Maandelijks archief: juni 2019

John Bressers en de affaire Blauwbaard (4/11)

“Hopelijk geeft het DNA-monster snel uitsluitsel, Giselle, want ik denk dat we een seksueel roofdier zoeken en Mansveld voldoet enigszins aan het profiel van een klassieke vrouwenverslinder,” zei Bressers.

“Niet per se een moordenaar.”

“Iemand moet hebben gedacht van wel.” Ondertussen begon hij met zijn voordeursleutels te spelen, want hij had net zijn straat betreden. Nog een metertje of vijftig en hij was weer thuis, zo meteen zou hij een glas wijn inschenken en dan naar bed.

“Het is een vervelende affaire, ik krijg er jeuk van.”

Hij dacht aan een broer van Cindy – of zus.

“Heb je een adres van Cindy’s naaste familie voor me?”

“Ja, ik zal hem zo mailen,” zei ze. “Een oudere zus.”

“Weet ze dat ik kom?”

“Simone – heeft een compleet dossier over Cindy.”

“De verdwijning van haar zus is een open zenuw.”

“Eh – beslist. Ze vindt het erg fijn dat er na bijna tien jaar eindelijk iemand over Cindy komt praten.”

“Ik bied geen garantie dat er een oplossing komt.”

Ze beëindigden het gesprek, terwijl Bressers zijn voordeur opende. Zoals een beetje de gewoonte was, legde hij het toestel op tafel en hij liep door naar de keuken om nog een laatste glas wijn in te schenken.

Even later had hij plaatsgenomen op een stoel, Bressers gooide zijn schoenen opzij en probeerde orde te scheppen in de chaos die was ontstaan. Daniël Mansveld was vermoord, zoals tien jaar geleden de Duitse Krista Guderian eveneens op een gewelddadige manier om het leven was gekomen. Een andere vrouw die vrolijk had staan aftellen in afwachting van een bevrijdend nieuwjaar heette Cindy Hoefnagels en die verdween in pakweg dezelfde periode spoorloos en werd nooit meer teruggezien. Volgens een Thaise politieman waren er in dezelfde periode nog eens twee vrouwen vermoord. Normaal gesproken zouden de kranten er vol mee hebben gestaan, maar nu volgde er een merkwaardige en zeer hardnekkige radiostilte die pas werd onderbroken door de moord op Mansveld.

In elk geval zou snel duidelijkheid moeten ontstaan over de dader, of degenen die hun DNA hadden achtergelaten op het lichaam van de drie vrouwen. Gelukkig had er iemand destijds gedacht aan een grondig forensisch onderzoek. Er lag DNA om te onderzoeken. Zo vanzelfsprekend was dat toen niet.

‘Waren slachtoffers Bangkok toevallig allemaal werkzaam in het seksbedrijf?’ Hij verstuurde het berichtje zonder enige hoop te hebben op een snel antwoord. Toch kwam het er. ‘Nee, er bestond destijds een levendige Hollandse scene, zoals je weet. Er waren erg veel boeiende mannen met geld.’

Eerst nam hij een slokje wijn en betreurde het direct dat Jelle vanavond een heel andere soort had gebruikt. Ook Hans Albrecht was een verdachte. Hij stierf later pas, dus nadat er drie vrouwen waren vermoord in Bangkok – op vrijwel identieke wijze. ‘Heeft je Thaise vriend al in de villa of tuin van Albrecht gezocht? Misschien vindt hij Cindy daar wel. Ik zou daar zijn begonnen met zoeken.’ Het nadeel van veel informatie in een korte tijd was toch wel dat Bressers nauwelijks de kans kreeg om de feiten onderling te verbinden. Het lag niet echt voor de hand dat de politie in Bangkok bekend was met de feitelijke positie van Cindy binnen de organisatie van gangster Hans Albrecht. Ze leek een moderne vrouw op zoek naar meer dan een beetje mazzel, zoals een man als Daniël Mansveld mogelijk kon bieden. Hij was een rijke zakenman met een paar maîtresses – of neukertjes, zoals dat ook wel heette.

Maar Guderian ging met Mansveld mee, Cindy bleef achter in de bar, net als John Bressers en Arne Fröling die op nieuwjaarsochtend in de ontbijtzaal iets bijdehands zei over kippetjes. Bovendien zat Mansveld in hetzelfde vliegtuig als Bressers, alsof ze het zo hadden gepland. Hij schoof zijn telefoon weg en nam een nieuwe slok wijn. Het smaakte erg goed, tot dusverre was het leven vriendelijk geweest voor hem en zijn gezin, ook al was zijn huwelijk geëindigd in een scheiding.

Ja – normaal gesproken zou het lichaam van Cindy in of rond de voormalige villa van Albrecht zijn verstopt.

Met de verdwijning van de belangrijkste getuige stierf het onderzoek een zachte dood, alsof het er gewoon niet meer toe deed.

Onbegrijpelijk.

Zijn wijsvinger gleed over de rand van het glas en hij begreep tegelijkertijd het argument van Jongejans die betoogd zou hebben dat het feitelijk een Thais probleem was geweest – een Nederlandse gangster in een Aziatisch land – de firma had besloten een sanctie uit te voeren, een leuke klus voor Michel Grijs, waarmee de Thaise autoriteiten een grote dienst werd bewezen.

Zo loste je nare problemen op.

Er volgde een rustige nacht, omstreeks vijf uur werd hij wakker, ging naar het toilet en constateerde tevens dat de lucht buiten geheel opgeklaard was. Enkele uren later ontwaakte hij opnieuw, nu om negen uur. Nadat hij had gedoucht, besloot hij maar eens eieren te bakken, want die waren er nog. Zijn telefoon vermeldde diverse berichten, waarvan er eentje afkomstig van Giselle Brahms die een korte nacht moest hebben gehad. Hij las een app over een ijverige commissaris die de leegstaande villa van Albrecht binnen was gegaan, want er woonde al jaren niemand meer. Bressers vermoedde dat hij de zus van Cindy moest voorbereiden op een forensisch onderzoeker die een DNA-monster wilde hebben. Dankzij de feitenkennis die een gepensioneerde incident manager had en verder niemand anders, omdat het probleem, dat Albrecht heette, door de particuliere sectie van het ministerie was afgehandeld, zoals Jelle geformuleerd zou kunnen hebben. Hij pakte zijn telefoon en tikte op het nummer van Brahms die meteen reageerde. “Ja?”

“Heb je al iets voor me?”, vroeg Bressers.

“Nog niet.”

“Heb je een tijdstip genoemd dat ik langskom?”

“Vandaag. Simone zit gewoon op je te wachten.”

“Dan wacht ik op de politiechef van Bangkok.”

Zijn telefoon had hij op een traptrede laten liggen, ondertussen stond de deur open en zocht Bressers het dossier Hoefnagels dat verschillende audiotapes bevatte. Ook Cindy zou kopieën hebben bewaard, zo luidde althans de afspraak die ze hadden gemaakt. Tien jaar geleden had Bressers de gesprekken een keer afgeluisterd, erg veel indruk hadden ze niet eens gemaakt, want Bressers interesseerde zich nauwelijks voor de deals die zulke mensen sloten.

Zou Simone Hoefnagels weten wat voor werk haar zus had gedaan? Zeer waarschijnlijk bleef het verhaal beperkt tot een leuke rijke man die plotseling minder geld bleek te hebben dan ze dacht.

