Bijna tien minuten later stonden ze buiten op het parkeerterrein, er speelde een glimlach rond de lippen van Bressers die bleef terugdenken aan de woorden waarmee Nieuwenhuizen zijn bekentenis afsloot.
Sommige mannen hadden volop de kans gekregen om ouder te worden, zoals hijzelf en Nieuwenhuizen, of waren stukken voorzichtiger en begrepen heel goed welke risico’s ze liepen, want een strandhuis op palen heette gewoon een fantastische oudedagvoorziening.
Ouder worden betekende dat een mens zich bewust werd van de risico’s die hij dreigde te lopen. Voor Bressers was het een prettig idee, hij leefde nog. Er lag een bloedig spoor achter hem dat jaren terug bij de dood van Jo Weimans was begonnen. Inmiddels begon hij er schoon genoeg van te krijgen. Grijs zou zijn laatste sanctie gaan worden, het was genoeg zo.
Twijfelend bleef Nieuwenhuizen staan, alsof hij nog iets wilde vragen, maar niet goed durfde. Bressers onderdrukte een glimlach en wachtte gewoon af. Voor hem lag er een duidelijk omschreven opdracht.
“Ik weet wat je gaat doen,” zei Nieuwenhuizen.
“Is dat zo?”
“Uiteraard zou ik het rechtuit kunnen zeggen, maar dat doe ik niet. Met de dood van Foley zijn ze een andere weg ingeslagen die beter past bij de moderne tijd. Jij en ik zijn de dinosaurussen van de firma. Ons beroep sterft uit, Blakely zal een keurige mediator zijn. Bovendien krijg je alleen maar narigheid van een vermoorde politicus. Het is altijd nog zo geweest.”
Ondertussen speelde Bressers met zijn autosleutel.
“Maak je punt nu eens, Fred.”
“Goed. Jij gaat Grijs uitschakelen, misschien vandaag al, als je hem tenminste gevonden kunt krijgen. Daar wil ik bij zijn, laat mij nu maar de trekker overhalen.”
“Zodat ik aan de nieuwe supervisor kan doorgeven dat je de Majesteit hebt geëerd, omdat je neef of nicht, misschien allebei, een studie willen volgen waarvoor ze tot nu toe om vage redenen alsmaar worden geweigerd. Je familie heeft last van jou gekregen.”
“Ook, ja.”
“Wat nog meer dan?”
“Grijs heeft mijn ouwe maatje Gregory omgelegd. Ik ben daar behoorlijk boos over geworden, nog steeds.”
Om zijn woorden kracht bij te zetten balde hij zijn vuisten, alsof hij Grijs wilde neerslaan en vervolgens doodschoppen, bij gebrek aan een goed vuurwapen.
“Maar Greg heeft een doodzonde begaan.”
“Volgens mij ben jij de enige voor wie er nooit een financiële crisis heeft bestaan, John, heel irritant.”
“Toch vreemd. Jullie hebben de beschikking over dezelfde kranten als ik? En tijdschriften. Je had het allemaal kunnen weten als je er tijd in had gestoken.”
“Gedane zaken.”
“Oké.”
Gedurende een kort moment leek er een glimlach te ontstaan op het gezicht van Nieuwenhuizen, een twinkeling in zijn ogen, maar die verdween al snel.
“Dank je.”
“Heb je een wapen?”
“Ja, geen probleem.”
“Heb je een huurauto?”
“Geheel volgens de regels, het staat op een fictieve naam, al kan er best ergens zo iemand bestaan.”
“Jij neemt de voordeur, ik de achtertuin.”
“Oké,” zei Nieuwenhuizen, al werd er een lichte aarzeling zichtbaar. “Er wonen ook andere mensen.”
“Klopt, maar jij vertrekt uit het land, ik niet.”
