Zijn ontmoeting met Claudia van Weijlands zou normaal erg weinig om het lijf hebben gehad als Foley hem enkele dagen later niet had gebeld met de mededeling dat oud-collega Gregory Teunissen was vermoord. Een ander lid van het oude groepje dat lang geleden rond Fred Nieuwenhuizen was ontstaan, het Supertrio. Zoals gewoonlijk belde Foley vroeg in de ochtend, bijna half tien, Bressers had juist gedoucht en was ontbijt aan het klaarmaken, hij haatte vroege telefoontjes, want het betekende vaak slecht nieuws. Berichten hadden de neiging slechter te worden, naarmate het tijdstip waarop ze binnenkwamen verschoven naar een vroeger moment in de ochtend.
Het bleek dat Teunissen tijdens een wandeling in een natuurgebied was neergeschoten. Twee schoten. Eentje in het hoofd, eentje in de borst. Een executie.
Uiteraard had hij enkele dagen daarvoor het nieuws gevolgd over een dode man in het Engelermeer, maar het was niet duidelijk dat het om een moord ging, of dat het slachtoffer een oud-collega van Bressers was.
“Bedreigingen?”, vroeg Bressers, aangezien het werk van een incident manager met zich meebracht dat er een onbekend aantal lijken in de kast achterbleven. Zelf had hij er ook een stelletje bewaard. Voor zijn oude collega Gregory Teunissen was het niet anders.
“Ik ken hem eigenlijk niet zo goed,” zei Foley.
“Als hij gezopen had, ging hij kletsen.”
“Lieve hemel.”
“Toen hij Deborah leerde kennen, is hij gelukkig minder gaan zuipen, ja, dat scheelde wel een hoop,” zei Bressers die in gedachten de zwaar gebouwde gedaante van Teunissen op een barkruk zag zitten, zijn linkerhand om een halfvol glas bier gevouwen, terwijl hij omstandig uitlegde waarom Kennedy was vermoord. “Greg was een beetje van de complotten.”
Niet veel later legde Bressers zijn telefoon op tafel.
Het was een doodzonde om te veronderstellen dat er geen Nederlanders mee zaten te luisteren, maar Teunissen stoorde zich er nooit zo aan. Hij droeg een keurig wit overhemd met korte mouwen, zodat zijn verkleurde tatoeages nog beter opvielen. Er waren destijds ook wel gelegenheden waar je zulke dingen beter verborgen hield. Met name in Japan. Meestal kregen ze een prima hotel, ook bij die gelegenheid. Teunissen had al een paar biertjes stuk geslagen en begon spraakzamer te worden dan goed voor hem was. “Ik verzeker je dat Kennedy is vermoord, omdat hij katholiek was. Hij is de enige katholieke president in de geschiedenis van de USA geweest. Echt waar.”
Nu was de moord op JFK een nogal alledaags onderwerp waarmee je weinig brokken kon maken.
Bressers luisterde aandachtig, zei erg weinig, knikte af en toe een beetje met zijn hoofd, besloot verder dat het vreselijke onzin was, maar Teunissen ging verder.
“Want een katholiek is nooit eigen baas, die moet altijd naar jurkmans luisteren, je weet wel, de paus.”
Gedurende een kort ogenblik keken de kastelein en Bressers elkaar aan, ook in Azië werd de muziek ineens harder afgespeeld als de eigenaar gebabbel beu werd. Ze wisselden geen woord met elkaar. Vooral Greg Teunissen leek te vergeten waar ze waren. Een chique hotel in Bangkok, volgende keer Jakarta of zo.
Wel reageerde Teunissen een tikje verontwaardigd, knetterharde muziek schalde uit de luidspeaker, maar hij gebaarde op een overdreven manier, zodat de kastelein er geen aanstoot aan zou kunnen nemen. “Customers want dancing, that’s why,” zei de barman die beleefd klonk, maar dat deed hij altijd.
“Willen de klanten dansen?’ Teunissen schreeuwde in het rechteroor van Bressers. “Er zijn er zelfs geen.”
“Misschien bedoelt hij dat wij moeten dansen.”
“Rot toch op, zeg, ik heb twee houten benen.”