Er lag een cassettespeler in een bureaula, een model dat incourante formaten zou kunnen afspelen en met nieuwe batterijen nog altijd prima functioneerde. Bressers koesterde met name belangstelling voor het allerlaatste gesprek, toen Cindy had verteld terug te willen keren naar Nederland. Bressers spoelde de tape terug naar het begin, een doodgewoon gesprek.

“Ik heb mijn zus gisteravond gesproken,” zei Cindy, “ze is in verwachting van haar tweede kind. Nu al.”

“Ja – En? Beginnen je eierstokken te rammelen?”

“Beetje.” Ze lachte eventjes, maar het was duidelijk dat Cindy iets heel anders wilde bespreken. Zonder al te veel moeite herkende Bressers het uitdagende smoelwerk van Hans Albrecht die elk ogenblik een smerige opmerking kon gaan maken.

“Een nestje bouwen. Nou wil ze ineens een nestje bouwen. Het is verdomme ook altijd hetzelfde.” Hij sprak zijn woorden uit alsof er iemand anders in de buurt was. Toch verklaarde Cindy later dat er niemand anders bij was, ze waren met zijn tweeën.

Gedurende bijna tien minuten spraken ze over kinderen – Cindy en een man die erom bekend stond dat hij geen geweten had. Een echte psychopaat.

“Ik zal het anders zeggen, Hans, open en eerlijk,” zei Cindy die haar voorzichtigheid plotseling liet varen, “het is de hoogste tijd om terug te keren naar Nederland. We zitten hier nu al bijna zes jaar, je hebt zelf al gezegd dat ze ons lijken te zijn vergeten. Er komt geen geld meer naar onze rekening. Op dit moment zijn we aan het potverteren en dat houdt een keer op.” Bressers hoorde driftige voetstappen op een harde ondergrond – tegels waarschijnlijk, maar Albrecht bleef stilstaan – zo klonk het tenminste – en Bressers probeerde zich voor te stellen dat hij met zijn lange magere vinger naar Cindy stond te wijzen.

Het was beter geweest als Jongejans hem destijds had verteld over de verdwijning van Cindy. In dat geval zou Bressers toch anders hebben geluisterd.

“Als je weg durft te gaan, vuile vieze stinkhoer, dan snij ik je de strot af en bewaar ik je lijk in de tuin, zodat ik elke ochtend, als ik op ben gestaan, fijn op je lijk kan pissen – je zal er spijt van krijgen, trut!”

John Bressers stopte de opname, pakte zijn telefoon en het duurde erg lang voordat Brahms antwoordde.

“Hallo?”, vroeg ze.

“Ik heb een geluidsopname beluisterd,” zei Bressers die zijn naam niet eens noemde, “met een niet mis te verstane bedreiging van Albrecht die Hoefnagels belooft haar strot af te snijden als ze weg durft te gaan. Het lichaam zou in de tuin moeten liggen.”

“Mijn God. Wat heb je daar destijds mee gedaan?”

“Niets. Er was geen zaak. We zijn nu eenmaal geen justitiële onderzoekers. Tot de moord op Mansveld was de verdwijning van Hoefnagels geen prioriteit.”

“Woorden van mijnheer Jongejans.”

“Ja, ik wist niet eens dat Cindy was verdwenen.”

“Ik ga meteen bellen.”

Hij legde zijn telefoon neer en besloot het dossier weer op te bergen. Voorlopig zou niemand er nog om vragen, al kwam er eerdaags vast een verzoek van justitie om het materiaal formeel over te dragen.

Met een zachte droge klik viel de deur in het slot, Bressers liep naar boven en zette het koffieapparaat aan. Gezien het tijdsverschil zou de Thaise politie grote vorderingen moeten hebben gemaakt, met het kopje koffie in zijn linkerhand liep hij naar de woonkamer, telefoon in zijn broekzak en ging zitten.

Er bestond een tijdsverschil van zes uur, zodat de mannen al vroeg in de Hollandse ochtend waren gestart met hun werkzaamheden. Het werkte in hun voordeel en waren net zo goed volgens vaste procedures aan het werk, net als elke politiedienst.

Hij stond op en controleerde de brievenbus die hoofdzakelijk reclamefolders bevatte, maar ook een brief met een geplakte sticker en zijn naam –  natuurlijk geprint door een algemene laserprinter.

Geen postzegel of een stempel, dus een onbekende had de envelop in zijn brievenbus gedeponeerd. John Bressers scheurde hem open en haalde er een brief uit – een A4-formaat en exact dezelfde printer.

‘Dit is een serieuze waarschuwing, mijnheer Bressers. U mag zich niet met het onderzoek naar de eliminatie van uitbuiter Daniël Mansveld bemoeien. Zijn dood is een gevolg van het vonnis dat ‘Rode Dageraad’ onlangs heeft uitgesproken. U heeft eveneens bloed aan uw handen, want u bent een trouwe lakei van kapitalistische profiteurs. Wees verstandig, ga dus lekker terug naar uw huisje in Kootwijk, ook al heeft u uw centen verdiend over de ruggen van onze niet-westerse broeders-arbeiders.’

Het was niet de eerste dreigbrief die hij tot dusverre in zijn leven had ontvangen, wel de meest opmerkelijke, want het bevatte details over zijn privéleven die alleen een insider kon weten. Hij legde het A-4’tje op de scanner en stuurde een kopie zonder enig commentaar naar de firma. Rode Dageraad. De uitbuiter Daniël Mansveld. Kapitalistische profiteurs. Broeders-arbeiders. Kennelijk moesten ze zoeken naar een groepje mensen dat zich bediende van een archaïsch aandoend communistisch vocabulaire.

Er lag een glimlach rond zijn lippen, zijn ogen twinkelden een beetje. Het was ontzettend lang geleden dat hij zoiets had gelezen.

Al werd zittende premier Rutte in een gerenommeerde krant onlangs weggezet als een knecht van het grootkapitaal. Echt heel bijzonder.

Na bijna tien minuten volgde er een antwoord en het was geen reactie op zijn eigen mail, maar een e-mail van Giselle Brahms waar ze twee foto’s aan toe had gevoegd – een vrouwelijke hand met een ring die een bloedrode ovale steen bevatte, maar ook een zilveren polsketting plus naamplaatje en ook naam.

Er stond Simon. Geen Simone.

Bressers probeerde zich details te herinneren, maar slaagde er niet in een ring of een ketting voor de geest te halen. Zijn aandacht was niet naar de sieraden gegaan die ze toen had gedragen.

Hij was een incident manager, geen politieman.

Er schoot hem een compleet andere vraag te binnen.

Hoe wist de briefschrijver nu eigenlijk dat Bressers een vakantiewoning had in het Veluwse Kootwijk?

Voordat hij in zijn auto stapte, volgde er nog een paar mailtjes – foto’s van het slachtoffer en zelfs na tien jaar herkende hij de gelaatstrekken van Cindy.


John Bressers en de Affaire Blauwbaard (3/11)

Zijn zoon woonde in een gehuurd appartement dat zich net buiten het oude stadscentrum bevond en zat in de afrondende fase van zijn studie. Hij hoefde al een tijdje niet meer regelmatig naar de universiteit en leek ook nooit echt het plan te hebben gehad om een carrière na te streven in de academische wereld. Wat zijn plannen dan wel zouden zijn, bleef vooralsnog een vraag. Een sluiproute naar de werkgever van vader John Bressers was al een tijdje geleden geblokkeerd. Terwijl Bressers na een kort taxiritje uitstapte, bestudeerde hij korte tijd de gevel van het gebouw.

Hij gaf vijftien euro aan de chauffeur. “Alsjeblieft.”

