John Bressers (13/20) De moordenaar van Reijnders

Een dag later zouden Van Rijn en Bressers elkaar op neutraal terrein treffen, de keuze was gegaan naar een kleine, maar prettige brasserie. Het stond vast dat er vervelende onderwerpen ter sprake kwamen, zoals de betrokkenheid van Tosh bij de moord op zijn vader.

Onderweg naar hun afspraak zei Bressers wie ze gingen ontmoeten, er volgde geen gevatte opmerking, alleen de wenkbrauwen van Tosh gingen omhoog. Het was nog erg vroeg, voor openingstijd zelfs, maar de eigenaar bleek familie te zijn en soms kreeg een gesprek buiten het politiebureau de voorkeur. Tosh leek bij uitstek een man die zijn hakken stevig in het zand zette als het hem moeilijk werd gemaakt, het onderwerp naar de moord op Reijnders schreeuwde om een onconventionele aanpak. Terwijl ze naar hun afspraak liepen, keek Tosh voor zich uit, vervolgens opzij, daarna ietwat stuurs naar de straat en zei: “Ik begrijp hieruit dat justitie geen enkel forensisch bewijs heeft dat mogelijk leidt naar een verdachte.”

“Precies. Je zegt het heel netjes.”

“Hoe is dat mogelijk?”

“Stel je iemand voor die plannen heeft om een moord te plegen en hij besluit op de zwarte markt een wapen te kopen. Zo moeilijk is dat niet eens. Probleem is de traceerbaarheid van het wapen. De politie doet eerst onderzoek naar alle bekende handelaren in het land, want de recherche verzamelt vooral informatie die moet leiden naar een arrestatie en veroordeling. Mocht het nou zo zijn dat je in de kelder van je opa een Duits pistool uit de Tweede Wereldoorlog hebt gevonden en je besluit dat te gebruiken, dan zal de politie hooguit vaststellen dat de dader een oud wapen heeft gebruikt, want het is na 1945 nooit gebruikt, dus staat het nergens geregistreerd in een database.”

“Dus jij denkt dat voor mijn – ,” zei Tosh.

“Je mag het niet uitsluiten,” reageerde Bressers die voor de deur van een brasserie bleef stilstaan en Van Rijn zag praten met een man van amper dertig jaar.

De deur ging open – beide mannen gingen er binnen, waarna Van Rijn de deur opnieuw sloot en het bordje controleerde dat vermeldde dat de zaak gesloten was.

“Zelfs Lisette van der Bruggen moet toegeven dat we alternatieve methoden dienen toe te passen om de zaak open te breken,” zei Van Rijn en hij stelde zich in alle rust voor aan Tosh Blakely die zijn volledige naam mompelde. Ondertussen zette de neef drie kopjes koffie op tafel. Zoals altijd zorgde Bressers ervoor dat hij met zijn rug naar de glazen pui zat.

“Ik vond het erg moeilijk om te geloven dat de politie totaal geen aanwijzingen kan vinden,” zei Tosh.

“Het zijn lastige onderzoeken, zoals John misschien een beetje heeft uitgelegd, eerlijk gezegd heb ik liever een familieruzie die danig uit de hand is gelopen.” Hij schudde het suikerzakje en scheurde er een stukje af. “Als ik zou mogen kiezen.” Waarna hij de witte suiker in de dampende koffie liet stromen. Van Rijn boog iets voorover en vroeg: “Gebruik jij suiker?”

Bressers gooide het zakje zwijgend naar Van Rijn.

“Zelf al heb ik verschillende malen met rechercheurs gesproken, waaronder twee heel vervelende mannen op Aruba die dachten dat ik die man heb vermoord.”

“Hebben jullie elkaar ooit ontmoet?”, vroeg Van Rijn die het tweede suikerzakje leegschudde en vervolgens begon te roeren. “Dat is me niet duidelijk geworden.”

“Nee, nooit.”

“Enig idee waarom ik je erbij heb gevraagd?”

Tosh schudde een enkele maal zijn hoofd, nam een slokje koffie en zette het kopje heel zorgvuldig terug.

“Ik heb gehoord dat je een kandidaat bent voor het ambt – incident manager, zoals mijn oude kameraad John Bressers is geweest, dertig jaar, een lange tijd.”

“En nog,” zei Tosh.

“Gisteren vertelde ik Lisette over mijn gesprek met jullie tweeën, voor de duidelijkheid, Lisette is een jonge assistent-officier van justitie, veelbelovend, die haar prille carrière in gevaar zag komen, omdat een commissaris, daarmee bedoel ik mezelf, behalve een oude vos, ook een moordverdachte wilde spreken.”

“Dat snap ik,” antwoordde Tosh.

“Mooi,” zei Van Rijn, “leg me dan nu eens uit waarom jij je vader niet hebt vermoord, zoals sommige mensen al zeer geruime tijd graag geloven.”