De Majesteit vormde een keiharde garantie dat vrijwel alle mannen, die ook uitgebreide families hadden, hun werk trouw bleven uitvoeren. Nieuwenhuizen die als spijtoptant terugkeerde bij de firma, ook al zou Jongejans er mogelijk de voorkeur aan geven dat Bressers de voormalige leider van het beruchte Supertrio ter plekke zou uitschakelen.
Ondanks het verleden van Nieuwenhuizen leek zijn nieuw beleden trouw oprecht. Aan de andere kant zouden de oude bondgenoten elkaar opnieuw kunnen vinden als ze met zijn drieën waren overgebleven.
In feite zorgde ook de Majesteit voor rugdekking.
Op de snelweg reden ze achter elkaar, Nieuwenhuizen kende de weg allang en Bressers had geen enkele zekerheid dat de mannen nu en dan samen een glas dronken in een koele serre. Van alle old boys die er een jaar geleden nog leefden, waren er nu nog slechts drie over. Er had een plan bestaan waarbij het archief van een gepensioneerde incident manager voor genoeg geldmiddelen behoorde te zorgen. Eerst John Bressers en dat mislukte snel.
Manfred ging de mist in door hardop te filosoferen over een moordplan. Wie zou het slachtoffer zijn? In de tussentijd kreeg het complot, want het was er echt eentje geworden, steeds meer vaste vorm en zoals het wel vaker ging, werd het moeilijker om de trein tot stilstand te brengen, zodra hij goed en wel begon te rijden. Want geld vormde een perfect smeermiddel.
Terwijl ze een kolonne vrachtwagens voorbijreden met een snelheid die net iets te hoog lag, dacht Bressers aan Chrissie Blakely die gewoon toevallig langs de weg naar huis liep, of waar ze dan ook heen wilde gaan, omdat er een tropische storm was voorspeld. Nog zo’n feit dat nergens was vermeld.
Het was domme toeval geweest waardoor Nieuwenhuizen zich liet leiden door zijn impulsieve karakter en het stuur naar rechts draaide, omdat de gelegenheid gewoon te mooi was om te laten gaan.
In feite hoefde hij Sven Boele of zelfs Tosh Blakely niet eens te attenderen op Fred Nieuwenhuizen die een bekentenis had afgelegd en vanzelfsprekend hoopte in alle rust oud te mogen worden aan het strand van St. George, omdat de politie geen interesse scheen te hebben voor een dode zwarte vrouw. De rol van zijn onverwachte partner was sowieso uitgespeeld, hij hoefde alleen nog maar dood te gaan.
Zeker voor zijn dankbare familieleden die nu plots wel toegelaten werden op de universiteit van keuze.
Naast de oprit van de snelweg lag een parkeerplaats, het hield in dat Bressers een kilometer of vijf zou moeten lopen, als de klus eenmaal geklaard was. Nieuwenhuizen zou in zijn gehuurde auto moeten ontkomen, ze kwamen met zijn tweeën en vertrokken op eigen gelegenheid, Bressers als een man die de schoonheid van het Brabantse landschap op prijs stelde. Het wapen dat Bressers terug had gekregen van Bouwmans prikte in zijn buik, omdat hij het achter zijn broekriem had gestoken. Nieuwenhuizen reed over een rustige weg met links en rechts bordjes die waarschuwden voor overstekende kinderen. Hij bekeek zijn telefoon die hem vertelde dat ze bijna in de goede straat reden. “Laat me hier uitstappen.”
Nieuwenhuizen stopte, Bressers gooide het portier open en stapte uit. “Ik zal doorgeven dat je mee hebt gewerkt, vooral ook de reden noemen waarom je dat hebt gedaan, Fred. Als de zaak echt is afgehandeld.”
Het verrassingseffect lag in hun samenwerking, Michel Grijs zou het nooit vermoeden, maar Bressers verwachtte hem sowieso al niet thuis te vinden. Zelf zou hij allang ondergedoken zijn in een vakantiehuis, of een verre vakantiebestemming hebben gekozen.
