John Bressers (11/20) Fred

Tijdens de begrafenis van Greg Teunissen regende het lichtjes, dus geen zomerse wolkbreuk, maar een herfstachtige druilerige regen die uren door kon gaan.

Links van Bressers stond Roosmarijn. Uiteraard herkende hij de echtgenote en kinderen van Greg, maar verder waren er een hoop mensen die hij nooit eerder had gezien en toch ook voor de firma werkten.

Foley had zich na de kerkdienst pas bij het gezelschap gevoegd en had in zijn auto zitten wachten tot de stoet langzaam zou gaan rijden naar het kerkhof. Net als Bressers had hij helemaal niets met godsdienst, maar Roosmarijn wilde dat Bressers er in de kerk bij zou zijn, het was gewoon een kwestie van fatsoen.

Naast Deborah stond de pastor zijn woord af te steken en achter hen op het zandpad verscheen een oude bekende, de man die hij minimaal twintig jaar geleden voor het laatst had gezien. Het was Fred Nieuwenhuizen, die voor zijn makker thuis was gekomen, waar hij al veel langer niet was geweest.

Hun ogen ontmoetten elkaar gedurende een kort moment. Bressers verwachtte een schok van herkenning, zoals die vaker voorkwam na zo’n tijd, maar Fred leek nauwelijks onder de indruk van hun weerzien en verwachtte ook bekenden tegen te komen tijdens de begrafenis van een oude collega en vriend. In de tussentijd ging de pastor verder met zijn gebed, maar Bressers bleef langer dan noodzakelijk naar Nieuwenhuizen te kijken, alsof hij schuldig zou zijn.

Na bijna een halve minuut, toen het in de gaten liep, bewoog Bressers zijn hoofd een beetje, als een groet.

Het was belangrijk geen nieuwe vijanden te zoeken, maar objectief uit te zoeken wie Greg Teunissen had vermoord, een grove schending van de Majesteit.   

Zodra de plechtigheid was beëindigd, liepen alle mannen en vrouwen rustig naar de parkeerplaats. Er was in een nabijgelegen restaurant gelegenheid om de familie formeel te condoleren. Roosmarijn liep naast Deborah, Bressers kwam helemaal achteraan en wist bijna zeker dat Nieuwenhuizen vrij snel naast hem zou opdoemen. Zo gebeurde het ook. Als een spookachtige verschijning, want hij herkende nu nog veel beter de trekken van zijn dochter Claudia.

Geen grammetje vet teveel, hij oogde zeer gezond. Iemand die volop in het leven stond, als professional.

“Long time no see,” zei Bressers.

“Ach, je weet hoe het gaat, op een dag begin je ergens aan en voor je het weet, ben je dertig jaar ouder, dan lig je ‘s ochtends in je bed en begint het ineens tot je door te dringen dat je een ouwe kerel bent geworden.”

“Vader van een dochter.”

Nieuwenhuizen begon te lachen. “Ik was achttien.”

“Je hebt, geloof ik, wat issues open staan met je dochter, ze is nu professor. Dat moet je weten.”

“Het verstand van haar moeder.”

“Geen idee. Ik ken alleen haar vader.”

“Geloof me, het is echt zo.”

“Greg Teunissen,” zei Bressers.

“Verleden jaar is Manfred geliquideerd.”

“Geen incident manager, maar een sjacheraar.”

“Klopt,” zei Nieuwenhuizen.

“Anders dan Gregory.”

“Of Jo Weimans.”

“Zeker.”

“Die ken je toch wel? Of je hebt hem gekend.”

“Ja.”

Inmiddels stonden ze naast de auto van Bressers.

“Ik ben mijn oude vrienden kwijtgeraakt, het gaat nogal snel op deze manier. Wie heeft ze vermoord?”

Terwijl Fred Nieuwenhuizen zijn woorden uitsprak, speelde Bressers met de sleutel van zijn auto.

“Geen idee.”

“Het verhaal gaat dat de firma aan het opruimen is. Ze zijn, om het zo maar eens te zeggen, met een goeie schoonmaakactie bezig. Weet jij daar iets van?”

“Wie zegt dat?”, vroeg Bressers.

“Foley,” zei Nieuwenhuizen die zijn armen verontschuldigend omhoog stak, omdat hij schermde met kennis die een onbekende bron moest hebben.

“Ik geloof nooit dat je dat van Robert Foley hebt.”

“Wandelgangen,” zei Nieuwenhuizen met een grijns.

“Daar heb je geen fluit aan.”

“Jij hebt niks te vrezen, John, je bent altijd een modelwerknemer geweest, de collega van de maand.”