“Een jaar of wat geleden vertelde ik mijn moeder dat ik die man het liefst van alles zou willen vermoorden. Meteen gaf ze me een klap op mijn hoofd. Die man zou zijn straf niet ontlopen, hier op aarde en anders in de hemel, of beter gezegd: in de hel, want daar hoort hij thuis. Ik dacht dat hij in de hemel kwam als ik hem zou vermoorden, iets wat ik heel erg zou vinden.”

“Wie dan wel?”, vroeg Bressers.

“Kijk,” zei Van Rijn die zijn telefoon op tafel legde en een pincode tikte. “Ik heb het filmpje.” Het duurde enkele seconden voordat het beeld begon te bewegen, maar tenslotte werden er in het nachtelijk duister van een gewone winkelstraat twee gedaanten zichtbaar. “Jullie zijn de eersten buiten het team die de volledige footage te zien krijgen. Dit filmpje is goud waard.” Eerst volgde er een woordenwisseling, zowel Bressers als Tosh hingen boven het scherm om geen detail te missen, onverwacht hield de dader een wapen vast dat hij op Reijnders richtte en tweemaal afvuurde – pistoolschoten of plopjes, maar onderzoek had allang uitgewezen dat er geen schoten hadden geklonken. In de dagen en weken die op de moord voorbijgingen waren er geen omwonenden gevonden die ’s nachts door pistoolschoten wakker waren geworden. De dader, man of vrouw, liet zich op de knieën vallen en, zonder te controleren of Reijnders dood was, rolde het lichaam over de rand omlaag.

Het kostte de schutter hierna enige moeite om weer op te staan, hij veegde zijn broek schoon en liep weg.

Vrijwel meteen dacht Bressers aan een man, zijn brein weigerde de kans op een vrouwelijke dader te accepteren, ofschoon het heel goed zou kunnen. Aan de andere kant leek het makkelijker voor Joan, zoals Fred haar noemde, om de rol van rouwende weduwe te spelen en het politieonderzoek af te wachten. Tot dan toe hadden Bressers noch Tosh op tv de volledige film gezien, het bleef beperkt tot een aantal film stills.

Nadat het filmpje al anderhalve minuut had geduurd, liep de dader weg en begon Tosh te lachen. “Geloof me, het is een jongetje, jawel, hij heeft een piemel.”

“Ja?’, vroeg Bressers die verder afwachtte.

“Houten benen, het is een withuid.”

“Mooi, daarmee sluit je een hele bevolkingsgroep uit,” zei Van Rijn die een slokje nam van zijn koffie.

Ondertussen leunde Bressers achterover en legde zijn onderarm op de leuning van een stoel. Hij nam een slokje koffie en keek eerst naar Van Rijn, toen naar Tosh. Er speelde een uitdagend lachje op zijn gezicht.

In de houding van de dader, die zeer beslist een man was, had hij een oude bekende herkend die hij wel vaker op dezelfde manier op had zien staan, als hij in zijn tuin had gewerkt en eventjes had moeten hurken, vervolgens was hij moeilijk omhoog gekomen, waarna de man op dezelfde wijze zijn broek schoon klopte en altijd weer gebruikte hij gebaartjes die door de loop der jaren nooit meer waren veranderd. Terwijl hij al tien jaar moeilijk opstond, als hij had gehurkt.

“Godverdomme, je kent hem, John, je kent die vent!”, riep Van Rijn en zijn neef keken verbijsterd toe.

“Hij is dood – vermoord. Gregory Teunissen.”

Van Rijn sloeg met zijn vuist op tafel. “Ik wist verdomme wel dat ik je dat vervloekte filmpje meteen had moeten laten zien, dan hadden we het geweten.”

“Hoe heb je dat nou gezien?’, vroeg Tosh.

“Door de manier van opstaan, zijn gebaartjes, da’s Gregory Teunissen, ik heb het hem vaak zien doen.”

“Maar wie heeft Gregory Teunissen vermoord?”

“Geen idee, jongen, ik zou het niet weten.”

Natuurlijk had Bressers een vermoeden, maar hij mocht de naam voorlopig niet uitspreken, ondertussen schoof de stoel van de commissaris schrapend achteruit, terwijl hij een nummer toetste. In de ogen van Tosh zag hij twijfel, de jonge man wist verdraaid goed dat Bressers de naam kende van een man die vrijwel direct op het vliegtuig stapte om naar een onbekende bestemming te vluchten, zoals steeds.

Toch vertelde zijn intuïtie hem dat Nieuwenhuizen voorlopig nergens heen zou gaan, het was te vroeg. Er lag minimaal één rekening die geïnd moest worden.

