John Bressers (4/5) Tosh

Volgende ochtend – het was bijna elf uur – had Bressers zijn dakterras opgezocht – het was vrij warm voor de tijd van het jaar, niet eens zomers, wel behaaglijk. Een ronde tafel, vier stoelen – hij werd omringd door een eindeloos lijkende zee van daken en de kathedraal domineerde de skyline sowieso.

Er stond een kop koffie op tafel, daarnaast lag zijn telefoon. Hij had een berichtje gestuurd naar Boele – een simpele vraag – ‘Wat is er aan de hand?’ Voorlopig volgde er geen antwoord, dus veronderstelde Bressers dat dit met het tijdverschil te maken moest hebben – Boele werkte in de Caraïben.

Hij nam een slokje koffie – er kwam een app binnen – afkomstig van zijn ex-vrouw die wilde weten waar hij zich precies bevond. ‘Thuis – op het dak.’ Zo luidde zijn reactie. Al een uurtje of twee kwamen er verschillende berichtjes binnen, apps, sms’jes. Een of andere redacteur probeerde hem aan de telefoon te krijgen, door een nachtelijke overval en alle publiciteit die het gevolg was. Bressers had er geen behoefte aan en weigerde elke medewerking. In de media zouden ze zeggen dat hij iets wilde verbergen. Zo was het natuurlijk ook. John Bressers had in werkelijkheid een half mensenleven te verbergen. Zijn archief oefende een weergaloze  aantrekkingskracht uit op talloze schimmige figuren.

Het hoorde bij zijn werk en Bressers wist het – hij had het altijd geweten. Duistere geheimen waarvan mannen èn vrouwen nu ineens begonnen te begrijpen dat ze in de kelder van zijn huis werden bewaard.

De voordeurbel ging – Bressers stond op en begon naar beneden te lopen – hij verwachtte zijn ex-vrouw, mogelijk naar aanleiding van het gesprek dat hij gistermiddag met Maaike had gehad over de baan die haar was aangeboden door een zekere Michel Grijs – een naam die klonk als een pseudoniem. Achter het ondoorzichtige glas van zijn voordeur werden een tweetal silhouetten zichtbaar – allebei mannelijk – zoveel was wel duidelijk – een wat nonchalante houding. Bressers opende zijn voordeur en overwoog of het niet beter was geweest om de twee mannen te laten staan.

Het was zijn oude protegé Sven Boele – incident manager – schuin achter hem een jongen die zich verborgen leek te houden. Er groeide een herkenning. Bressers herkende de oogopslag van de jongen die beslist aan zijn Nederlandse vader deed denken – wat de zoon van Chrissie Blakely vermoedelijk zijn hele leven al van een heleboel mensen te horen kreeg. 

“Hé, ouwe,” zei Boele. “Hoe staat het leven?”

“Best,” zei Bressers die eerst zijn oude collega de hand schudde, vervolgens de jongen – die onwennig om zich heen stond te staren, alsof hij moeilijk kon geloven dat hij echt in een oude Brabantse stad was.

“I guess you’re Chrissie Blakely’s son,” zei hij.

“Ik spreek gewoon Nederlands, mijnheer.”

“John – John Bressers.” Hij trok zijn wenkbrauwen vragend omhoog – beide mannen kwamen verder, een beetje aarzelend, alsof ze verboden gebied betraden.

“Op St. George kunnen we hem niet beschermen.”

“Tja, ik had je telefoontje gisteren ook aan moeten nemen,” zei Bressers. “Ik zat op het dak.” Hij wees naar de trap – Blakely liep als eerste naar boven.

Bressers betrad het dakterras. “Ik heet Tosh – Blakely – door een oude song van Peter Tosh – ‘I’m the toughest – Anything you can do, I can do it better.’ Moeder hoopte dat het nummer me sterker zou maken, als ik ooit eens aan mezelf zou twijfelen.”

Boele ging als eerste zitten, onmiddellijk gevolgd door Bressers, Tosh nam als laatste plaats en bleef eerst nog wat onrustig om zich heen kijken, alsof hij op een of andere plek een sluipschutter verwachtte.

“Dus je moeder is vermoord,” zei Bressers.

“Geen twijfel over mogelijk,” zei Tosh.

Bressers twijfelde niet aan de doodsoorzaak, maar een moord zou ook eerst bewezen moeten worden.

“Ik had het dossier gesloten,” zei Bressers.

“Wat is er gebeurd?’, vroeg Boele.

“Reijnders had een assistent gestuurd om het dossier in handen te krijgen – zo moet het ook echt zijn gegaan. Het is ondenkbaar dat Van der Schoor zelf het initiatief heeft genomen – hij zou niet eens op de hoogte mogen zijn van het bestaan ervan. Bovendien heb ik afgelopen nacht een huurmoordenaar neergeschoten. Ik snap ook dat je Tosh laat onderduiken, al ligt mijn huis niet zo voor hand.”

