Het duurde inderdaad enkele weken en zelfs maanden voordat alle publiciteit rond de dood van Reijnders tot bedaren begon te komen. In de tussentijd kwam de zaak geen stap dichterbij een oplossing, zodat er al vergelijkingen werden gemaakt met andere geruchtmakende politieke moorden in het verleden.
Iemand als Tosh speculeerde er op los en vatte alle complottheorieën uit de kranten samen. John Bressers werd genoemd. Hij zou een zeer geschikte dader zijn.
Er volgde een begrafenis die in stilte plaatsvond, geen camera’s, geen journalisten, er viel een moordslachtoffer te betreuren, een vader, maar ook ontrouwe echtgenoot, een vrouwenverkrachter en begaafd politicus. John Bressers verwachtte geen rouwkaartje, maar ontving er wel eentje. Het leek hem ongepast om zelf te gaan, dus stuurde hij een herfstboeket die een vrouw in de winkel samenstelde.
Voor Bressers was de zaak daarmee afgerond, zelf zou hij er geen enkele bemoeienis meer mee hebben. Foley hoefde geen vragen te stellen. Zijn archief, of kluis, zoals hij het ook vaak omschreef, bleef maandenlang gesloten. Nadat Sven Boele en Tosh Blakely waren vertrokken, leek het hem een goed moment om een tijdje door te brengen in zijn vakantiewoning. Erg veel hinder van priemende blikken had hij nooit zo, maar de aanhangers van Reijnders leken Bressers nu wat vaker te zoeken en vonden hem ook wel eens. Het was nu eenmaal zo dat hij zich nooit op sociale media begaf, al gebruikte hij graag een computer die hij vaak omschreef als ‘handige ondingen’. Mogelijk wilde één van Reijnders’ volgelingen John Bressers confronteren met zijn waarheid, omdat een van de gangbare theorieën suggereerde dat Bressers de pleger was van een gefiatteerde moord, zoals Tosh ook had geopperd.
Uiteraard had Bressers geen enkel persoonlijk belang gehad bij de dood van een politicus als Nicky Reijnders, aangezien hij het prettiger vond om zo’n man als minister of gedroomde premier volledig te zien mislukken, al mocht je ook succes verwachten. Hij bleef bij zijn stellingname dat een politieke moord gelijkstond aan een atoomexplosie met onvoorspelbare gevolgen die decennia nawerkten.
Commissaris Van Rijn was druk bezig, net als assistent-officier van justitie Lisette van der Bruggen.
Er moest een moordenaar worden gevonden, iemand die Reijnders had doodgeschoten en vervolgens in het toen nog koude grachtenwater had gesmeten of domweg onder een reling doorgeschoven, dat zou eveneens mogelijk moeten zijn geweest, als er niet zoveel fietsen waren achtergelaten in het centrum.
Bewoners waren gewend geraakt aan nachtelijk lawaai en schoven ’s nachts zelden een gordijn open.
In een televisie-uitzending werden beelden getoond van een beveiligingscamera, opgesteld in een winkel, maar veel meer dan een man die uiteraard een hoodie droeg viel er niet te zien. Het was bovendien donker.
Ook Bressers slaagde er nauwelijks in om mannelijke of vrouwelijke gelaatstrekken te ontdekken. Geen bewegende beelden, al zouden ze beslist moeten bestaan. Het wekte direct veel verbazing dat niemand erin slaagde een identiteit te achterhalen, terwijl de binnenstad, zoals iemand het verwoordde, letterlijk vergeven was van de camera’s en de moordenaar van een bekende politicus gewoon weg had kunnen lopen.
Terwijl de temperatuur overdag wekenlang tussen de 25 en 30 graden schommelde, Nederland de ergste droogte beleefde sinds het midden van de zeventiger jaren, liet Bressers de kwestie van zich afglijden. Zijn vaste leverancier van tijdschriften stuurde de gebruikelijke titels door naar zijn adres in de Veluwe.
De betrekkelijke rust werd onderbroken, al leek het aanvankelijk nauwelijks meer dan een rimpeling, door een telefoontje van Roosmarijn, zijn ex-vrouw, die zich in de loop der jaren had opgewerkt tot een zeer begenadigd kunstenaar en beleefde haar eerste expositie. Niet in een museum, maar een galerie.
“Ik verwacht je wel, hoor,’ zei ze.
“Wanneer is de openingsreceptie?’
“Dinsdagmiddag om drie uur, een kaartje ligt al in je brievenbus, maar ik hoorde van Jelle dat je weer naar Kootwijk bent gegaan. Is dat vanwege die politicus? Ach, je hebt groot gelijk. Het is lekker weer en het blijft nog wel eventjes zo, zeggen ze op de televisie.”
