John Bressers (9/15) De dood van Jo Weimans

Twintig jaar later speelden zijn herinneringen aan de zeiltocht met Weimans nauwelijks een rol van enige betekenis. Het was een kalme reis geweest, maar aan het eind had Bressers als enige opvarende in de haven afgemeerd. Ongelukken gebeurden nu eenmaal, zo zou hij het ook aan de douaneambtenaar hebben uitgelegd die geen vragen stelde over een tweede persoon aan boord.

Alsof die er nooit was geweest.

Nadat hij zijn bord en mok had opgeruimd, wilde hij zijn sportspullen bij elkaar zoeken. Maar de bel ging. Bressers verwachtte geen bezoekers en slechte berichten gaf Foley meestal telefonisch door, of ze zouden echt beroerd moet zijn. Dan kwam hij zelf.

Zoals de dag waarop Reijnders dood in het grachtenwater was gevonden. Ook zijn telefoon meldde geen opmerkelijke flashberichten, alleen iets over gewelddadig verlopen verkiezingen in Pakistan.

Hij opende de voordeur en kwam oog in oog te staan met een breeduit grijnzende Tosh Blakely die inmiddels hoog en droog thuis op St. George had moeten zijn. “Kom binnen,” zei Bressers. “Had jij niet ergens anders moeten zijn?” Voordat Tosh binnenkwam, leek hij een lichte buiging te maken. Binnen hing er een prettige koelte.

“Klopt. Ik werd tegengehouden door de douane op Aruba,” zei Tosh. “Vervolgens zijn ze een tijdje aan het bekvechten geweest of ik wel terug moest gaan.”

“Vanwege het onderzoek naar de moord op Reijnders,” zei Bressers, “je bent een verdachte.”

“Na al die maanden hebben ze de dader nog niet,” zei Tosh die de donkere woonkamer van Bressers betrad.

“Je zou denken dat het makkelijker is om een dader te vinden die ze rondom hebben gefilmd, maar in werkelijkheid valt de beeldkwaliteit zeker in het donker tegen en zijn mensen slecht herkenbaar.”

“Dat is toch raar. Vind je niet?” Er viel een korte stilte die Tosh gebruikte om een stoel achteruit te trekken en plaats te nemen. Bressers volgde zijn voorbeeld. “Laatst is er een meisje verkracht in Rotterdam, aan de hand van bewakingscamera’s hebben ze de dader gevonden. Nu is er een politicus vermoord en ze hebben geen flauw idee wie het kan zijn geweest.”

“Goede voorbereiding, denk ik,” zei Bressers.

“Als ik ergens heen wil, moet ik het melden.”

“Ja, da’s logisch. Heb je een inkomen? Een kamer?”

“Allemaal geregeld. Meteen al. Wil je geloven dat de weduwe, zeg maar mijn stiefmoeder, heeft erkend dat ik zijn zoon ben? Terwijl ik op Aruba zat te wachten, kreeg ik ineens bezoek van een stel advocaten. Ik krijg zelfs een maandinkomen. Ik mag doen wat ik wil. Ze hebben me alleen verboden de pers op te zoeken om mijn verhaal te doen. Elke maand een zak geld.”

“Nick Reijnders zal wel een zoon hebben achtergelaten die politieke ambities heeft of ze nog moet zien te kweken. Dan kun je beter de buitenechtelijke zoon uitschakelen door hem een maandelijkse toelage te geven. Voor de tegenstander hem gebruikt.”

“Sven zei ook al zoiets.”

“Tenzij je de moordenaar van je pa blijkt te zijn.”

“Kleine lettertjes. Maar dat staat er ook in, ja.”

“Dus. Als ik meteen met de deur in huis mag vallen.”

“Onschuldig,” zei Tosh die zijn armen omhoog stak, “zo slim ben ik niet eens dat ik alle beveiligingscamera’s in het centrum van de stad zou kunnen foppen. Ik was er vol in gegaan! Echt waar!”

“Ik geef wel toe dat het een interessant punt is. Het veronderstelt iemand die zich bewust is van de camera’s en tegelijkertijd weet dat de beelden meestal slecht van kwaliteit zijn, je doet er erg weinig mee.”

Voordat hij verderging, trok hij een la open en pakte een foto die hij er sinds enkele dagen bewaarde en nu op tafel legde, hij draaide en schoof hem door naar Tosh.  “Zeg eens. Ken jij deze man?”, vroeg Bressers.