“We zijn alleen op doorreis,” zei Boele.

“Mijn moeder kwam op een dag niet meer thuis,” zei Tosh die zijn verhaal begon te vertellen, terwijl Bressers er nog geen vragen over had gesteld. “Zo gaan zulke dingen op het eiland. Er komt geen politie langs om te zeggen dat er een ongeluk is gebeurd. Op het politiebureau wilden ze me niet eens helpen. Uiteindelijk heb ik haar in het mortuarium teruggevonden – van het ziekenhuis, weet je wel. Ze was aangereden door een dronkenlap – zeiden ze.”

“Wanneer kwam jij in beeld, Sven?”

“Foley belde me een week geleden op – wilde weten of ik misschien in de buurt van St. George was. Ik heb onderzoek gedaan naar het ongeluk, de auto teruggevonden waarmee Chrissie is geschept, net als de naam van een huurder – een valse naam, ik heb in elk geval nog geen man gevonden die echt zo heet en ook nog eens volledig aan het signalement voldoet.”

“Ik zat een week geleden nog hoog en droog in mijn huisje op de Veluwe,” zei Bressers. “Het betekent dat Foley mijn huis – hier in de stad – een tijd in de gaten heeft laten houden. Reijnders zit in de problemen sinds hij openlijk verkondigt premier te zullen worden.”

“Waarom is hij toen niet veroordeeld?”, vroeg Tosh.

“Een paar belangrijke families hebben dat twintig jaar geleden voorkomen – er zou hoe dan ook geen veroordeling zijn gevolgd – wel heeft Reijnders moeten toezeggen nooit een belangrijke post te zullen nastreven in de nationale politiek – zoals minister.”

“Hoe weet je dat zo goed?”, vroeg Tosh.

“Ik heb je moeders leven gespaard,” zei Bressers.

Tosh balde zijn vuist, maar hield zijn mond.

“Misschien verwachtte Reijnders dat ik je moeder zou liquideren – ik heb geen idee – het was nooit het plan,” zei Bressers. “Ja, ik heb voor die mensen gewerkt – oud geld, zoals dat heet. Heel oud geld.”

“Het betekent dat zo’n man overal mee wegkomt, zolang hij braaf de regels van jullie spel volgt – dus hun bedrijf – dat van de witte aandeelhouders – ze hebben een andere naam verzonnen voor de Oost-Indische Compagnie, of West-Indische – whatever.” Tosh sprong op en liep weg, terwijl zijn stoel met een harde klap achterover viel. Go to hell, all of you!”

Boele trok een licht verwijtend gezicht naar Bressers, stond op en ging achter Tosh aan die al op de trap liep.

“Thought you knew that by now, kid,” mompelde Bressers die het kopje oppakte en de koude koffie weggooide. Hij hoorde een gesprek dat zich deels op de trap afspeelde – Boele sprak over kalmte en verantwoordelijkheid om het project te voltooien. Er lag een kans om Reijnders aan te pakken aangezien de man twintig jaar later contractbreuk had gepleegd.

Het duurde bijna vijftien minuten voordat Tosh terugkeerde en er lag een duistere gloed in zijn ogen.  

Boele stond schuin achter hem. “Wat gaat u doen?”

“Eerst ga ik met je vader praten,” zei Bressers.

“En dan?”

“Dat – ligt helemaal aan hemzelf.”

*****

Een rigoureuze oplossing, zoals bij Manfred Pastoor, was om te beginnen uitgesloten, aangezien het een politicus betrof die je niet ongestraft kon doden. De naam en foto van Reijnders stonden op verkiezingsaffiches in het hele land. Hij was in talkshows verschenen, bovendien genoot hij een goede reputatie, als een man die in het verleden geheel belangeloos voor een hulporganisatie had gewerkt. Zelfs een ongeluk zou gevolgen hebben in de verkiezingsuitslag, aangezien Reijnders ook echt nummer één was op de lijst voor zijn partij. Of een onverwachte dood in bed, gevolg van een hartinfarct.

Een vroegere collega van John Bressers vergeleek een politieke moord met niets minder dan een atoombom – de gevolgen zouden tientallen jaren lang nawerken.

Sven Boele en Tosh Blakely vertrokken rond een uur – ze hadden gegeten in de keuken van Bressers die hen vervolgens de sleutels gaf van zijn vakantiehuis.

Langzaam verstreek de middag – het werd half vier en Bressers verwachtte deels dat Reijnders de verkiezingshectiek zou gebruiken om de afspraak af te zeggen, maar het journaal meldde dat het complete circus van Reijnders in ’s-Hertogenbosch was neergestreken –  om die reden trok Bressers zijn jas aan en wandelde rustig naar het café dat het toneel moest worden van een serieus gesprek. Het was een oud trucje dat hij gebruikte. Er zouden veel mensen zijn – de beveiligers hadden als opdracht om al te nieuwsgierige cafébezoekers afzijdig te houden, terwijl Bressers en Reijnders met elkaar spraken. Voor Reijnders was het onmogelijk om een scène te schoppen – misschien zouden ze een stukje wandelen. Het Bossche Broek was ook erg mooi in het voorjaar.