Langs het kanaal groeiden er bomen, een lichte regenval zorgde voor een spiegelend effect op het asfalt. Een goede reden om niet te willen wandelen. Hij drukte op de bel en wachtte geduldig tot hij het zoemertje zou horen. Er moest een reden zijn om nu het hele gezin bij elkaar te vragen.

Bressers vond het wel zo netjes om een fles rode èn witte wijn mee te nemen, aangezien het onduidelijk was welke soort het meest passend zou zijn. Daarom van elke soort één.

Al snel hoorde hij de stem van Jelle. “Hallo?”

“Goedenavond,” zei Bressers.

“Hé – je bent vroeg,” zei Jelle. “Kom verder.”

Er klonk een zoemer die eindigde in een klik, nadat hij de deur open had geduwd. Links van hem bevond zich een lift, maar hij wilde graag de trap gebruiken.

Onderweg naar de tweede verdieping verdrong hij de affaire Mansveld naar de achtergrond, heel even dacht hij zijn telefoon te voelen, er kwam een app binnen en straks zou hij checken wat het was.

Halverwege de galerij prijkte er op het kozijn een bordje met de naam ‘J. Bressers’. De voordeur ging open en Jelle stond in het halletje, Bressers gaf hem de twee flessen. “Alsjeblieft.”

Zijn zoon bestudeerde de etiketten aandachtig en floot verwonderd. “Da’s hele goeie, pap. In de winkel koop je zoiets niet, hooguit op een veiling.”

“Je bent praktisch klaar met je studie,” zei Bressers, “ik veronderstel dat je ons daarom hebt gevraagd langs te komen. Vanwege je toekomstplannen.”

“Alsof je mijn gedachten kunt lezen,” zei Jelle.

In de praktijk bleek het appartement minder groot dan hij vaak dacht, één slaapkamer, wel een nette badkamer en open keuken en dat scheen nog de belangrijkste voorwaarde te zijn, want Jelle had sinds zijn achttiende jaar een baan in een restaurant.

Het was een nogal exclusieve gelegenheid. Jelle Bressers bleek in de praktijk een leergierige jongen die letterlijk onthield wat de chef-kok hem had verteld.

Normaal zou hij nu aan het werk zijn. Het besef drong onverwacht tot Bressers door. “Werk je nog?”

“Nee, ik heb ontslag genomen.”

Eerst plaatste Jelle de flessen op het aanrecht.

Roosmarijn en Maaike moesten nog binnenkomen.

“Nieuwe eigenaar, andere chef-kok, ik vond hem direct al een enorme… griezel,” zei Jelle die een ogenblik pauzeerde, omdat hij mogelijk commentaar verwachtte van zijn vader die alleen aandachtig luisterde. “Eerlijk gezegd dacht ik dat hij een vage kennis van jou was. Rudie Haaksema Donders.”

“Zo iemand ben ik wel eens tegengekomen, ja.” Een chef-kok, een man met een dubbele achternaam en die natuurlijk verbijsterd had gereageerd op de naam Bressers die je niet alle dagen tegenkwam.    

“In welke hoedanigheid? Wat deed hij?”

“Tja,” zei Bressers die zich het gesprek met Maaike herinnerde – enkele maanden geleden, nadat ze door Grijs was gevraagd te komen werken als incident manager. Het had weinig zin om het te verzwijgen, aangezien Jelle nu ook geheel op de hoogte was. “Hij – eh – studeerde toen in Jakarta en wilde zich verdiepen in de zeer boeiende Indonesische keuken.”

Tevens bleek de jonge Haaksma een ongezonde interesse te koesteren voor kleine jongens, stamde uit een oud politiek geslacht, net als Reijnders. Terwijl gewone mensen langdurige gevangenisstraffen kregen, werd hij het land uitgezet met het dringende advies nooit meer terug te keren.

“Wat heeft hij gedaan?”, vroeg Jelle.

Bressers schudde langzaam het hoofd. “Zeg ik niet.”

“Jammer.”

“Je zou hem opzoeken en ermee confronteren.”

“Nee, dat zou mijn carrière kunnen schaden.”

Op dat moment ging de voordeurbel. Roosmarijn en Maaike kwamen tegelijkertijd binnen. “We konden met een oudere mijnheer mee naar sluipen,” zei Roosmarijn die er een opgewekte lach bij toonde.

*****

Ongeveer een uur of twee later stonden er alleen halfleeg gedronken wijnglazen op tafel, een andere soort dan Bressers voor zijn zoon had meegenomen.

Erg veel scheen er afgelopen uren niet te zijn gebeurd. Zijn telefoon vermeldde een mail, afkomstig van Giselle Brahms, dat de persconferentie inderdaad was uitgesteld. Wel las Bressers een persbericht waarin werd vermeld dat Mansveld in zijn eigen huis was vermoord. Niets over een hond of andere huisgenoten. Zo hoorde het ook. Hij liet na ongeveer een minuut zijn toestel in een broekzak wegglijden. “Aan het werk?”, vroeg Roosmarijn. “Dat doe je anders niet.”

“De zaak Mansveld,” zei Bressers.

“Ken ik hem?”

“Ik hoop het niet,” zei Bressers met een opgewekte grijnslach, “al heb je hem verleden jaar een keer de weg gewezen, toen je met Deborah en mij terug naar onze auto’s liep. Man met een luchtig rieten hoedje.”

“O ja, ik heb nog gevraagd of je hem kende,” zei ze.

“Klopt. Ik heb een diplomatiek antwoord gegeven.”

“Zijn vrouw was erbij.”

“Een vrouw, Roos – niet per se zijn vrouw.”

“O God. Zo’n type.”

“Het is een nadeel van mijn werk dat je mensen leert kennen in situaties die voor hen nooit zo voordelig uitpakken. Ze weten zich vaak niet te gedragen.”

“De rest lees ik wel in de krant,” zei Roosmarijn.

Maaike pakte haar wijnglas vast en zei: “Ga je het nog zeggen, Jelle? We moeten straks naar huis.”

“Er is me een baan aangeboden,” zei Jelle.

Heel even hield Bressers zijn adem in.

“Wat kun je gaan doen?”, vroeg hij.

“Diplomatieke dienst. Buitenland dus. Maar niet de particuliere sectie waar jij altijd voor hebt gewerkt.”

“Ambassades. Leuk werk,” zei Bressers. “Als ik alles opnieuw zou kunnen doen, koos ik daarvoor. Partner en kinderen mee. Een echt gezinsleven, dat heb ik wel gemist, ik kwam er alleen te laat achter.”

“Zou ik zijn meegegaan, denk je?” Het was een heel normale vraag, de ruzies lagen al ver in het verleden.

“O jawel, als de kinderen erbij zijn lukt dat wel, veel landen hebben goede internationale scholen,” zei hij. “Bovendien heb je in Aziatische en Afrikaanse landen ander licht dan in Nederland en voor een kunstenares lijkt me dat erg belangrijk. Dacht ik zo.”

“John – ik was beslist meegegaan.”

“Al heb je daar achteraf niks aan.”

“Inderdaad.”

Maaike en Jelle staarden elkaar zwijgend aan. Er viel een korte stilte, Bressers pakte zijn glas en hij zei: “Jongen – gefeliciteerd. En maak er wat van.”

“Dank je.”

“Eerlijk gezegd was ik bang dat je professioneel wilde gaan koken in een restaurant, al dan niet met sterren.” Bressers schoof zijn stoel weg. “Maaike. Ben je nou ook gevraagd door buitenlandse zaken?”