Bressers overwoog een adequate reactie op de laatste opmerking van zijn oude collega Nieuwenhuizen, maar besloot dat het weinig nut zou hebben om hem tegen zich in het harnas te jagen. Misschien zou een rotopmerking doel treffen, waarschijnlijk niet, want oude Fred zat er nooit zo mee met wat mensen zeiden. Bovendien had hij twintig jaar geleden de firma verlaten en zich daarna ongetwijfeld in leven gehouden met allerlei duistere klusjes, want hij had natuurlijk een behoorlijk groot netwerk opgebouwd.

Terwijl zijn handen op het geopende portier rustten, keek hij het gezelschap na dat de parkeerplaats begon te verlaten. Ze waren met zijn tweeën. “Geluk ermee, Fred, je zult nooit eenzaam worden, want je bent altijd al blij met jezelf geweest. Geen behoefte aan anderen.” Hij vervloekte zijn woorden, had in zijn auto moeten stappen en wegrijden. Het was erg dom.

“Eerlijk gezegd had ik gehoopt mee te kunnen rijden naar het restaurant, om de familie te condoleren.”

“Weet je wie Greg heeft doodgeschoten?”

“Ik ben het niet geweest,” zei Nieuwenhuizen.

Er lag een nieuwe opmerking op het puntje van zijn tong, omdat incident managers dikwijls worstelden met de grenzen van wat de Majesteit hen toeliet. Al waren er in de firma sinds 1815 nauwelijks nieuwe regels aangenomen, alles was hetzelfde gebleven.

“Stap maar in,” zei Bressers, “ik neem je mee, omdat er tientallen getuigen zijn die kunnen getuigen dat we hier samen aan het praten zijn geweest. Verondersteld  dat je iets vervelends van plan bent geweest of zo.”

“Dank voor je vertrouwen, John.”

“Ik vertrouw je helemaal niet. Dat is het probleem.”

Een inwendige stem waarschuwde hem ervoor dat Nieuwenhuizen hun gesprek stiekem zou opnemen en vroeg of laat gebruiken om hem keihard te chanteren.

Ondanks zijn vrijwillige pensionering leek dit toch verdacht veel op werk en zelfs heel hard werken. Hij startte zijn auto en begon rustig weg te rijden. Het restaurant lag zo’n tien minuten verderop. Ook nu klonk er muziek uit de speakers, klassieke muziek, een stuk van Beethoven, hij herkende het en schakelde de radio uit, omdat de aanwezigheid van Fred Nieuwenhuizen het moment leek te ontheiligen.

“Heb jij last gehad van de financiële crisis?’, vroeg Nieuwenhuizen die het handschoenenkastje controleerde, de zonneklep omlaag deed en weer omhoog.

“Nee.”

Verleden jaar liep er in de straat van Bressers regelmatig een man met een hondje die veel last zei te hebben gehad van de financiële crisis, net als enkele andere mannen. Bij die gelegenheid had het amper boeiend geleken om hun identiteit te achterhalen, achteraf was het lichtzinnig om dat niet te hebben gedaan en hopelijk had Foley toch een dossier liggen.

“Je belegt toch in aandelen en zo?”

“Al maanden van tevoren schreven verschillende gerenommeerde journalisten dat er een crisis aan zat te komen. Ik heb snel mijn zaken geregeld en dus ook totaal geen last gehad van de grote kladderadatsch.”

“Nee, jij natuurlijk weer niet.”

“Je moet de bladen bijhouden. Dat weet je toch.”

“Weinig tijdschriften, hoor, waar ik woon.”

“St. George?”

“Ja.”

“Fred, ook wel bijgenaamd de Duitser.”

“Zie je wel dat je het weet.”

“In Nederland vanwege de begrafenis van Greg?”

“Nee, ik kreeg een telefoontje van Joan – eh – de echtgenote van Nicky Reijnders, of ik wilde helpen, want ze wil gewoon graag de moordenaar van haar man vinden en voor het gerecht slepen, voordat de zaak begint te etteren als een open zweer. Snap je? Omdat zijn dood al werd gezien als een eindspel.”

“Jouw woordkeus of die van Joan?”

“Huh, de mijne.”

“Dus je bent al een tijdje terug in het koninkrijk.”

Hun bestemming lag ongeveer anderhalve kilometer rijden van het kerkhof, het was bijna uitsluitend rechtuit rijden. Bressers reed zijn auto vrij kalm over de parkeerplaats en stopte ver van de hoofdingang. Het was een restaurant dat voor een groot deel bestond dankzij de begrafenissen die er eindigden.

“Maandje of twee, denk ik.”

Met een haastige beweging schakelde Bressers de motor uit, gooide het portier open en keek even opzij.

Kennelijk koesterde de weduwe weinig vertrouwen in het vermogen van de Nederlandse politie om de zaak naar behoren op te lossen. Het bleek voor Joan een kwestie te worden met een open einde, zodat er over tien jaar nog werd gespeculeerd over wie het had gedaan. Ondanks technische hulpmiddelen waarvan de bewakingscamera een belangrijke had moeten zijn. Zoals wel vaker het geval was, bleken de beelden niet duidelijk genoeg te zijn om een dader te herkennen.

