ook. Net als ik trouwens. Daarom weet ik het ook.”

“Fröling – je doelt op de muziekproducent,” zei Ilse.

“Precies. Ik vertrek zo meteen naar Den Bosch. Als je me de resultaten zou willen mailen, dan ben ik je uiterst dankbaar,” zei Bressers die een stoel achteruit trok en plaatsnam. “We gaan kijken of er nog ergens duistere geheimen over Mansveld verborgen zijn.”

“Ik dacht dat jij dit soort dingen altijd zelf uitzocht.”

“Niet meer. Ik ben met pensioen.”

Er klonk een kort lachje. “Oké. Goed.”

“Enne… Ilse. Probeer eens of je politiedossiers los kan peuteren via de officiële kanalen, desnoods een telefoonnummer van de man die het onderzoek in Bangkok heeft geleid. Ik heb geen concrete aanknopingspunten.”

“Waarom denk je aan de zaak Krista Guderian?”

“Ik heb haar destijds met Daniël Mansveld de bar zien verlaten,” zei Bressers, “ik heb nooit geweten dat de vrouw was vermoord en Arne Fröling heeft indertijd in verschillende tv-programma’s de verongelijkte onschuldige uitgehangen. Dat heb ik net gelezen. Ik wil uitsluiten dat dat onze zaak is.”

“Komt in orde.”


Plaats een reactie