Maaike begon te lachen. “Nee, helemaal niet zelfs.”

“Wat dan wel?”, vroeg Roosmarijn.

“Ik ga de opleiding volgen voor officieren van justitie,” zei Maaike, “als pap me nog wil steunen.”

“Uiteraard doe ik dat. Ik geef het geld liever met een warme hand,” zei Bressers, “zoals dat zo fraai heet.”

“Dank je.”

“Uitdagend werk,” zei Roosmarijn.

“Ik denk dat ik het kan.

“Dat geloof ik ook wel,” zei Bressers.

“Pap. Ik heb gehoord dat jij nooit een geregeld salaris hebt ontvangen. Hoe ging dat in de praktijk?”

“Aandelen, ik heb er zelf altijd voor gekozen om ze vrij snel te verkopen, want ik er een beetje een hekel aan, er zijn collega’s die een hoop geld hebben verloren in 2008. Natuurlijk heb ik wel wat veilige en stabiele beleggingen die wat procenten opleveren. Nooit spectaculair, wel regelmatig. We leven er allemaal goed van. Da’s erg belangrijk.”

Op de achtergrond klonk er zachte klassieke muziek, Jelle stond op en begon de glazen bij te schenken.

*****

Rond middernacht liepen Bressers en Roosmarijn naar de lift, Maaike wilde nog blijven zitten. “Ik heb het opgezocht, maar zo’n opleiding is best zwaar.”

“Natuurlijk,” zei hij, terwijl het lampje van de lift rood oplichtte, “en zo hoort het ook, want de rechtelijke macht is één van de pijlers van ons staatsbestel. Ze willen weten wie ze binnen halen.”

Voor de hoofdingang van het appartementengebouw stond een taxi klaar en alleen Roosmarijn stapte in.

“Stabiel… betrouwbaar… politieke opvattingen… uit wat voor gezin komt de kandidaat,” zei hij. Haar hand rustte bovenop het portier. “Zulke dingen dus.”

“Ja. Diplomaat word je trouwens ook niet zomaar.”

“Heb ik het toch goed gedaan, John.”

“Inderdaad,” zei Bressers die de lucht bestudeerde, alsof er meer regen zou kunnen vallen.

Terwijl de taxi langzaam wegreed, liep Bressers naar een brug over de Zuid-Willemsvaart die toegang bood tot het oude stadscentrum. Ondertussen controleerde hij nieuwe berichten op zijn telefoon. Er waren er verrassend genoeg erg weinig, of misschien gelukkig. Het betekende dat Ilse zorgvuldig te werk ging. Net als Brahms overigens, hoewel ze even na elf uur een berichtje had gestuurd dat collega Arjan van Elzakker een bezoekje zou gaan brengen aan Arne Fröling die een appartement in Lissabon had gehuurd, zolang zijn eigen woning herbouwd werd.

Er bestond geen enkele zekerheid dat Mansveld de bekentenis zelf op de muur van zijn slaapkamer had achtergelaten – een boodschap die juridisch geen enkele waarde had – toch moest er iemand over kennis hebben beschikt – een man die tien jaar geleden minimaal één ernstig misdrijf had gepleegd.

Het dossier van Bressers vermeldde hooguit informatie over diamanten uit Zimbabwe. Hoe vaak zou Mansveld meer geld in zijn eigen zakken hebben laten verdwijnen dan er van tevoren was afgesproken? Bressers had geen idee. Onbelangrijk.

Aan zijn linkerzijde lag het terrein van het voormalige ziekenhuis. Via de Marktstraat liep hij verder, er liepen wat dronken jongens en meisjes.

Tien jaar terug had hij Mansveld en Guderian tijdens de eerste minuten van het nieuwe jaar weg zien gaan. Krista Guderian werd de volgende dag dood gevonden in haar kamer. Mansveld zou een moord hebben bekend en er lag totaal geen bewijs dat hij er ook echt bij betrokken was geweest. De zaak was nooit voor de rechter gekomen. Of de politie in Bangkok had het onderzoek verder laten zitten. Waarom zouden ze zich druk maken om een dode Duitse vrouw? Jawel, Arne Fröling had vastgezeten. Getuigenverklaringen wezen naar een Europese man en hij bleek een van de weinigen te zijn die was achtergebleven. Bressers èn Mansveld waren al weg.

Telefoon ging. Hij bevond zich halverwege de Ridderstraat. Het was het nummer van Giselle Brahms. “Waar ben je, John?”, vroeg ze. “Ik heb net een – eh – opgewonden Thaise commissaris aan de lijn gehad die het liefst met jou wilde spreken. Hij wist niet echt zeker te zeggen of je hem moest kennen.”

“Hoe heet hij? Hij kan een bijnaam hebben.”

“Nueng.”

“Nee, het spijt me. Dat zegt me niks.”

“Hij heeft dossiers liggen – drie vermoorde blanke vrouwen die ruim tien jaar geleden zijn vermoord tijdens jullie verblijf in de Thaise hoofdstad, hoewel je toen druk bezig was met Albrecht en zijn adjudant Cindy Hoefnagels. Nooit geweten trouwens. Ik denk dat zelfs justitie stevige stukjes informatie kwijt is.”

“De wereld van de zware criminaliteit kent een solide machocultuur, daarom valt het minder snel op wanneer een vrouw een voorname rol blijkt te spelen. Het heeft me ook een tijdje gekost voordat ik dàt in de gaten kreeg, zeg ik tot mijn grote schande.”

“Hoe heb je hem aangepakt?”

Bressers lachte heel hard, jongens en meisjes bleven staan en keken toe. “Hij bleek grote sommen geld binnen te krijgen via een Amsterdamse makelaar – betalingen wegens verdiensten – al werd het nooit echt duidelijk wat zijn verdiensten waren. Dus we hebben de geldkraan dichtgedraaid. Dat werkt altijd wel. Daarna wacht je even en kun je het subject praktisch opdweilen, om die reden vertrok Cindy.”

“Het geld was op.”

“Het is een goede truc, hij was aan het potverteren.”

“Inderdaad – zeg.”

“Ik heb ook niet – ,” zei Bressers die abrupt stopte met praten. “Hoe zit het met de modus operandi?”

“Kleine verschillen, we hebben DNA gekregen van de commissaris die hoopt zijn laatste drie dossiers te mogen sluiten voordat hij met pensioen mag.”

“Er blijft alleen een vraag openstaan wie in hemelsnaam kennis zou kunnen hebben gehad van een moord – nee, een serie moorden die destijds plaats hadden in een overbevolkte hoofdstad waar een leven meer of minder nauwelijks telde,” zei hij.  

“Arne Fröling.”

“Een goede verdachte, net als ik. En Mansveld.”

“Jij?”

“Tuurlijk.”

“Heb je het gedaan?”

“Welnee. Ik bezocht regelmatig een massagesalon,” zei Bressers die het toch prettig vond dat Roosmarijn niet naast hem liep, “lekker hoor. Thaise massage. Je gaat verkwikt weer naar buiten. Zonder happy-end.”

“O, dat toch wel.” Er klonk een korte lach.

“Altijd trouw aan de Majesteit en mijn vrouw.”


John Bressers en de affaire Blauwbaard (2/11)

Veel meer dan vage verhalen waren er nooit. Het was een gedachte die terugkeerde, terwijl hij zijn tas inpakte. Hij nam zijn vuile was mee, toiletspullen en een notebook – het waren de standaarditems die continu heen en weer gingen van Kootwijk naar Den Bosch, omdat hij wel vaker weg was van huis.