Eerst volgde hij de straat een stukje, ging toen rechtsaf, omdat hij een rij coniferen zocht die tijdens de hete zomermaanden erg geel waren geworden. Zelfs de meest fantasievolle man of vrouw zou Grijs onmogelijk als een hobbyboer willen omschrijven.
Er lag iets wat het midden hield tussen een brandgang en een oud pad, gebarricadeerd door een modern hek. Ondertussen zou Nieuwenhuizen de oprijlaan van Grijs al moeten hebben bereikt. Bressers trok zichzelf omhoog, voelde een roestvrijstalen punt in zijn hand prikken en sprong aan de andere kant omlaag. Er schoot een pijnscheut door zijn knie die hij negeerde.
Nu voelde hij zich niet op zijn gemak, maar deed alsof. Een rennende man werd beter onthouden en liep al vrij snel in de gaten. Daarom wandelde hij.
Het zou een kwestie van tijd moeten zijn voordat Grijs op de vlucht zou slaan, een poging om te ontkomen aan zijn belagers, Nieuwenhuizen en Bressers die op hem wachtte in een gang achter de huizen. Er zou een deur open moeten zwaaien of Grijs zou zich langs een boom proberen te wurmen, iets wat zijn kinderen en kleinkinderen ook hadden gedaan.
Zijn telefoon begon te trillen, hij bleef staan en checkte het bericht. ‘G. komt jouw kant op!’ Het leek volslagen idioot voor een man die zo zwaar was als Grijs om op de vlucht te slaan, hij had geen kans.
Er ging een deur open en Bressers herkende het rood aangelopen gezicht van Michel Grijs die in eerste instantie nog goede hoop leek te hebben om aan zijn lot te ontkomen. Met gebalde vuisten bleef hij staan.
“Uitgerekend nu werken jullie samen,” zei Grijs, “terwijl jullie altijd een gloeiende hekel aan elkaar hebben gehad. Het is ongelofelijk. Dertig jaar later.”
In de tussentijd had ook Nieuwenhuizen de brandgang bereikt die een geluidsdemper op de loop van zijn wapen had geschroefd. Bressers trok het pistool achter zijn broekriem vandaan, maar liet zijn arm rustig naast zijn dijbeen hangen en deed niets.
Grijs keek over zijn schouder en bestudeerde het wapen dat Nieuwenhuizen mee had genomen. Het zei hem betrekkelijk weinig, anders dan het Duitse legerpistool dat Bressers bij zich had. Dat zei alles.
“Het is dus geen privékwestie,” zei Grijs.
“Nee, of heb je mijn dochter weer lastiggevallen?”
“Jullie komen namens de firma – ook Fred.”
“Fred is een freelancer,” zei Bressers.
“Je moet ons vertellen waar je het archief van Gregory hebt verstopt,” zei Nieuwenhuizen.
“In mijn werkkamer, ik heb de sleutel in mijn zak.”
“Nu weten we alles,” zei Bressers.
“Het spel is afgelopen, de bank heeft gewonnen.”
“Mijn vrouw is arts,” zei Grijs.
“Niet lang meer,” zei Bressers.
“Wat kan ik doen?”
“Het ultieme offer. Net als Foley.”
“Hij heeft dus echt zelfmoord gepleegd.”
“Je bent een halve Aziaat. Dat moet je snappen,” zei Nieuwenhuizen. “Heb je een wapen? Ja, vast wel. Een half mensenleven later moet je toch eens nadenken over wat je na je dood achterlaat. Daar draait het om.”
Heel even leek Grijs naar een verborgen wapen te grijpen, maar hij bedacht zich ineens en vroeg: “Heeft hij gelijk, John? Is het zo dat mijn vrouw en kinderen verder kunnen gaan met hun leven als ik dood ben?”
“Dat heb ik zojuist al gezegd,” zei Bressers. “Ja.”
Met zijn handen omhoog gestoken draaide hij zich half om naar Nieuwenhuizen. “Ik heb geen pistool.”
