In de schuur trof ze de gebruikelijke spullen aan die er altijd al waren geweest, haar vaders fiets, maar ook die van Esmée – niet eens zo’n oude zelfs. Eventjes bleef ze staan en kijken, terwijl Jokke en Leon afwachtten – Esmée herkende een schaduw die ze eerder in haar droom had achtervolgd en nu hier ook al opmerkte – een ander podium, volgens Destiny – ze zag een menselijk silhouet, al werd het niet helemaal duidelijk of ze nou naar een man of vrouw staarde. Naast haar stond Andrea die eveneens keek.
Het moment duurde slechts korte tijd – daarna was ze weer verdwenen, want Esmée dacht toch heel zeker te weten dat ze een vrouw had gezien – misschien een van de schikgodinnen die wilde volgen wat er gebeurde in het huis van haar vader – het ging om noodlot – wat moest gebeuren – zou ook gebeuren.
In de deuropening bleef Nosferatus wachten – zwijgend, onbeweeglijk als een marmeren standbeeld – heel even twijfelde Esmée eraan of hij echt leefde.
Als eerste betrad ze de achtertuin – een keurig gemaaid grasveld met een sinaasappelboom, omdat mama nu eenmaal erg veel van sinaasappelen had gehouden en zodoende bleef ze er toch een beetje bij.
Of de buurman zich nu wel vertoonde, zoals hij bij alle eerder gelegenheden ook had gedaan, was onduidelijk – Esmée besloot niet te wachten – hun buurvrouw gluurde uiteraard door een opening in de gordijnen, zoals ze vaker deed, maar Esmée besteedde er geen enkele aandacht aan. Het viel op voornamelijk op dat alle gordijnen in hun huis stijf gesloten waren – alsof er niemand meer woonde. Er borrelde een beetje twijfel in haar lijf. Misschien had ze wel weer opnieuw de verkeerde deur uitgekozen.
Er bestonden geen gesloten deuren voor een fee, zoals Esmée de Zwijger. Zwijgend, alsof ze het zo hadden afgesproken, keken ze elkaar aan – iemand moest het de eerste stap nemen en het moest beslist Esmée zijn.
Volkomen onverwacht dreef er een gitzwarte mist over het grasveld die zich via de kieren en gaten het huis wist binnen te dringen. Er hing nu ook een ellendige geur – als van een dood en verrotting die ze nooit eerder had geroken. Alle vijf zochten ze de gestalte van Nosferatus – net zo roerloos als enkele ogenblikken terug, maar hij was nergens te vinden.
“Hebben jullie dat ook geroken?’, vroeg Esmée en haar stem klonk zo zachtjes dat alleen Andrea haar vraag had kunnen horen en ze schudde zacht ‘nee’.
“Kom – we moeten opschieten,” zei Gijs.
Zonder verder te aarzelen liep Esmée naar de keukendeur om hem open te trekken – het kostte haar weinig problemen – in het schemerduister van de keuken stond Nosferatus kalm om zich heen te kijken, alsof hij voor het eerst een moderne keuken zag.
“Er ligt een brief,” zei Nosferatus, “met jouw naam erop.” Zijn lange gestrekte wijsvinger wees naar een gesloten witte envelop die op de keukentafel lag. ‘Voor de rest ruik ik helemaal niemand – geen aanwezigheid van wie dan ook – levend of dood.”
“O jee,” zei Esmée die de envelop openscheurde en haar vingers trilden een beetje. Het was zonder enige twijfel in haar vaders handschrift geschreven – schuine priegelige letters die soms lastig te lezen waren. Ondertussen bewogen alleen haar lippen ritmisch op de woorden in de brief, want ze was een groot geheim aan het ontdekken.
“Oké, ik weet nu wat voor werk mijn vader heeft gedaan,” zei ze.
Eerder nog stonden Gijs en Leon probleemloos op Esmées telefoon mee te kijken, omdat ze een berichtje stond te schrijven voor haar vader – nu bleven ze op een afstand.
“De mannen in hun nette pakken hebben hem geld betaald om over mijn leven te schrijven, verslag te doen, omdat ze willen weten hoe ik met mijn talent omga – gadverdamme, alsof hun dat iets aangaat.”
“Wat willen ze precies, dochter van Tamara?”
“Mij.”
“Dat is in strijd met de wet – slavernij is afgeschaft en kinderarbeid eveneens verboden,” zei Nosferatus.
“Voor onderzoek – zo staat het er – kijk maar,” zei Esmée die de kriebelige woorden van haar vader aanwees. “Wat willen ze dan nou eigenlijk weten?”