Op nieuwjaarsochtend kwam Bressers destijds in de ontbijtzaal een vermoeid ogende Arne Fröling tegen die geen kennis zou mogen hebben van een vermoorde Krista Guderian. Bovendien heeft Bressers de muziekproducent nooit zoiets horen zeggen. Wel zei Fröling: “Ik geloof dat Daniël zijn kippetje vannacht heeft opgegeten.” Een ogenblik overwoog Bressers tegenover hem te gaan zitten, maar ergerde zich zo erg aan Frölings opmerking dat hij een meter of vijf doorliep en daar een tafel pakte. Er lag een Engelstalige krant van een paar dagen oud. “Mijn excuses, John. Het is geen goede grap voor een ochtend als deze, ik hoor me te schamen.”

Zo ontstond er een geschikte aanleiding voor een antwoord. “Het is nooit een geschikt moment om slechte grappen te maken, mijnheer Fröling,” zei Bressers. Zonder de moorden op recentelijk Mansveld en tien jaar geleden Guderian zou de opmerking weinig hebben betekend voor Bressers.  

Vele jaren later had hij zijn auto geparkeerd in een garage die zich aan de St. Jozefstraat bevond, het was zo ongeveer zijn vaste plek. Het laatste stuk wandelde hij naar huis, hij overwoog eerst boodschappen te halen, maar er zou nog iets moeten liggen en anders bestelde hij iets op internet.

Vanavond zou hij het dossier Mansveld lichten en nader bestuderen, indien nodig stuurde hij alles door naar commissaris Van Rijn – die uiteraard een mannetje zou moeten sturen, want Bressers had zelf geen plannen om de politieman op te gaan zoeken.

Op de Parade passeerde hij een rijtje cafés die gezien de tijd van het jaar goed gevulde terrasjes hadden. Het was voor hem een aardig tijdverdrijf, vaak wilde hij een restaurant of eetcafé opzoeken, omdat hij een vrouw als Claudia van Weijlands weigerde thuis te ontvangen. Voor Reijnders gold hetzelfde. Rechts van hem lag het bisschoppelijk paleis dat er als altijd onbewoond en ongebruikt uitzag. Binnen in zijn eigen huis hing een koele rustige atmosfeer. Hij liet zijn sleutels op een tafeltje achter en gooide zijn portemonnee en telefoon op de kast, wel zette Bressers een laptop aan, niet het exemplaar dat hij op de Veluwe meestal gebruikte, maar een groter toestel. Om zeven minuten over vier ging de bel, hij opende de voordeur en stond oog in oog met een man die een goed passend maatpak droeg. “Ik zou graag uw identificatie willen zien, mijnheer – eh, ik hoop – Bressers.” De onbekende speelde een beetje onhandig met een grote envelop. Geen dik pakket.

Bressers toonde hem zijn rijbewijs en pakte de envelop aan. “Ik dank je voor de moeite,” zei hij.

“Mijnheer Van Rijn heeft gevraagd of u uw bevindingen aan hem zelf zou willen overdragen.”

“Uiteraard,” zei Bressers. “Aan wie anders?”

Niet zolang geleden las hij in de krant dat een particulier antiterrorismebureau dossiers kreeg van de politie die ze moesten beoordelen. De firma deed dat al veel langer. Echt nieuws was het niet eens.

Het dossier bevatte weinig extra informatie. Ja, Mansveld was getrouwd, maar vrouw en kinderen verbleven tijdens de aanslag toevallig ergens anders. Eén dochter luisterde naar de naam Ulrike, was eenentwintig jaar en studeerde aan de universiteit van Nijmegen – net als de kinderen van Bressers.

Daniël Mansveld liet ook een zoon achter die Michael heette en – heel toevallig – een jonge dochter die naar de naam Krista luisterde, net als de vermoorde vrouw tien jaar geleden in Bangkok.

Uiteraard bleek de echtgenote van Daniël een Duitse te zijn – ze heette Vera.

Bressers verbaasde zich enigszins over de details die het dossier bevatte over de achtergrond van Vera, die als meisje Wiedemann had geheten. Volgens de weduwe Mansveld – Wiedemann mocht je haar dode echtgenoot zeer zeker een alcoholist noemen. Ze had in één moeite veel informatie verstrekt en toonde zich nauwelijks bedroefd of boos vanwege haar vermoorde man. Buren hadden wel een blaffende hond gehoord, maar het dier hield gelukkig al snel op – daarna bleef het stil. Dankzij twee kogels die de dader had afgevuurd. Een schone liquidatie die middenin de nacht werd uitgevoerd, bruikbare forensische sporen waren er vrijwel niet achtergelaten. Er viel enige verwondering te bespeuren. Een professionele klus.

Ondertussen stond zijn koffie koud te worden. Hij legde de documenten neer en bestudeerde een paar foto’s die Van Rijn had meegegeven. Zelf ging Bressers op exact dezelfde manier te werk als hij zoiets had moeten doen, een schot in borst en hoofd. Telefoon ging, hij had nog veel werk te doen, maar het was Jelle die belde. Dat deed hij nooit zo vaak.

Vader en zoon leken op elkaar.

“Hoi pap, met mij. Vraagje. Ben je alweer thuis?”

“Ja. Net.”

“Kom je vanavond bij mij thuis eten? Mam en Maaike zijn er ook. Nu je met pensioen bent, heb je immers tijd genoeg. Een beetje bijkletsen is leuk.”

“Goed,” zei Bressers die vermoedde dat het laat zou worden. “Dan heb ik eveneens een vraag voor jou.”

“O jee,” zei Jelle.

“Ken jij een zekere Ulrike Mansveld?”

“Nee, helaas en misschien gelukkig niet.”

“Ik ben er rond een uur of zes.”

“Dank je.”

Een snelle check van zijn email leerde hem dat Ilse nog niet alle informatie bij elkaar had weten te krijgen. Het zou hem hebben verbaasd als dat was gelukt. Bressers had lastige vragen gesteld en ja, hij zag zichzelf als een gepensioneerde man van zestig. Al wisten regels van de firma en Majesteit hem soms uit zijn zelfverkozen rust weg te rukken.

Morgenochtend zou hij boodschappen doen, voorlopig zat er een terugkeer naar Kootwijk er niet meer in. Hij maakte zijn tas leeg, gooide de spullen in de wasmachine en liet het deurtje open. Terwijl hij de trap afliep, hoorde Bressers de telefoon trillen.

Met een rustige beweging nam hij de oproep van Ilse aan. “Hallo. Met John.” Er volgde een korte stilte.

“Hoi,” zei Ilse, “je krijgt zo meteen wat data binnen over Arne Fröling – hij schijnt lange tijd gedacht te hebben dat jij hem hebt aangegeven bij de politie. Na zijn vrijlating is hij direct vertrokken en heeft hij een optrekje gekocht in Portugal dat verleden jaar door een verschrikkelijke natuurbrand is verwoest.” Bressers herinnerde zich letterlijk de uitspraak van Fröling die net als hijzelf het duo had nagekeken en Mansveld mogelijk hevig benijdde vanwege de vangst van – een kippetje – zoals hij het omschreef, hoewel hij dat de volgende ochtend pas had gedaan.

“Al zou ik geen reden weten te noemen waarom en wanneer je hem aangegeven zou hebben bij de politie, aangezien je de volgende dag per vliegtuig bent vertrokken uit Bangkok, net als Mansveld, maar dat weet je ook al. Je heb hem destijds vast gezien.”