“Er bestaat een zekere kans dat de man een overtuigde katholiek is en dan heb je hem net zwaar beledigd.”
“Ik heb godverdomme gelijk.”
“Ga dan in het park op een zeepkist staan, als je zo nodig gelijk wilt hebben, Greg. Wie boeit dat nou?”
“Weimans begrijpt me tenminste,” zei Teunissen. “Jij bent gewoon zo’n verdomde sociopaat waar je de laatste tijd zoveel over hoort.” Hij gooide zijn armen verontschuldigend in de lucht en grijnsde zijn tanden bloot. “Hoe zou je ons nuttige werk anders kunnen doen?” In de tussentijd knetterde er luide muziek van Duran Duran uit de speakers. “Tot slot wil ik een dronk uitbrengen op de Majesteit, John.” Nog altijd schreeuwde hij zijn woorden in Bressers’ rechteroor.
Beide mannen pakten hun glazen op en tikten ze zachtjes tegen elkaar. “Lang leve het Hollandse koopmansparadijs en hopelijk mogen we er nog heel lang voor blijven zorgen dat er zo min mogelijk verandert, want het betaalt natuurlijk wel verrekte goed. We kunnen er verdomd lekker van leven.”
Nadat ze hun glazen leeg hadden gedronken, gingen ze naar hun kamers. Ze moesten eventjes wachten tot de liftdeuren opengingen. Bressers drukte op een knopje voor de vijfde verdieping, Teunissen begon een beetje schaapachtig te grinniken en Bressers gaf hem vervolgens een harde klap op zijn bovenarm.
“Waarom doe je dat nou weer?”, vroeg Teunissen.
“Omdat je zo stom hebt zitten ouwehoeren daarnet.”
“Ik laat me wel eens meeslepen, ja.”
“Vooral als het echt gezellig dreigt te worden. Op die manier kom je nog eens zwaar in de problemen.”
“Overmorgen ga ik trouwens terug naar huis.”
Een abrupte overgang, zonder enige aankondiging vooraf, Teunissen was een man die erg snel kon schakelen, ook als hij een paar glazen had gedronken.
“Da’s onverwacht. Waarom?”
“Ik heb een vrouw leren kennen. We gaan verloven.”
“Mooi zo. Mag ik haar telefoonnummer hebben?”
“Nee, natuurlijk niet. Waarom in vredesnaam?”
“Zodat ik je meisje kan vertellen dat je zo gruwelijk slap gaat zitten ouwehoeren als je gezopen hebt, met die kennis kan je toekomstige vrouw en moeder van je kinderen een gunstige invloed op je uitoefenen.”
Nu kreeg Bressers een klap op zijn bovenarm. “Lul.”
“Wie krijg ik er voor terug?”
“Jo Weimans.”
“Mooi. Fantastisch.”
“Ja toch?”
“Nog zo’n luchtfietser.”
“Jij wordt eerlijk als je gedronken hebt.”
“Dat zegt mijn vrouw ook altijd.”
De moord op Gregory Teunissen wekte Bressers’ nieuwsgierigheid, het was een zaak die alle oudgedienden van de firma aanging en hem zeker. Bovendien waren de mannen in latere jaren vrienden geworden, terwijl ze elkaar aanvankelijk niet mochten. In elk geval vormde het een goede reden om zijn auto op te halen in de parkeergarage en het natuurgebied in Engelen op te zoeken dat het toneel was geweest voor een ijskoude liquidatie. Hij stuurde een berichtje naar Foley en vroeg om meer details.
Terwijl hij over de Zuidwal reed, schoot het hem te binnen dat hij dankzij zijn werk een hoop dingen had gemist, zoals zijn kinderen die opgroeiden, maar ook Roosmarijn en Deborah bleken een goede vriendschap te hebben ontwikkeld, ze gingen samen tennissen, naar musea en steunden elkaar als het met een van de kinderen een tijdje wat minder ging. Het betekende ook dat Bressers zich gewillig mee liet slepen naar de verjaardag van een Gregs kinderen.