“Wacht maar,” zei Nieuwenhuizen die knielde en zijn broekspijp omhoog stroopte, zodat er een kleiner model pistool zichtbaar werd dat hij aan zijn been had vast getapet. Er volgde een korte aarzeling voordat hij het pistool aan Grijs gaf. “Een foute beweging en de deal is weg. Snap je?” Terwijl Nieuwenhuizen het pistool aan Grijs overhandigde, richtte Bressers zijn wapen. Voor het geval er iets vreemds zou gebeuren.
“Ontgrendelen, loop in de mond en afvuren,” zei Grijs die met zijn woorden leek te oefenen wat er zo meteen ging gebeuren. “Ik heb de Majesteit geëerd. Meestal tenminste.” Michel Grijs stak de loop in zijn mond en haalde vervolgens de trekker over. Enkele seconden bleef Grijs nog staan, daarna zakte hij door zijn knieën en viel hij levenloos op de grond. Hiermee was het werk achter de rug. Bressers vergrendelde zijn wapen en verborg het achter zijn donkerblauwe shirt. Er zouden mensen kunnen staan kijken, hij zocht nieuwsgierige starende buren, er scheen geen aandacht te zijn voor een dode buurman.
“Moeten we 112 bellen?’, vroeg Nieuwenhuizen.
“Nee. De firma zoekt het zelf maar uit. Neem je wapen mee en zorg dat heel snel kwijtraakt. Ik heb geen flauw idee wat je er nog meer mee hebt gedaan.”
“Verdomme, ik had er aan moeten denken.”
“Dus je hebt het ook echt een keer gebruikt.”
“Ja.”
“Sufferd.”
“Ja – Jezus. Ik heb er niet meer aan gedacht.”
“Goed, oké. Ga terug naar je auto en rijd de straat uit. Aan het eind doe je alsof je de weg kwijt bent tot ik toevallig langs loop, de mensen moeten je alleen zien vertrekken. Er mogen geen vreemde dingen zijn.”
“Rij je met me mee naar de snelweg?”
“Nee.”
“Waarom niet?”
“Ik wil altijd een stukje wandelen na zoiets als dit.”
Uiteraard wachtte Bressers tot Nieuwenhuizen het huis weer binnen was gegaan, zelf liep hij terug naar het hek en klom weer omhoog, bestudeerde zijn hand die weliswaar een beetje blauw begon te zien, maar gelukkig niet bloedde, anders had hij zelfs zijn eigen DNA achter gelaten op het lichaam van Michel Grijs.
Wel probeerde hij wat sneller dan hij normaal zou doen te ontkomen aan de plaats delict die er feitelijk geen was. Een goede officier van justitie wist er ongetwijfeld meer van te maken dan een zelfmoord, als ze de omstandigheden kenden – en de namen.
Er gloeide opluchting in zijn binnenste, zoals hij nooit eerder had gekend. Niet zo sterk in elk geval. Bressers begon genoeg te krijgen van zulke klusjes waarbij hij steeds moest afrekenen met collega’s voor wie hebzucht een grotere waarde was dan de Majesteit.
Op straat reed Fred Nieuwenhuizen heel rustig voorbij, zonder al teveel aandacht te trekken, zodat hij makkelijk voor overstekende kinderen kon stoppen.
Bijna anderhalve kilometer verderop verliet hij het dorp, daarna begonnen de mais- en grasvelden.
Bressers verstuurde een berichtje naar Giselle dat ze een EHBO’er naar het adres van Grijs moest sturen.
Nog eens een halve kilometer later bedacht hij dat het wel zo eerlijk zou zijn als Tosh Blakely over een tijdje werd geattendeerd op Fred Nieuwenhuizen die had toegegeven inderdaad Chrissie te hebben gedood.
Er waaide een stevige wind en Bressers had honger.
18 januari 2019
Plaats een reactie