“Klopt.”

“Enne – Cindy Hoefnagels is spoorloos verdwenen. Daarom heb je niks over haar op internet kunnen vinden, want dat heb je natuurlijk allang gedaan.”

“Vanzelf, ik heb het politiedossier binnengekregen, compleet met de complimenten van commissaris Van Rijn. Dus dat mag je op je lijstje doorstrepen.”

“Mooi, dan is dat meteen geregeld.”

“Hopelijk heeft Cindy naaste familie, een broer of een zus. Ik zou daar morgen zo rond half tien een adres van willen hebben. Laat ze weten dat er iemand over hun vermiste zus komt praten, want zo ervaren die mensen dat beslist wel. Dood is pas dood, als je het lichaam met eigen ogen hebt gezien. Eerder niet.”

“Goed. Wat denk je er wijzer van te worden, John?”

“Het is vrij normaal om zelf onderzoek te doen, als er een familielid vermist wordt in een ver vreemd land. Ik zou dat beslist doen. Iedereen wel, denk ik. Cindy ging met een bekende drugsdealer om, een zekere Hans Albrecht, de man is later geliquideerd.”

“Die ben je persoonlijk tegengekomen, denk ik.”

“Zeker. Meer dan eens zelfs.”

“Jij weet dus zeker dat Cindy Hoefnagels een relatie heeft gehad met Hans Albrecht. Wat weet je nog meer?”

“Niet veel. Het was een gevalletje ‘geld weg, vette pech’, Cindy is vertrokken, nadat hij had verteld dat hij bankroet was. Ze verbleef in hetzelfde hotel als de anderen, we kwamen elkaar op oudejaarsavond tegen. Drie mannen, twee vrouwen. Weet je – er zou iemand met Arne Fröling moeten praten. Hij kan misschien vertellen over Cindy en uiteraard Krista.”

“Wat denk je dat er is gebeurd?”

“Een theorie?”

“Ja, John.”

“Ze wist verdraaid goed waar ze mee bezig was en vond het ook geen probleem om weg te gaan, toen hij zijn geld had verloren. Daarom denk ik aan moord. Niet elke vrouw is bereid om in Australië een nieuw leven op te bouwen. Ze zou teruggaan naar Nederland, dat heb ik haar duidelijk horen zeggen.”

“Nummer twee, behalve Krista, nu dus ook Cindy.”

“Nee, het is een theorie. Daar begonnen we mee.”

“Ze zou terugkeren naar huis – Nederland.”

“Dat heeft ze gezegd, dus… ja.”

“Ik moet navragen of we iemand in Bangkok hebben die vragen kan stellen over deze twee vrouwen,” zei Ilse. “Het begint nu toch wel erg raar te worden.”

“Goed idee.”

“Ben je vanavond bereikbaar?”

“Nee, ik ben uitgenodigd door mijn zoon om te komen eten. Roosmarijn en Maaike zijn er ook bij.”

“Als het dringend is, val ik je evengoed lastig.”

“Stuur dan maar een appje.”

“Goed.”

Drugsdealers zoals Hans Albrecht werden meestal door hun eigen concurrenten uitgeschakeld en hij had geen geld meer. Hij was zo goed als berooid, zijn vriendin èn zakelijke partner had hem in de steek gelaten.

Misschien zou hij het nog enkele weken volhouden.

Zijn oude vrienden begonnen allemaal om te vallen.

Een man als Bressers kende mannen die zich met de handel in drugs bezighielden van gezicht en verdacht Daniël Mansveld er een graantje van mee te pikken.

“We spreken mekaar,” zei Bressers.

“Ja – Hoi.”

Voor Mansveld lag er een flinterdunne scheidslijn tussen goed en kwaad, een gewiekste handelaar die goed in de gaten hield tot hoever hij mocht gaan. Alleen in Zimbabwe probeerde hij net iets teveel dollars in zijn zak te houden en dat liep in de gaten. Gelukkig werd het onrecht hersteld en mocht Bressers van zijn welverdiende pensioen genieten, als een man die nog 58 jaar moest worden, maar nooit volledig zou kunnen stoppen met zijn werk – op een of andere manier zou de Majesteit altijd blijven trekken. Het werk was nooit echt gedaan.

In de kelder lag er eveneens een dossier over Cindy Hoefnagels, maar Bressers toonde zich met name geïnteresseerd in de afwezigheid van een vrouw die hij had leren kennen als zeer intelligent – een kapitein mocht op zijn schip blijven als het ten onderging, maar als schipper vertrok ze op tijd. Zo waren de onderlinge verhoudingen. Ze was geen doorsnee gangsterliefje, zoals hij al had opgemerkt, eerder een vrouw die diverse stappen vooruit dacht.

Het betekende dat er indertijd meer had gespeeld dan een vrouw die een man verliet, omdat hij geen geld meer had. John Bressers had altijd al, vanaf het begin, een gloeiende hekel gehad aan drugshandel. Verdomme. Hij moest mijnheer Jongejans opbellen. Het dossier Hoefnagels stond al meer dan tien jaar onder embargo.

Zijn telefoon liet hij op tafel liggen, hij tikte op ‘speaker’. Binnen een paar seconden hoorde Bressers het donkere stemgeluid van de oude Jongejans. “Ik verwachtte je al,” zei hij, waarna er een stilte viel.

“Zojuist heb ik met Ilse gesproken over Cindy Hoefnagels die tien jaar geleden in Bangkok spoorloos schijnt te zijn verdwenen. Dat verbaast me, omdat ik met haar te maken heb gehad. Je hebt de opnames gehoord die ze heeft gemaakt voor ons. Beneden heb ik de tapes nog in mijn dossier liggen.”

“Ja, dat weet ik.”

“Staat ze soms onder bescherming? Heeft ze een nieuw leven gekregen van justitie?”, vroeg Bressers.

“Nee – integendeel zelfs,” antwoordde Jongejans, “haar vermissing was destijds een stevige domper en een directe aanleiding voor de dienst om een sanctie uit te vaardigen tegen Albrecht die werd uitgevoerd door Michel Grijs, in opdracht van Foley, dacht ik.”

“Ja, de Thaise regering werd een tikje nerveus door een machtige Hollandse gangster. We hebben ze een groot plezier gedaan.”

“Zo is het ongeveer wel gegaan,” zei Jongejans.

Hans Albrecht was een lang vergeten naam uit het verleden, er stonden altijd nieuwe gangsters klaar. Erg relevant leek het niet eens te zijn voor Bressers.

“Maar weet je zeker dat Cindy echt dood is?”

“Nee.”

“Nou ja. Morgen zie ik als het goed is haar familie.”

“Hou me op de hoogte.”

“Hoe heeft ze de opnames kunnen maken?”, vroeg Jongejans. “Dat heb ik me wel eens afgevraagd.”

“Door het opnameapparaat te verbergen in haar intieme zone,” zei Bressers op een zeer kalme toon.

“O – daar.”


John Bressers en de affaire Blauwbaard (1/11)

Sinds enkele dagen scheen er een zon die erg prettig te noemen viel voor de tijd van het jaar, het was eind februari en Bressers stond de dakgoten van zijn recreatiewoning schoon te maken. Volgens de meest actuele weerberichten zou het best nog lang kunnen duren voordat het ging regenen, maar hij wilde zoals gebruikelijk geen risico nemen. Er stond een ladder tegen de gevel en er viel regelmatig een vieze donkere klodder in een emmer – soms ernaast. Hij had niet aan handschoenen gedacht. Nou ja, het was eerlijk werk. Hij hoefde na afloop alleen zijn handen te wassen, daarna waren ze weer schoon. Binnen jengelde er een radio, soms dacht hij zijn telefoon te horen, maar hij weigerde het werk ervoor te onderbreken, hij veronderstelde dat het flashberichten waren die over Trump of Venezuela gingen. John Bressers was een pensionado die het nieuws op de voet volgde, altijd gedaan, dertig jaar.