Bijna twintig minuten later parkeerde hij zijn auto, eerst was hij over een tweetal wildroosters gereden en Bressers was niet eens de enige die een kijkje kwam nemen. Er stonden meer geparkeerde auto’s. Het Engelermeer lag deels verborgen achter bomen met verdorde bladeren, een stukje natuur dat ieder mens de kans bood om in elk geval heel eventjes te vergeten dat hij zich middenin een stad bevond. Volgens de aanwijzingen van Robert Foley moest hij het pad naar links volgen en gewoon verder blijven lopen tot het gras knie hoog reikte. Een kilometertje of anderhalf. Misschien wat minder, misschien ook echt veel meer.
Er zouden beslist geen aanwijzingen zijn achtergebleven, maar hij was er zelf meer dan dertig jaar geleden voor het laatst geweest. Destijds bood het een desolate aanblik, een ondergelopen zandafgraving, er groeide amper een boom of struik. Hij had het gevoel dat hij er nu voor het eerst kwam. Vandaag herkende Bressers overal om zich heen de zichtbare sporen van een lange warme zomer, een verdroogd pad dat kronkelend in het terrein lag.
Hij liep langs diepe sporen die waren ontstaan, toen er regelmatig grote hoeveelheden regen viel. Hij opende en sloot poorten die zeldzame Nederlandse landgeiten moesten binnen houden. Links van hem lag een sloot met een groen wateroppervlak, rechts een sloot die een gewone donkere aanblik bood, er zwommen een paar waterhoentjes in de schaduw.
Hij had bijna het eind van zijn wandeling bereikt, het was veel verder dan hij had gedacht, maar Bressers had een goede conditie die hij tweemaal per week onderhield in een lokale sportschool, de eigenaar had in zijn jonge jaren lange tijd voor de politie gewerkt.
Wat had Gregory Teunissen in godsnaam bezield om hier te wandelen? Alles oogde verdroogd, er groeiden overal bomen, er waren konijnenholen in de bodem en hij hoorde opgewekt schreeuwende stemmen van kinderen die een zomerlang genoten van het weer. Het leek volstrekt zinloos voor een man als Teunissen om op zo’n plek te willen genieten van het weer. Zijn oude collega zocht eerder een café als einddoel.
Voorbij de bocht hoorde hij een tweetal vrouwelijke stemmen waarvan hij er eerst eentje beslist herkende en even later ook de andere – Roosmarijn en Deborah.
Zijn eigen ex-vrouw zag er vertrouwd uit; kort geknipt lichtgrijs haar, een gebruinde huid die er net niet ongezond uitzag, terwijl Deborah haar haren was blijven verven, omdat grijs maar gewoon grijs was.
“John!”, riep Deborah die hem als eerste opmerkte.
“Gecondoleerd met je verlies, meid,” zei hij en Bressers gaf haar een zoen op elke wang. “Sterkte. Mocht je hulp nodig hebben, dan zeg je het maar.”
“Dank je. Je weet waar ik je bij nodig heb.”
Vervolgens zoende hij Roosmarijn.
“Hoe wist je nou dat we hierheen zijn gegaan?”, vroeg Roosmarijn. “We hadden echt niemand iets verteld.”
“Robert Foley had me de plek doorgegeven waar het lichaam van Greg is gevonden, ik wilde het zelf zien.”
“Snap jij het nou, John?”, vroeg Deborah.
“Nee, bovendien was hij al een tijdje met pensioen.”
“Heb jij een vermoeden wie het kan zijn geweest?’, vroeg Roosmarijn. “Daar hadden we het net over.”
“Geen idee.”
“Mm, dat zeg je altijd als je alleen iets vermoedt,” zei Roosmarijn die langzaam weer begon te wandelen.
“Veel aanknopingspunten zijn er ook niet.”
“Maar je hebt wèl iets,” zei Deborah.
“Het is minimaal. Bijna niks.”
“Nou. Vertel op,” zei Roosmarijn.
“Tijdens de receptie, je weet wel, de galerie,” Roosmarijn knikte alleen en zei niets, “heb ik Claudia van Weijlands gesproken. De professor van Maaike.”
“Dat herinner ik me nog wel. Ze is daarna weggegaan en zag er vreselijk uit, alsof ze een spook had gezien.”
“Weet je wie haar vader is?”
De vrouwen wachtten alleen af.
“Fred Nieuwenhuizen.”
22 oktober 2018
Plaats een reactie