Er hadden zich aardig wat belangstellenden in het straatje verzameld – Bressers wist zich er langs te worstelen en binnen te geraken – een bewaker keek hem onderzoekend aan – Bressers hoefde niet eens te zeggen wat hij kwam doen – Reijnders had een pilsje te pakken gekregen en zou er misschien zelfs een enkel slokje van nemen – hij was druk bezig met een verkiezingsmarathon. Reijnders herkende Bressers na enkele seconden – het kostte hem zowaar wat tijd, want hij wist dat er een ontmoeting zou volgen, maar was er niet meer in geslaagd zich te herinneren wat de aanleiding moest zijn. Het was twintig jaar geleden.

“Dus jij bent het,” zei Reijnders wiens opgewekte tandpastalach plotseling was verdwenen.

“Wist je het nog?”

“Ik had gedacht – nou ja – ik dacht.” Gedurende een kort ogenblik verwachtte Bressers een verklaring, maar de man viel domweg stil – hij zweeg – in plaats daarvan was er alleen een heleboel lawaai in het café.

Bressers stond met zijn rug naar mensen die foto’s wilden maken – of filmpjes, zodat niemand later al liplezend zou kunnen herhalen wat hij had gezegd.

Zijn hand legde hij op de bovenarm van Reijnders, maar Bressers gebaarde ook dat de muziek harder moest. Zo gebeurde het meteen. Oude muziek, jaren zeventig. Veel geluid, zoveel mogelijk zelfs, want alleen Reijnders mocht horen wat hij ging zeggen.

“Je hebt contractbreuk gepleegd,” schreeuwde Bressers in het oor van de politicus. “Ik heb je gewaarschuwd – je kende de voorwaarden van onze overeenkomst.” Er leek een glimlach op het gezicht van Reijnders te zijn gebeiteld – hij oogde totaal onbewogen – alsof ze leuke herinneringen ophaalden. “Wist je dat je Chrissie zwanger hebt gemaakt?” De ogen van Reijnders werden groter – een verbaasde frons die al snel veranderde in een blije grijns. Alsof hij een goede grap had gehoord. “Gezonde, sterke jongen, slimme vent. Jouw stichting heeft zelfs voor zijn opleiding betaald.”

“Tosh? Je bedoelt – Tosh?”, vroeg hij.

“Ja,” antwoordde Bressers.

“Een zwarte – ik bedoel – hij is niet – ,” Reijnders sprak zijn woorden in de fadeout van een nummer. Hij herstelde zich snel. “Excuus, ik ben geen racist.”

Reijnders staarde naar de bar, alsof daar een tip in het hout was gekrast door een eerdere cafébezoeker.

“We zijn de dood van Chrissie aan het onderzoeken,” zei Bressers. “Dat moet je goed in je oren knopen.”

“Dat meen je niet!”

“Dus trek je conclusies.”

“Ja – ik bedoel – ja.”

“Voordat de man die ik vannacht heb neergeschoten, zijn verhaal vertelt aan de politie,” zei Bressers. “Ik zal genoodzaakt zijn om het dossier te overhandigen aan de officier van justitie, zoals je zult begrijpen.”

Reijnders legde een hand op Bressers’ schouder en liep gewoon weg – de man die de volgende premier van het land zou moeten worden begon links en rechts handen te schudden – ongetwijfeld lachte hij er opgewekt bij, maar dat was niet te zien voor Bressers.  

Reijnders hield zijn hoofd naast dat van een vrouw die een foto maakte en vervolgens haar duim omhoog hield. Heel geleidelijk verplaatste het circus zich naar buiten – de kastelein dempte het volume van de muziek, niet een beetje, maar heel erg. Ze konden elkaar weer verstaan. Zoals het hoorde op een gewone dag. Bressers hees zich op een kruk en bestelde een pilsje – nu leek het hem gepaster om bier te drinken.

Een man bleef twijfelend staan en misschien overwoog hij te vragen waar ze over hadden gesproken. Het was simpel genoeg om een leugen te vertellen en deels ook de waarheid. Ze hadden elkaar al eens ontmoet. Reijnders kende de jongen die een donkere huidskleur had – uiteraard, net als zijn moeder. Mogelijk had Reijnders een dossier gelezen en zich niet gerealiseerd dat de jongen zijn zoon was.

De kastelein zette het glas neer voor Bressers die meteen een slok nam – hij had er dorst van gekregen.

“Zeg eens eerlijk. Ga je op hem stemmen?”

“Nee,” zei Bressers. “Absoluut niet.”


Plaats een reactie