Onderweg naar de woonboerderij van Teunissen werd Bressers regelmatig gedwongen ver uit te wijken naar rechts. Hij reed over een smalle dijk die beslist geen ruimte bood voor twee auto’s die elkaar zouden kunnen passeren. Het was Tosh die bij elke gelegenheid uit het raampje keek, probeerde in te schatten hoe hoog de dijk feitelijk was, maar durfde er geen woord over te zeggen. Regelmatig wierp Bressers een blik opzij, omdat hij verdraaid goed wist dat het de eerste keer was dat zijn jonge metgezel in een auto over een Hollandse dijk reed. “Je wijkt wel erg ver uit naar rechts, John,” zei Tosh, “zelfs nu doe je dat en het is helemaal niet nodig.” Voor hen lag een kronkelige weg die na een viaduct eindigde bij een splitsing, ze zouden rechts afslaan en dan verder.
“Het is een beetje om te pesten,” zei Bressers, “veel mensen worden een tikje nerveus als ze hier rijden.”
“Ik ben hier niet om dood te gaan,” zei Tosh.
“Dat weet je nooit van tevoren,” zei Bressers, “ik geloof dat je vader niet wist dat een bekende hem op de brug van een drukke stad zou doodschieten.” Het was voor het eerst dat hij dit idee hardop uitsprak, maar het leek hem zeer waarschijnlijk dat Reijnders met iemand als Nieuwenhuizen had afgesproken. Of een andere veteraan van de firma en zelfs daarbuiten. Natuurlijk had hij de namen van Joan en Tosh genoemd, toch beschouwde Bressers hen geen van beiden als reële verdachten. Wel moest Reijnders zijn afspraak goed hebben gekend, omdat ze op een brug in het centrum tegenover elkaar hadden gestaan.
“Heb je me daarom mee gevraagd?”, vroeg Tosh die de onuitgesproken gedachte van Bressers goed moest snappen, anders was hij niet slim genoeg voor de job.
“Hoe bedoel je?”
“Vanwege mijn vader.”
“Je hebt me thuis opgezocht, omdat je incident manager wil worden en ik moet bepalen of je over de capaciteiten en uiteraard persoonlijkheid beschikt.” Bressers liet het gaspedaal omhoog komen, tikte de richtingaanwijzer omhoog en draaide het stuur naar rechts. “Da’s ongelofelijk belangrijk, de eerste horde die je moet nemen, want incident manager word je niet zomaar. Dat is moeilijk en altijd ook zo geweest.”
Na bijna een kilometer bereikten ze een gehucht, een verzameling boerderijen zonder een kerk waarbij succesvol de suggestie werd gewekt dat er nooit wat zou kunnen veranderen of anders zeer langzaam. Op het erf stond een bestelbus met laadklep, twee jonge mannen in maatkostuums rookten ietwat verveeld een sigaretje en het verbaasde Bressers dat Deborah er nog geen woord over had gezegd, want ze haatte het als mensen dit op haar terrein deden. Hij stak zijn hand vooruit en noemde zijn naam: “Mijn naam is Bressers en deze jongeman heet Tosh Blakely.”
“Ik ben Gerhard de Jong, hij is Julien Blussé.”
“Om te beginnen verbied ik jullie op het terrein van de familie Teunissen sigaretten te roken,” zei Bressers die zijn best deed om chagrijnig te klinken en dat ging hem meestal erg goed af. “Het is in strijd met de regels van de firma. Dat horen jullie te weten.”
“Onze verontschuldigingen, mijnheer Bressers. We hebben er niet eens over nagedacht,” zei De Jong.
“Goed. Aangezien jullie nooit eerder betrokken zijn geweest bij de ontruiming van een archief, leg ik uit wat er gaat gebeuren. Eerst ga ik alleen naar binnen, ook Tosh blijft buiten wachten en daarna beslis ik of jullie permissie krijgen om aan het werk te gaan.”
“Oké, mijnheer,”
“Alright.”
“Hebben jullie de voorgeschreven hardware meegenomen, jongelui?”, vroeg Bressers, want een ontruiming werd nooit uitgevoerd zonder wapens. De mannen trokken hun jasjes weg en legden zo de holsters bloot, ook Bressers droeg een wapen, zoals altijd ging het verborgen onder zijn rechter oksel. Voordat hij de boerderij werkelijk binnenging, klopte hij enkele malen op een deurkozijn. In het halletje verscheen Deborah die vandaag geen gezelschap had van een van haar kinderen. Ze droeg een zwarte jurk.
“Ik ben zo blij dat je er zelf bij bent, John,” zei ze.
“Natuurlijk.”
“Wat zijn dat voor kerels die buiten wachtten?”
“Ex-mariniers, betrouwbare kerels.”