Er klonken voetstappen op het grint – hij had enkele jaren geleden juist voor dat materiaal gekozen, omdat elke bezoeker te horen zou zijn. Hij keek naar rechts en zag de slanke gedaante van Giselle Brahms naderen die een wat al te serieuze trek op haar gezicht had. Het beloofde weinig goeds. Bressers had nooit de moeite genomen om aan de firma door te geven waar zijn vakantiewoning zich bevond, het betekende dat ze er serieus werk van had gemaakt. Iemand had op kantoor naar zijn tweede huis gezocht. Zijn eigen ex-vrouw Roosmarijn zou hem allang hebben geappt, want ze zou hebben geweigerd zijn adres prijs te geven. Zo luidden de afspraken. Hij kwam naar beneden, bestudeerde zijn smerige handen en besloot het zo te laten. Hij verkeerde weliswaar niet in de stemming om te provoceren, maar hij was nu eenmaal aan het werk.

“Goedendag, mijnheer Bressers,” zei ze.

“Verrassing,” zei hij, “hier heb je moeite voor moeten doen, anders zou ik het al hebben geweten.”

“Ik denk dat je zelfs over het grint hebt nagedacht.”

“Precies.”

“John – Als ik goed ben geïnformeerd, heb jij je enkele jaren terug met het dossier Mansveld beziggehouden,” zei Brahms die erg serieus klonk.

“Daniël – ik heb hem verleden jaar in Engelen gezien, het werd me niet helemaal duidelijk of hij me herkende. Hij was met een onbekende vrouw.”

“Hij is vermoord,” zei ze.

“Verkeerde vrouw geneukt of zo?”

Brahms onderdrukte een lach en keek omlaag, alsof de schoenen van Bressers interessant konden zijn. “Het komt vanavond in het nieuws, er wordt een persconferentie belegd. Volgens de regels van de firma moet het dossier Mansveld worden heropend om uit te sluiten dat er raakpunten zijn met, zoals ik iemand heb horen zegen, de duistere handel van Daniël.” Er viel een korte stilte, waarbij Brahms op haar onderlip stond te kauwen, een zenuwentrekje.

“Regels van het bedrijf – ik ga akkoord,” zei hij.

“Goed – dank je.”

“Heb je details voor me?”

“Slachtoffer was alleen thuis met zijn herdershond. Het lijkt erop dat dader zijn kans heeft afgewacht.”

De tweede woning van Bressers lag geïsoleerd. Het was vrijwel ondenkbaar dat iemand ongemerkt zou horen wat Brahms zoal vertelde over het onderzoek.

“Daniël heeft waarschijnlijk gedwongen een verklaring op de muur geschreven… en ik citeer… ‘Ik ben een moordenaar en verdien daarom de doodstraf.’ Precies dàt,” zei Brahms die haar woorden probeerde te ondersteunen en gedurende een seconde omlaag wees. “Ook om die reden ben ik hierheen gekomen, we zullen als firma ons deel van het onderzoek in behandeling moeten nemen en jij hebt als incident manager zijn dossier opgesteld.”

“Er lag een beschuldiging dat hij geld zou hebben verduisterd – de verkoop van een partij diamanten. Ik was in de buurt. Hij had inderdaad meer in zijn eigen zakken laten verdwijnen dan op papier was afgesproken, maar er was erg veel in de ondenkbaar diepe zakken van de president verdwenen. Man is inmiddels gedwongen met pensioen. Hij is oud.”

“Mugabe.”

“Ja.”

“En toen?”, vroeg Brahms.

“Ach,” zei Bressers, “afgezien van de financiële gulzigheid van Mansveld is er niets onoorbaars gebeurd. De – laten we zeggen – diepe zakken van de president zijn het gevolg van het tribale systeem.”

“Niets nieuws onder de zon derhalve.”

“Ja en kennelijk is Daniël een moordenaar.”

“Wat heb je verder? Feiten? Roddels?”

Er verscheen een lach op het gezicht van Bressers.

“Hij was niet erg… laten we zeggen… monogaam.”

“O, op die manier.”

“Je moet er rekening mee houden dat er komende dagen een vriendin zal opduiken, Mansveld heeft er nooit een probleem in gezien om er tegelijkertijd verschillende relaties op na te houden.” Hij keek heel even naar de dakgoot en rekende uit dat hij nog een metertje of twee moest schoonmaken. “Ik ga mijn karwei afmaken – rond vier uur moet ik in Den Bosch kunnen zijn. Zeg dat maar tegen Van Rijn.”

“Mansveld woonde in Vught.”

“Ik twijfel er niet aan, het is een mooie plek om te wonen, ik zou hem zelf langs de Vughtse Hei zoeken, een bungalow met een solide hek eromheen, want je probeert enge mensen buiten te houden.”

“Goed, dan ga ik weer.”

“Voor ik het vergeet,” zei Bressers. “Je moet iemand aan het werk zetten – de agenda van Mansveld uit laten pluizen – afgelopen tien jaar – begin daar maar eens aan. Je moet in beeld brengen waar hij is geweest en wat hij er heeft gedaan. Om te beginnen. De dader heeft ergens zijn of haar kennis vandaan gehaald en het antwoord ligt in het buitenland. Ons terrein. Van Rijn beperkt zich tot ons eigen land.”

“Ik zal het regelen,” zei Brahms.

“Dat is alles. Voorlopig.”

“Wat denk je? Is het een grote affaire?”, vroeg Brahms die haar nieuwsgierigheid nauwelijks leek te kunnen bedwingen.

“Denk het wel.”

“En waar baseer je dat op?”

“Geruchten.”

“Zoals?”

“Dat vraag je me als professional?”

“Ja. Tuurlijk.”

“Daar kan ik geen antwoord op geven. Je schiet er weinig mee op en geruchten leiden alleen af. Wel denk ik dat het deksel van de beerput op een kiertje is komen te staan, dus probeer wat voorzichtig te zijn en als er geen echte noodzaak is om een persconferentie te geven, zou ik het achterwege laten. Je moet geen slapende honden wakker maken. En dan doel ik op de media. Internet en zo. Gedoe.”

“Mijnheer Jongejans zei al dat je zo zou reageren.”

“De media is een hond die je zo lang mogelijk moet laten slapen, anders loopt de boel snel uit de hand.”

“Je hebt gelijk – denk ik.”

Een beetje onhandig begon Brahms weg te lopen, terwijl Bressers zijn karwei sneller dan daarstraks af probeerde te ronden. Vroeger was het altijd zo dat de Nederlandse expats elkaar wel kenden, het was een kleine gemeenschap, of Bressers in Delhi actief was… of in Bangkok.

Geruchten, veel meer dan geruchten waren er nooit.

Hun allereerste ontmoeting dateerde van pakweg tien jaar geleden en Bressers logeerde in een hotel dat zich in de nabijheid van het vliegveld bevond. Binnen merkte hij weinig van de tropische hitte, het was de laatste dag van het jaar en volgens de receptionist zouden er meer Hollanders komen. Dus ze wilden onder het genot van een goed glas bier aftellen naar middernacht in gezelschap van enkele landgenoten. Ondanks het feit dat hij er weinig voor voelde, besloot hij op het allerlaatste moment toch te gaan.