Het was Fred Nieuwenhuizen, zoals hij er twintig jaar geleden uitzag. Een recentere foto had Bressers niet.

Vrijwel direct danste er een glimlach op Tosh’ gezicht. “Ja, zeker, we noemen hem de Duitser.”

“Hij is Nederlander.”

“Ja,” zei Tosh.

“Woont hij soms op St. George?”, vroeg Bressers.

“Hij heeft een strandhuis op palen, zodat hij geen natte voeten krijgt als er een overstroming gebeurt.”

Er lag een nieuwe vraag op het puntje van zijn tong, maar Bressers slaagde erin zijn woorden snel in te slikken. Hij verwachtte dat de eilandbewoners het beslist zouden moeten weten als een blanke Hollander dagelijks bezopen werd en soms ook in zijn auto naar de stad reed. Niettemin zou Fred een aanslag op Chrissie Blakely gedetailleerd hebben voorbereid, daar kende Bressers hem goed genoeg voor.

Vermoedelijk zou Fred een auto hebben gehuurd of er eentje geleend van een toerist, of zomaar iemand, zodat hij drank voor een feestje kon gaan kopen. Zoiets. Ook Chrissie volgde vermoedelijk haar vaste routine en gebruikte elke dag hetzelfde stukje weg, zodat de aanvaller wist wanneer hij zijn slachtoffer op het perfecte plekje zou aantreffen. Het was heel menselijk. Normaal zou Bressers aan een echt ongeluk willen denken, maar nu leek hij vooral redenen te hebben om contact op te nemen met Boele.

Die moest de zaak maar eens uitzoeken. Vaststellen of Fred inderdaad de aanslagpleger was geweest, een man die nu eenmaal slechter op zijn financiën had gepast dan Bressers en meer risico had genomen.

 “Wil je koffie?”

“Ja – lekker.”

“Tosh – ik vind het leuk om je weer eens te zien, maar je begrijpt natuurlijk dat je onmogelijk kunt blijven.”

“Eerlijk gezegd wilde ik iets vragen.”

“Wat dan?”

“Kan ik incident manager worden?”

*****

Ruim een kwartier nadat Tosh Blakely weer was vertrokken, zat Bressers aan zijn eettafel. Oude herinneringen spookten door zijn hoofd, dankzij een naam die al lang niet meer werd genoemd in een beschaafd gezelschap. Eerst Claudia van Weijlands, een dochter van Fred Nieuwenhuizen, maar haar intelligente moeder had de aansprakelijkheid geweigerd van een man die als zaaddonor had gefungeerd. Nu volgde Tosh, die de naam wist te noemen. Op het eiland bleek Fred een man te zijn die voldoende ontzag afdwong om mensen ervan te overtuigen dat ze uit zijn buurt moesten blijven. Dus de voormalige collega van Bressers, Fred, woonde op St. George, daarmee werd hij automatisch verdacht van moord. Ideale verdachte. In elk geval een man met wie de plaatselijke recherche beslist moest gaan praten.   

Voordat hij Foley opbelde, nam hij een volgende kop koffie. Het onderwerp hield hem bezig. Het had eventjes geduurd, maar nu had de zaak zijn volledige aandacht gekregen, vanwege de moord op Teunissen.

Een koudbloedige liquidatie. Als relatieve buitenstaander zag hij geen enkel motief om een oudere gepensioneerde man om te leggen, omdat het voor iedereen volstrekt duidelijk moest zijn dat Teunissen allang niet meer actief was in het wereldje.

“Foley – met mij.”

“Ik had je telefoontje al verwacht.”

“Weet jij dat Fred Nieuwenhuizen op St. George woont of misschien heeft gewoond? Ik kan het me voorstellen dat hij inmiddels is vertrokken. Tosh kende hem. De mensen noemden hem ‘de Duitser’.”

“John, die man heeft twintig jaar geleden de dienst verlaten – ik geloof – na de dood van Jo Weimans.”

“Een reden te meer om hem te volgen.”

“Ik zal Sven Boele vragen onderzoek te doen.”

“Heb je ooit gehoord over drie mannen die in de firma bekend stonden als het Supertrio? Een bijnaam waar ze volgens mij ook zelf verantwoordelijk voor waren. Fred Nieuwenhuizen, Jo Weimans, Greg Teunissen.”