Beide mannen stapten uit de auto. “Om kort te gaan. Je kwam hierheen vanwege de zaak Reijnders, terwijl de affaire Teunissen er ineens doorheen denderde.”

Portieren sloegen met een echoënd geluid dicht. Bressers en Nieuwenhuizen keken elkaar aan. “Ik heb gehoord dat die zwarte bastaard bij jou rondhangt.”

“Wie?”

“Peter Blakely, hij noemt zich Tosh.”

“Hij komt me wel eens opzoeken.”

“Ik zou hem ontzettend graag aan de tand willen voelen over de moord op zijn vader. Om de een of andere reden krijg ik dat jong nooit te pakken, hij is zo vlug als dunne stront,” zei Nieuwenhuizen.

“Anything you can do, I can do it better.”

“Ja, m’n reet,” zei Nieuwenhuizen, “de organisatie Equal Chances stelde als voorwaarde dat hij een gewone christelijke voornaam zou voeren, dus Peter.”

Er verscheen een grijns op het gezicht van Bressers.

“Toen viel de keuze op Peter, omdat de reggaezanger Peter Tosh heette. Ik vind het goed gevonden, hoor.”

Terwijl ze samen naar de hoofingang van het restaurant liepen, knipperden zijn autolichten een paar keer. Het drong tot Bressers door dat er in de afgelopen jaren flink met de jonge Tosh was gesold, die op zeker moment zelfs niet meer zijn eigen naam mocht gebruiken en ook het geloof van zijn vader diende aan te nemen. Er moest veel onderdrukte haat in het ventje aanwezig zijn, het kon moeilijk anders.

Bressers zag de mondhoeken van Nieuwenhuizen omhoog gaan, er verscheen een twinkeling in de ogen van zijn oude collega, die ook weer verdween, zodra ze de ontvangsthal betraden – er stond een jonge vrouw in een donker mantelpakje en een witte blouse.

Tijdens hun laatste ontmoeting had Tosh gezegd eveneens incident manager te willen worden. Volgens Sven Boele zou hij in elk geval intelligent genoeg moeten zijn, maar voor zijn kandidatuur had hij een tweede man of vrouw nodig die het werk lange tijd had gedaan, anders zou er nooit wat gebeuren. Zo had Sven Boele zijn aanstelling te danken aan uiteraard John Bressers, maar ook Greg Teunissen.

Na de condoleance liep Bressers alleen terug naar zijn auto, maar voelde onverwacht een hand op een schouder die aan Foley toe bleek te horen. Er volgde een korte venijnige blik van de man die binnenkort zestig jaar zou worden. “Sorry, John, ik vergeet soms dat me dit makkelijk een botbreuk kan opleveren.”

“Verdomme.”

“Nogmaals – sorry.”

“Ik heb gehoord dat je alle oudgedienden met een duister verleden aan het opruimen bent, zoals Greg.”

‘Beslist niet waar.”

“Dacht ik al.”

“Morgen gaan we het archief van Greg verhuizen en zoals je weet schrijven de regels van de firma voor dat er een incident manager bij aanwezig moet zijn die de overledene tijdens zijn carrière goed heeft gekend.”

“Goed, ik ben er. Om negen uur.”

“Ik zal het aan de jongens doorgeven.”

“Dan heb ik ook nog een punt.”

“Ja?”

“Tosh Blakely heeft een verzoek bij me neergelegd, een tijdje terug. Hij wil incident manager worden. De steun van Sven Boele heeft hij blijkbaar al gekregen.”

“Wat denk jezelf?”

“Hij komt opgeruimd over, zo op het oog een vrolijke optimistische jongen, heeft een voornaam die hem sterker moet maken en de mensen van Equal Chances hebben geprobeerd een blanke van hem te maken en dat is mislukt. Hij is gewoon wie hij is en dat is goed.”

Groepjes mannen en vrouwen verlieten het restaurant.

‘Heb je hem al eens verhoord over zijn vader?”

“Nee.”

“Hij moet hem hebben gehaat. Denk je ook niet?”

“Je denkt aan een Oedipuscomplex.”

“Tuurlijk.”

“Het lijkt me wel dat hij dat heeft.”

“Ja, zeker.”

“Maar hij vindt zich niet slim genoeg om de camera’s in de binnenstad te foppen, zoals de dader dat zo goed heeft gedaan en iedereen praat er momenteel over.”

“Ja, dat bewijst het relatieve nut van beveiligingscamera’s,” zei Foley, “we hebben de dader gefilmd en nog altijd geen idee wie het is.” In de tussentijd opende Bressers het portier van zijn auto. “Je snapt toch dat hij een goeie verdachte is?”

“Net als Fred. Of Joan Reijnders en personal assistent Van der Schoor.”


Plaats een reactie