Commissaris Van Rijn moest een nieuwe opdracht voor Bressers uitvoeren, een adres dat toebehoorde aan een vrouw die een geschilderd portret had gekocht, de zus van Jo Weimans, die twintig jaar terug volgens het dossier was verdronken in de Thaise Golf, maar dat was geen common knowledge. Dat gold voor de sanctie die Weimans was opgelegd.

“Heren, ik moet dringend gaan. Je hebt het onderzoek een nieuwe richting gegeven, John, werk aan de winkel,” zei Van Rijn die zijn telefoon liet wegglijden in zijn broekzak en vrijwel meteen naar de deur liep. 

“Ik heb iets van je nodig, Jochem,” zei Bressers.

“Vertel. Waar kan ik je mee helpen?”

“Het adres van Lydia Weimans, zus van Jo, die twintig jaar geleden tijdens een zeiltocht overboord is geslagen en verdronken, ik lag toen te slapen,” zei hij.

Van Rijn bleef stilstaan. “Goed. Je moet me een herinnering sturen, als ik het per ongeluk vergeet.”

*****

’s Middags iets na half drie kreeg hij het berichtje met het adres van Lydia Weimans, plus een telefoonnummer, maar Bressers besloot haar domweg te overvallen en geen kans te geven zich voor te bereiden op een man die ze allerminst verwachtte.

Omdat hij geen aanvullende info dacht te zullen ontvangen van de commissaris, had hij Tosh bedankt voor zijn aanwezigheid. Daarom ging hij alleen, het wapen dat hij vanochtend al onder zijn rechter oksel had weggestoken, bleef er gewoon zitten. Niet omdat hij enige voorzichtigheid op zou moeten brengen voor de vrouw die het portret had gekocht. Het ging eerder om een vertrouwd soort regelmaat waarvan hij zich af begon te vragen of die helemaal was verdwenen.

In de achterliggende dertig jaar hoefde hij zichzelf nooit af te vragen of de regels van het spel per ongeluk waren veranderd. Vandaag bleek Teunissen zijn archief te hebben verkocht aan een vooralsnog onbekende partij, aan de vooravond van de nationale verkiezingen had hij ook nog eens de beoogde nieuwe premier geliquideerd en er vast een mooi bedrag voor gekregen, hopelijk geen bitcoins die toen nog relatief aantrekkelijk waren, als je ze direct zou verkopen. Het was een betaalmiddel die de jongens en meiden van commissaris Van Rijn beslist onderzochten. Bressers kon zich niet voorstellen dat Teunissen een moord zou plegen op een populaire politicus zonder zich er goed voor te laten betalen en zo’n geweldige idealist was hij alleen als het om complotten ging die hij onder het genot van een koud glas bier besprak.

Uiteraard liep hij het risico om voor een dichte deur te komen staan, als Lydia in loondienst werkte. Toch vond hij alleen al dat het portret de moeite van zijn reis waard was, omdat het Roosmarijn was geweest die tijdens de echtscheiding een bikkelharde voorstelling van haar ex-partner had neergelegd op doek. Een man die Bressers niet snel herkende, zoals Greg Teunissen een sociopaat in hen beiden zag.

Hij parkeerde zijn auto in de straat, maar Bressers zorgde ervoor dat hij een stukje moest lopen. Dankzij het wapen droeg hij noodgedwongen een dun jasje.

Huisnummer 47 bleek voorzien van een keurig onderhouden tuin, het was een twee-onder-één-kap. Glasgordijnen die inkijk verhinderden, een garage die toevallig openstond, een oudere Volvo station, waarvan Bressers dacht dat hij er al langere tijd stond.

“Hallo?” Zijn stem galmde door de garage. Seconden tikten langzaam weg, er zou iemand aanwezig moeten zijn, misschien niet eens Lydia zelf, maar zeker iemand, anders was de garagedeur beslist gesloten.

Het duurde best een tijdje voordat er iemand tevoorschijn kwam – een vrouw die ongeveer zo oud zou moeten zijn als Roosmarijn, met grijzend haar dat een maand of twee terug voor het laatst was geverfd. Haar wenkbrauwen gingen omhoog, ze deinsde eventjes terug, toen ze hem herkende, alsof hij in werkelijkheid afschrikwekkender was dan op het doek. “John, jee – jij komt geen bijbels verkopen.”

Hij dwong zichzelf een glimlach te laten zien. “Nee.”

“Wat dan wel?”

“Ik heb een zakelijke relatie ingezet,” zei Bressers die zijn schouders een beetje omhoog trok. “Roosmarijn weet nergens van, anders had je allang geweten dat ik onderweg was, omdat ik je ergens over wil spreken.”

“Gaat het om het schilderij dat ik heb gekocht?”

“Niet echt.”

Voordat ze reageerde glimlachte ze heel even, al leek het ook dat ze zichzelf ertoe moest dwingen. “Weet je, ik heb het gekocht om een duivel uit te drijven.”


Plaats een reactie