Jezus. Nu snap ik je pas.”

“Als je vuile klusjes op te knappen had, dan moest je hen bellen. Dus ook Greg voordat hij trouwde. Beïnvloeden van verkiezingen ging zonder internet en sociale media moeilijker dan vandaag. We betaalden journalisten voor opruiende artikelen. Om een voorbeeld te noemen. En ze zorgden ook voor bescherming als de tegenstander vervelend werd.”

“Maar de firma heeft een hekel aan clubjes.”

“Precies. Ze werden uit elkaar gehaald,” zei Bressers.

“Hoe is Weimans aan zijn einde gekomen?”

Vermoedelijk zou Bressers het verhaal komende tijd wat vaker moeten doorvertellen en in alle gevallen zou hij dat doen zoals hij het indertijd had opgeschreven. Zeker in het begin leek het een rustige tocht te worden, ondanks alle vrees die er bestond voor piraten. Bressers stond meestal zelf aan het roer, omdat hij in zijn latere jaren vaker gezeild had dan Weimans wiens ervaring vooral het IJsselmeer betrof.

Terwijl de boot langzaam afzakte naar het zuiden, kwamen ze alles tegen wat een modern leven in tropische gebieden aantrekkelijk maar ook afstotelijk maakte, zoals riolen die eindigden in open zee. Hun wapens bleven binnen handbereik in de kist, want vriendelijke passanten veranderden wel eens in gevaarlijk agressieve piraten. Toch gebeurde er niets.

“Hij is overboord geslagen en verdronken,” zei Bressers die zich zijn woorden hoorde uitspreken.

Toch liet hij een veel te lange stilte vallen, zodat Foley voor zichzelf kon invullen dat er geen echt antwoord zou volgen. “Domme pech. Ik lag te slapen en merkte pas uren later dat hij was verdwenen. Zo staat het ook in mijn persoonlijke verslag. Je hebt het op je bureau liggen en anders heb ik je onderschat.”

“Je hebt gelijk, het ligt inderdaad voor me.”

“Vier uur op, vier uur af. Zo hadden we het afgesproken. Ik werd wakker en hij was verdwenen.”

“Het vermoeden bestond dat hij werd vergiftigd door zijn vriendin, ze zou vergif in zijn tandpasta hebben gespoten. Hij had een groot vermogen opgebouwd, maar ze zou geen cent van hem erven. Nooit. Never.”

Voordat Foley antwoord gaf liet hij een tweede stilte vallen.  “Ik vraag me af of er een connectie bestaat met Gregs dood. Ik denk dat je in je archief moet zoeken wat je hebt over het Supertrio dat je noemde.”

“Goed.”

Zijn toestel liet hij op tafel liggen en Bressers verwonderde zich over de naïviteit van zijn oude chef die ernstig geloofde in opening van zaken via een open telefoonlijn. Zeker vandaag herinnerde hij zich exact hoe Weimans overboord was geslagen en vervolgens verdwenen, nadat John Bressers twee kogels had afgevuurd, eentje in de borst, eentje in het hoofd van een man die het niet had zien aankomen.  

Nog steeds in Thaise territoriale wateren had Bressers de boot een eindje uit de kust terecht laten komen en Weimans stapte gebogen uit de kajuit, want hij had net een paar uurtjes op bed gelegen. Ietwat verstrooid stond hij om zich heen te kijken, zocht de kust die inmiddels was teruggedrongen tot een lage streep. Met een ijzige kalmte wachtte Bressers tot het ideale moment aanbrak, Weimans klom op het bankje en trok de ritssluiting van zijn te korte broek omlaag. Juist op dat moment ging Bressers zonder een woord te zeggen overstag, de giek zwaaide met een enorme zwieper naar stuurboord en hij zag het grote lijf van Jo Weimans door de lucht suizen. Er klonk een ijzingwekkende kreet die, zoals altijd, erg ver droeg op het water. Bressers haatte zulke momenten en liet korte verklarende speeches achterwege. Ook toen.

Voor de douane, mocht iemand erom vragen, was herr Rummenigge onderweg van boord gegaan, het lot van Weimans zou uitgelegd worden in een rapport.

Dronken overboord geslagen en toen verdronken.


Plaats een reactie