“Overmorgen dus.”
“Ja. We zijn een beetje aan het afronden.”
“Oké. Dan zie ik je daar wel.”
“Hoe gaat het verder?”
“Rustig, de vakantiegangers beginnen zoetjesaan binnen te druppelen, dus je uitnodiging komt op tijd.”
“Mooi. Dinsdag praten we wel een beetje bij.”
Daarmee beëindigden ze het telefoongesprek. Hij legde zijn toestel naast zich neer en nam een slok koffie. Diepgaande vragen over de kwestie Reijnders zou zijn ex-vrouw vrijwel nooit stellen, het boeide haar natuurlijk wel, maar ze hield zich aan een afspraak die ze dertig jaar geleden hadden gemaakt en die luidde dat zijn werk onbesproken zou blijven. Zijn commentaar beperkte zich meestal tot de woorden ‘klusje gehad’, zeker als het een vervelende kwestie was geweest die hij op had moeten lossen en het betekende meestal dat er doden bij waren gevallen.
Zijn huis lag er net zo onberispelijk bij als altijd, schoon gehouden door een schoonmaakster die in de gaten werd gehouden door zijn zoon Jelle of Maaike. Gesorteerde post lag op tafel, net als reclame, huis-aan-huisbladen, geen bijzonderheden. Zijn oude werkgever bereikte hem over het algemeen langs andere wegen. Uiteraard checkte hij de kelder en zijn archief was sinds maanden niet meer open geweest. Tijdens zijn afwezigheid had ook niemand een poging gewaagd om binnen te komen, een enkele blik op de dossierkasten verraadde dat de eerste indruk volkomen juist was. Er bestonden immers geen alternatieve methoden om binnen te komen.
In de keuken constateerde hij dat zijn koelkast leeg was, de kinderen hadden geen boodschappen gedaan, maar Bressers had zijn terugkeer niet aangekondigd.
Zijn achtertuin was vol gelegd met tegels, er begon onkruid te groeien dat nodig gewied moest worden.
Op de overloop kraakten dezelfde planken zoals ze altijd al deden, als het had gemoeten, zou hij een indringer in de borst kunnen schieten zonder licht.
*****
Dinsdagmiddag ging hij lopend vanuit zijn eigen huis naar de galerie in de Verwerstraat. Zijn overhemd hing losjes over zijn broek en het was een wandelingetje van enkele minuten, dus de straat uit en vervolgens rechtsaf. Het was een besloten receptie. Bressers gaf zijn uitnodiging aan een jonge man die enigszins nerveus oogde en naar een open trap wees.
“Het is boven, mijnheer.”
“Dank je,” zei hij.
Het was er al een drukte van belang, Bressers leek de laatste van de genodigden te zijn die binnen was gekomen. Roosmarijn stond als stralend middelpunt te praten met Lydia Weimans, een vrouw die hij in het verleden vaker was tegengekomen. Hij pakte een glas sinaasappelsap aan en begon de schilderijen te bekijken die hij voor het overgrote deel nooit eerder had gezien. Het was zijn eerste keer, al wist hij wel dat zijn ex-vrouw jaren terug was begonnen met schilderen. Merendeels portretten, ook stillevens, zijn ex-vrouw had zonder enige twijfel talent, het was beslist geen vriendendienst van de galerie-eigenaar. Of misschien toch een beetje. Maar zo werkte het wel.
“Wat vind je ervan?”, vroeg Jelle die onverwacht naast hem kwam staan en om zich heen keek.
“Goed.” Hij knikte enkele malen.
“Jij hangt er ook tussen. Het is zelfs al verkocht, geloof ik,” zei Jelle die naar een schilderij wees dat een stukje verderop hing.
Het was een portret dat al jaren geleden moest zijn gemaakt, of in elk geval naar aanleiding van een oude niet zo’n goede foto, 100% John Bressers, met haren die in een slag achterover waren gekamd, minder grijzend dan nu het geval was – priemende staalblauwe ogen die hem aanstaarden – zodat het leek alsof hij zichzelf in een vreemde spiegel bekeek. “En het is verkocht? Zei je dat nou?”
“Ja.”
Eerst zocht hij Roosmarijn die onveranderlijk in een druk gesprek verwikkeld leek te zijn.
“Weet je ook wie het heeft gekocht?’, vroeg Bressers, maar Jelle schudde zijn hoofd en ontdekte een andere bekende die zojuist was binnengekomen. Hij liep weg, terwijl hij een tikje verontschuldigend zijn schouders omhoog trok.