“Wat willen ze dan doen, Nosferatus?’, vroeg Jokke.
Eerst haalde hij zijn schouders omhoog. “Bloed en wangslijm afnemen, een pluk haar afknippen,” zei hij, terwijl zijn ogen een diepe zwarte glans hadden. “Zo iemand als het schepsel van Frankenstein is tweehonderd jaar geleden gemaakt – samengesteld uit verschillende lichaamsdelen – kadavers – tegenwoordig doen wetenschappers dat heel anders, nu stel je iemand samen – gebruik je een laboratorium en plaatst het vruchtje terug in een baarmoeder.”
“Ben ik zo geboren – een laboratoriumkindje?”
“Nee, wees gerust, Esmée. Je hebt namelijk oprechte liefde tussen een man en een vrouw nodig om een fee te verwekken – je ouders hielden zielsveel van elkaar – dat is de reden waarom je een F5 bent geworden.”
Gijs gaf haar een tikje op haar arm. “Mooi zo.”
“En anders?’, vroeg Andrea.
“Dan was je een gewoon meisje geweest.”
“Lekker,” zei Leon. “Ze krijgen niks cadeau.”
“Ik vind het idee alleen al walgelijk,” zei Jokke. “Waarom zou je aan zoiets mee willen werken?”
“Zoals de vader van Esmée?”, vroeg Nosferatus.
“Ja.”
Er begon een stapeltje borden te rammelen die in de kast waren weggezet – Esmée beet op haar onderlip. “Sorry.”
“Geld – na de dood van Tamara – wilde hij weg – het eiland deed hem te veel denken aan zijn overleden vrouw – bovendien hoopte hij dat zijn dochter – jij dus – een gewoon meisje zou zijn, al was dat een hoop die al snel zeer drastisch de grond in werd geboord.”
“Geld. Is dat alles? Geld?”, vroeg Leon.
“Bloedsomloop van de economie, jongen, maar niet de onze,” zei Nosferatus. “Zegt de brief soms waar je heen zou moeten gaan? Ik denk het bijna van wel.”
“Ja – het is hier vlakbij zelfs,” zei Esmée.
“Zullen we die mensen maar eens met een bezoekje vereren?’, vroeg Nosferatus die de woonkamer betrad en aandachtig om zich heen begon te kijken – alsof hij een ander groot geheim zocht dat daar ergens werd verborgen. “Weet je, ik ben een heel oude man, langer ondood dan ik ooit heb geleefd, maar ik probeer wel een beetje modern te blijven – dat is moeilijk voor een vampier – veel van mijn kinderen kunnen dat niet.”
Ook Jokke, Leon en Gijs kwamen verder, voor Esmée leek het half alsof ze weer thuis was en toch ook niet – Andrea had haar handen op de leuning van een stoel gelegd, zoals haar moeder ook al vaak had zien staan.
“Ik lees graag hun tijdschriften – volg de nieuwe ontwikkelingen, al verbeeld ik me uiteraard geen seconde dat ik daarmee een moderne man kan zijn. Punt is dat ik wil snappen waar mensen aan werken.”
“Oftewel,” zei Leon, “je zoekt camera’s.”
“Verdraaid kleine dingetjes tegenwoordig,” zei Nosferatus die een schroefje op de muur aanwees. “Daar kun je er goed eentje in verbergen – het kan.”
“Bedoel je nou dat we?”, vroeg Esmée, maar ze slaagde er niet eens haar zin af te maken. Walgelijk.
“Eerlijk gezegd begin ik me af te vragen of je vader in werkelijkheid bang is geweest dat ze je zouden ontvoeren, als je buiten lekker aan het spelen was.”
“Chantage?”, vroeg Gijs.
“Er zit flink veel stress in dit huis,” zei Jokke, “ik voel het gewoon – het is bijna niet normaal zo erg.”
“Je vader was blij, omdat we hem hadden gevraagd terug te keren naar het eiland,” zei Nosferatus.
“Echt wel, we zijn meteen vertrokken. ’s Ochtends.”
“We gaan je vader vragen hoe het zit,” zei Nosferatus.
“Hè hè,” zei Andrea.
“Ja,” zei Nosferatus.
“Ik ben een beetje bang,” zei Esmée.
“De mannen in hun nette pakken hebben je vader destijds gedwongen om voor hen te werken – ik ken hem veel te goed om aan een andere verklaring te denken,” zei Nosferatus, “en dat moet je goed onthouden.”
“En het geld dan?”, vroeg Leon.
“Tja, als je toch moet meewerken, dan kun je het geld beter aanpakken,” zei Nosferatus, “want geld stinkt niet.”
24 september 2018
Plaats een reactie