Het archief van Greg Teunissen bleek een bunker te zijn die in het verleden was gebouwd voordat er een kantoorruimte aan het woonhuis werd toegevoegd. Voor de aannemer die het moest maken zou het ongetwijfeld een vreemd karwei zijn geweest, maar nu stond het er al bijna achttien jaar. Bressers ging alleen verder, terwijl Deborah op de drempel achter bleef. “Je weet wat je moet doen, hè,” zei ze. Er stond een bijna antiek bureau, een bijpassende stoel, enkele kasten die ongetwijfeld ook drankflessen bevatten.
Zo’n man was Teunissen ook wel, een stiekeme drinker. Misschien dankzij zijn huwelijk. In de muur naast de verzwaarde stalen deur bevond zich een display, net zo’n exemplaar als dat van Bressers, met eveneens een vlak waarop je een vingerafdruk moest achterlaten. Daarmee zou Bressers de deur moeten openen, want er waren soms noodmaatregelen nodig om een archief te betreden. In zijn eigen huis zou het net zo goed ooit gebeuren. Waarschijnlijk viel de eer aan Sven Boele toe, omdat hij lange tijd met Bressers had samengewerkt. De mannen wisten het van elkaar.
“Kun je er gewoon in?’, vroeg Deborah die met haar schouder tegen het deurkozijn leunde. “Da’s typisch.”
Hij pakte zijn telefoon erbij, tikte de pincode en opende toen het mapje berichten. “Normaal gesproken niet,” zei Bressers die een code begon in te tikken van 18 getallen, zich eenmaal vergiste en daardoor opnieuw moest beginnen. “We gebruiken codes als we in geval van nood een archief moeten betreden. Lange, onmogelijke getallen, plus een vingerafdruk. Het idee is niet eens om het onmogelijk te maken dat er een derde bij kan komen, maar wel om het moeilijk te laten zijn. Het liefst vernietigen we de inhoud van zo’n bunker, al is dat geen beleid van de firma.” In het display begonnen er tien groene lampjes op te lichten, tien seconden om voor een goede vingerafdruk te zorgen. Hij drukte zijn duim op het vakje en hoorde na drie seconden een zachte klik.
“Ik laat je nu alleen,” zei Deborah die zich omdraaide en wegliep, ze opende een deur en betrad de keuken.
Het was vrij gemakkelijk om de deur open te maken, niet anders dan de zijne thuis. Opnieuw speelde er een merkwaardige gedachte in zijn hoofd die hij verdrong, want ooit zou Boele hetzelfde doen in zijn kelder. Tosh zou zover nooit komen, zelfs al werd hij de incident manager die hij zo graag wilde zijn.
Zodra hij de bunker binnenging, herkende John Bressers meteen dat er een probleem was. Want de laden waren allang leeggehaald en geopend achtergelaten, alleen de kasten stonden er, tegen de muren geschoven, zoals ze ooit waren neergezet door Gregory Teunissen. Het was een mogelijkheid die hij graag had genegeerd, hoewel hij toch korte tijd met de gedachte had gestoeid, gisteravond en ook vanochtend nog onder de douche. Hij checkte elke lade en kast die er stond. Ze bleken leeg te zijn.
Alles was allang weg.
Terwijl hij naar de woonboerderij van de familie Teunissen was gereden, had hij nagedacht over een dossier dat er zou kunnen zijn. Ook Greg Teunissen had zich in het verleden beziggehouden met beleggingen, al scheen hij weinig geld te zijn verloren tijdens de crisis, anders dan Manfred Pastoor of Fred Nieuwenhuizen. Nu bleek er zelfs niets meer te zijn.
Er had een briefje op een kast kunnen liggen, afkomstig van Greg Teunissen die in hatelijke bewoordingen verslag deed van een goeie deal. Niets.
Als incident manager had Greg Teunissen een goede reputatie gehad, zeker na zijn huwelijk met Deborah, omdat hij toen zijn wilde haren was verloren. Jaren geleden hadden ze elkaar gesproken in een broeierige hotelbar waarbij Greg zijn ideeën uiteenzette over de moord op Kennedy. Het leek erop dat Teunissen nu zelf een complot in elkaar had gezet.
Bressers verliet de kluis, pakte zijn telefoon en tikte het nummer van Foley die vrijwel direct reageerde.
“Hebben we een probleem?’, vroeg Foley.
“Ja. Alles is weg. Leeg. Ontruimd.”
“My God.”
“De enige reden om dossiers te verplaatsen is geld.”
Voor een incident manager betekende een dossier hoofdzakelijk zelfbescherming, zodat hij nooit op een of andere wijze tegen een valse beschuldiging kon aanlopen tijdens zijn werk. Er gold ook een mogelijkheid dat er een contractsituatie groeide tussen twee partijen, zoals Bressers die namens de firma sprak en Reijnders. In de praktijk hield het in dat er een omvangrijk archief ontstond dat eveneens interessant was voor duistere rommelaars zoals Manfred Pastoor, of Hans van der Schoor die een half miljoen bood voor een enkel dossier over zijn baas.