Bressers nam een slokje en zag de professor staan die net zoals hijzelf alleen was. Ze hadden elkaar maanden geleden in het café ontmoet. Claudia van Weijlands. Anders dan verleden jaar herkende hij nu ogenblikkelijk de gelaatstrekken van een oude collega. Vreemd genoeg was het hem toen niet eens opgevallen. Het kon moeilijk anders of ze was een dochter van Fred Nieuwenhuizen. Het moest gewoon. In het café hadden ze elkaar recht in de ogen gekeken, vandaag zag hij eerst de zijkant van haar gezicht met onmiskenbaar zachtere lijnen dan haar eigen vader. Ze had exact dezelfde lichtgrijze ogen. Hij vond het totaal idioot dat het hem niet eerder was opgevallen.
Minstens twintig jaar geleden had hij de vader van Claudia voor het laatst gezien, die destijds met zijn vrienden deel uitmaakten van een beruchte groep probleemoplossers, zoals ze zelf spottend zeiden.
Bressers liep zo nonchalant mogelijk naar Claudia en probeerde zijn vriendelijkste glimlach te laten zien.
“Jullie zijn getrouwd geweest, hè?’, vroeg ze.
“Inderdaad.”
Toch luisterde ze naar de naam Van Weijlands, een andere naam dan haar vader en Fred kennende was hij snel vertrokken, nadat hij had gehoord dat zijn vriendin zwanger bleek te zijn. Zo’n man was Fred.
“Al gaat het me natuurlijk geen bliksem aan.”
De familiegelijkenis kon geen toeval zijn.
“Te veel weg geweest, goeie vrienden, dat nog altijd, maar we leidden op gegeven moment andere levens.”
“Wel een erg sterk portret,” zei ze. “En Maaike lijkt enorm veel op jou. Dat moet ik ook zeker toegeven.”
“Vind je het vreemd als ik zeg dat je eveneens op je vader lijkt. Ik geloof tenminste dat ik je vader ooit ben tegengekomen. Al is het een lange tijd terug.”
“Zou kunnen. Ik heb een andere naam gekregen.”
“Fred Nieuwenhuizen.”
“Dat klopt. Dus je kent echt mijn vader.”
“Komt daar je interesse voor neokoloniale affaires vandaan? Of is het toeval dat het zo is gegaan?”
“Altijd even direct, hè, je bent echt een roofdier.”
“M’n excuses. Soms gaat het gewoon vanzelf.”
“Ik heb er ook om gevraagd,” zei ze. “nu sta ik wel voor het eerst in mijn leven te praten met iemand die mijn vader ook echt heeft gekend – meegemaakt.”
“’t Is vreemd, zoals het soms gaat.”
“Weet je of hij nog leeft? Ik weet niet veel.” Gedurende een kort moment had hij met het idee gespeeld dat Fred haar had geïnformeerd over zijn rol als incident manager en het archief. Haar vraag suggereerde minimaal dat hij geen rol had gespeeld.
“Zuid-Amerika, volgens mij. Daar is hij destijds heen gegaan. Frans-Guyana. Je zou Cayenne kunnen proberen, mocht je eens de tijd hebben. Als mijn geheugen me niet bedriegt en dat doet het zelden.”
“Nogmaals sorry voor die opmerking.”
“Ik ben ook niet echt voor de diplomatie geboren.”
“Frans-Guyana. Goh. Daar was ik nooit opgekomen.”
Zijn dochter Maaike legde vrij onverwacht haar hand op zijn linkerschouder en gaf hem een snelle zoen. “Ik moet je eventjes meenemen van mama en wel nù.”
“Bedankt voor de info!”, riep Claudia.
“Graag gedaan.”
“Heb jij zomaar informatie weggegeven, pap?”
“Ik heb haar vader gekend.”
“O, maar dat is toevallig.”
“Ja, zo zou je dat kunnen zeggen.”
Fred Nieuwenhuizen, een lid van het zelfbenoemde Supertrio, een oude vriend van Jo Weimans en Gregory Teunissen. Erg lang heeft de groep niet bestaan, want de firma koesterde een diepgeworteld wantrouwen tegen zulk soort groepsvorming. Zeker, je kon ze goed voor een boodschap wegsturen, alle zaken werden kordaat, maar niet altijd even tactisch afgehandeld en soms haalden ze helaas de krant.
Hopelijk had de aanwezigheid van Lydia Weimans te maken met de expositie en niet haar broer Jo die twintig jaar geleden volgens de officiële verklaring stomdronken overboord was geslagen en verdronken.
15 oktober 2018
Plaats een reactie