Vrijwel alle hotelbars zagen er hetzelfde uit, een blinkende bar, veel spiegels, stemmige verlichting.

Hij zou een paar biertjes drinken, zijn glas nooit uit het oog verliezen, een wereldwijde standaardregel. Je wist immers nooit wie er terloops een pilletje in zou gooien. In de bar hadden een paar Europeanen elkaars gezelschap allang opgezocht, maar Bressers negeerde hen en bestelde wat te drinken. Er waren altijd wel mensen die hun nieuwsgierigheid niet wisten te bedwingen en zich kwamen voorstellen, zoals een verkoper altijd deed. Zo ging het nu ook, terwijl het net elf uur was geweest. “Are you Englishman?”, vroeg Mansveld, die zijn naam niet had genoemd. Een man met normaal postuur. Licht grijzend haar.

“Bijna – Nederlands,” zei hij. “John Bressers.”

“Hé. Een landgenoot, altijd leuk in den vreemde.”

“Meestal wel.”

“Mansveld – Daniël, dat is mijn voornaam.”

“Aangenaam.”

“Mag ik je vragen wat je voor werk doet?”

“Beveiliging,” zei Bressers die de laatste jaren steeds hetzelfde antwoord gaf, omdat hij er zelden veel vragen over kreeg of niemand leek ze te durven stellen en hij kon terugvallen op een beroepsgeheim.

“Ik zou je aan een paar van mijn vrienden willen voorstellen,” zei Mansveld die een hand op zijn rug legde. “Zelf verdien ik mijn salaris in de handel.”

Eén van de vrouwen noemde haar voornaam – Cindy – hij was haar al eens eerder tegengekomen. Binnenkort zou ze noodgedwongen naar Nederland vertrekken, als gevolg van geldproblemen, want haar eigen partner had zijn vermogen zien verdampen. Hollandse justitie wist dat hij er zat. Een gangster. Een bekende drugsdealer, al verwachtte Bressers dat er een verzoek zou volgen om hem uit te schakelen.

Het boeide hem weinig wat voor werk Mansveld deed, bovendien hoefde Bressers hooguit een bericht te sturen naar kantoor met het verzoek een dossier samen te stellen over een man die hij had ontmoet.

“Waar woon je, John? In Nederland?”, vroeg Cindy.

“Den Bosch.”

“O, maar dat is een ontzettend leuke stad.”

“Dat weet ik.”

Gesprekken gingen over economie, de financiële crisis die net was uitgebroken en gevolgen. Ruim tien minuten over twaalf, dus na de nieuwjaarswensen, vertrok Mansveld met een jonge Duitse vrouw naar zijn hotelkamer. Of de hare. Krista, zo heette ze. Bressers had een goed geheugen voor zaken die ooit eens van pas zouden kunnen komen. Beroepsdeformatie. Naast hem stond een oudere vent hard te lachen. “Daniël heeft het goed bekeken. In elk stadje een ander schatje.” Hij had zich voorgesteld als Arne Fröling, een man die in de muziekindustrie miljoenen had verdiend ten koste van onwetende jonge muzikanten. Een soort vluchteling. Bressers kende hem al, want in de jaren zeventig mocht de man graag rondbazuinen dat hij succes had met zijn artiesten, nu had hij weinig zin om hun gezeik aan te horen over achterstallige betalingen. Beneden bleef Fröling achter, terwijl Bressers met een vol bierglas naar zijn kamer ging, hij liet zich op bed vallen, probeerde niets te knoeien en ondertussen trok hij onhandig zijn schoenen uit.

Vele jaren later stond hij op een ladder, terwijl de luchttemperatuur een historische hoogte had weten te bereiken voor de maand februari. Hij constateerde dat het klusje achter de rug was, dus borg hij de ladder op achter het huis, zodat een goede bekende hem de volgende dag zelf weer zou kunnen ophalen.

Eerst waste hij binnen zijn handen, schonk een mok koffie in en speelde een beetje met zijn telefoon, hij nam plaats en gebruikte de spraakherkenner van het toestel door de naam Arne Fröling uit te spreken. Er zou allicht iets over de man bekend moeten zijn. Het duurde slechts enkele seconden. Bressers was hem indertijd uit het oog verloren, maar Fröling had korte tijd vastgezeten op beschuldiging van moord. Het DNA van de man was op een zekere Krista Guderian aangetroffen. 

Mijnheer Fröling woonde momenteel in zonnig Portugal.

De Thaise politie had enkele vrienden van Duitse Krista opgepakt, mogelijk zouden ze Bressers eveneens een tijdje hebben vastgezet, maar hij stapte de volgende dag op het vliegtuig. Net als Daniël Mansveld die een paar rijen verderop bleek te zitten, hij had een markante kop èn harde snerpende stem.

De tijdlijn werd Bressers niet helemaal duidelijk, maar Fröling leek hem eerder een doortrapte zakenman die hoopte dat zijn cliënten hun contracten slecht zouden lezen dan een moordenaar.

Cindy Hoefnagels, de ex-partner van een verbannen paranoïde drugshandelaar, bleek volgens internet niet meer of nooit te hebben bestaan. Er waren geen gegevens beschikbaar. Vanzelfsprekend bestonden er ontzettend veel meisjes die Cindy heetten, maar ze deden hem geen van allen denken aan de vrouw die hij destijds in Thailand had leren kennen.

Bressers belde de firma en vroeg de receptioniste om hem door te verbinden met het Hoofd Research. Een vrouw die Ilse heette, ook een vrouw, sinds haar bejaarde voorganger min of meer gedwongen was te vertrekken. “John. Wat kan ik voor je doen?” Beleefde plichtplegingen liet ze gewoon achterwege.

“Een paar namen natrekken,” zei hij.

“Oké. Brand maar los.”

“Arne Fröling, Krista Guderian en Cindy Hoefnagels,” zei Bressers. “Krista is ruim tien jaar geleden vermoord, Arne Fröling heeft korte tijd in Bangkok als verdachte gevangen gezeten en onze vriend Daniël Mansveld was er in dezelfde periode ook. Net als ik trouwens. Daarom weet ik het ook.”

“Fröling – je doelt op de muziekproducent,” zei Ilse.

“Precies. Ik vertrek zo meteen naar Den Bosch. Als je me de resultaten zou willen mailen, dan ben ik je uiterst dankbaar,” zei Bressers die een stoel achteruit trok en plaatsnam. “We gaan kijken of er nog ergens duistere geheimen over Mansveld verborgen zijn.”

“Ik dacht dat jij dit soort dingen altijd zelf uitzocht.”

“Niet meer. Ik ben met pensioen.”

Er klonk een kort lachje. “Oké. Goed.”

“Enne… Ilse. Probeer eens of je politiedossiers los kan peuteren via de officiële kanalen, desnoods een telefoonnummer van de man die het onderzoek in Bangkok heeft geleid. Ik heb geen concrete aanknopingspunten.”

“Waarom denk je aan de zaak Krista Guderian?”

“Ik heb haar destijds met Daniël Mansveld de bar zien verlaten,” zei Bressers, “ik heb nooit geweten dat de vrouw was vermoord en Arne Fröling heeft indertijd in verschillende tv-programma’s de verongelijkte onschuldige uitgehangen. Dat heb ik net gelezen. Ik wil uitsluiten dat dat onze zaak is.”

“Komt in orde.”