Normaal ging het nooit mis, maar een heel enkele keer werden er voortekenen gemist, omdat de situatie bepaald niet als alarmerend te boek stond. Bressers verliet de kluis en bleef eventjes in het kantoor naar een bericht zoeken, naar iets wat hooguit collega’s onder elkaar zouden begrijpen, zoals een raar grapje.
“Deborah?”
Het duurde bijna een halve minuut voordat ze zich liet zien. In haar hand hield ze een puzzelboekje vast.
“Een rare vraag misschien, maar weet je of Gregory onlangs zijn dossiers heeft verplaatst – bijvoorbeeld naar een andere plek in huis of echt ergens anders?”
“Nee. Waarom vraag je dat? Is er iets mis?” Er lag een onrustige blik in haar ogen, maar geen angst.
“Heeft Greg iets losgelaten, misschien zelfs per ongeluk, over zijn archief?”, vroeg Bressers.
“Nee, hij vertelde nooit wat over zijn werk. Hij was weliswaar gepensioneerd, maar hij kluste wel vaak een beetje bij, dat doe jij ook nog steeds, zoals nu.”
“Onbekende bedragen op jullie bankrekening?”
“John – Wat is er aan de hand? Je maakt me bang.”
“Dan praat ik niet over duizenden euro’s maar miljoenen,” zei Bressers die de stemverheffing van Deborah totaal negeerde en door stond te drammen.
“John!”
“De bunker is leeg.”
Het duurde een korte tijd voordat de boodschap tot Deborah doordrong, ze sloeg een hand voor haar mond en zocht steun bij de deur. “O, jee, de vakantie.”
“Vertel.”
“Maanden geleden kreeg ik een weekje vakantie cadeau van Greg, om samen met een vriendin weg te gaan. Dus ik heb Roosmarijn gevraagd. Portugal.”
“Wanneer precies?”
“Half maart, denk ik, net voor de verkiezingen.”
“En je hebt ook nergens in huis dozen aangetroffen die er van tevoren nooit zijn geweest. Misschien heeft hij om welke reden ook alle dossiers verplaatst.”
Het maakte weinig uit, het zou altijd een probleem zijn, al zouden ze de dossiers op zolder vinden.
“Nee.”
“Je zult investigators op bezoek krijgen, mannen en vrouwen die nare vragen zullen stellen over Greg.”
“Daar heb ik geen zin in.”
“Het spijt me.”
“Moet dat echt?”
“Ja.”
“Kan ik het verbieden? Gewoon ‘nee’ zeggen?”
“Je moet meewerken, er zal je niets gebeuren, des te sneller is het onderzoek achter de rug,” zei Bressers.
“Wat moet ik doen?”
“Onze investigators zullen vragen stellen, misschien zelfs forensisch onderzoek doen, ook dat kan. De kans bestaat dat ze bij de buren aanbellen, omdat die bepaalde vragen kunnen beantwoorden, zoals wanneer ze mannen met dozen hebben zien sjouwen.”
Vermoedelijk hadden De Jong en Blussé allang de opdracht gekregen om navraag te doen bij de buren en stond Tosh momenteel alleen buiten te wachten zonder goed te beseffen wat er nou aan de hand was.
Mocht Deborah in het complot zitten, dan zou ze haar buren hebben ingelicht en in dat geval had Bressers de weduwe van Gregory sowieso verkeerd ingeschat.
Nu veronderstelde hij dat de buren zo brutaal waren dat ze zouden liegen tegen formeel geklede mannen.
Bressers draaide zich om en liep weg.
“Ga maar kijken, er is niets meer.”
In de deuropening bleef hij een ogenblik staan en draaide zijn hoofd naar Deborah die een voet over de drempel van Gregs kantoor zette. Ze zei geen woord. Er volgden geen opgewonden kreten of gebaren. Haar lichaamstaal week nauwelijks af. Ze was het echt zelf.
“Waarom – in hemelsnaam?”
Het was een vraag die Bressers iets minder boeide.
Momenteel zou hij willen weten waar alle dossiers heen waren gebracht en wie ervoor had betaald, aangezien de vraag die werd gesteld met het woord ‘waarom’ aan het begin over het algemeen betrekking had op een bedrag met soms vijf en vaak zes nullen.
Verderop stond Tosh glimlachend om zich heen te kijken. “Jansen en Janssens zijn er vandoor gegaan.”
Bressers registreerde de opmerking maar half, de meeste aandacht ging onverminderd naar Deborah die aarzelend verder liep – het kantoor in, een plek die ze voor het eerst in haar getrouwde leven echt betrad.
Of het leek tenminste alsof ze dat deed.
26 november 2018
Plaats een reactie