Maandelijks archief: april 2018

John Bressers (3/5) Inbraak

Bressers had weinig woorden nodig om Foley uit te leggen dat de zaak Blakely uit de hand begon te lopen. Zo was er de opdringerigheid van assistent Van der Schoor – terwijl op St. George het verkrachtingsslachtoffer van Reijnders onder verdachte omstandigheden was gestorven – door een mogelijk dronken automobilist. Als incident manager had hij meestal een overzichtelijke taakomschrijving – een probleem oplossen – dat deed hij dan ook. In de praktijk betekende het dat hij soms op meisjes als Chrissie Blakely stuitte – er waren collega’s die het meisje hadden geliquideerd, enkele uren later op het vliegtuig waren gestapt – het maakte weinig uit waarheen – zodat ze allang waren verdwenen als het stoffelijk overzicht werd ontdekt door een schoonmaakster. Bressers werkte hier nooit aan mee. Ja, een enkele keer moest hij een alternatieve uitgang gebruiken om te ontsnappen aan agenten die alsnog waren ingeroepen door de hoteleigenaar. Het kostte teveel tijd om uit te leggen wat hij daar precies deed. John Bressers voelde geen spijt – een nutteloze emotie.

Bressers en Foley waren allebei ervaren rotten in het vak. Wie geen menselijke ellende wilde zien, kon beter als administratief medewerker gaan werken.

“De dood van Chrissie zou weinig hebben voorgesteld, als Hans van der Schoor me niet had opgewacht. Nu betekent het ook wat,” zei Bressers.

“Wat wil je dat ik doe?”, vroeg Foley.

“Een ontmoeting regelen met Reijnders,” zei Bressers, “er zijn hier om de hoek wel een paar cafés – ik geef de voorkeur aan café ’t Glaasje. Morgenmiddag om – laten we zeggen – vier uur.”

“Als hij weigert?”

“Doet hij niet – geloof me.”

Alleen een incident manager die de zaak persoonlijk had behandeld kende alle details – Foley was niet op de hoogte van een handgeschreven schuldbekentenis.

“Verder nog vragen?”

“Ja – eentje. Je moet nòg iets voor me regelen – ik wil een glas drinken met de man die zichzelf Michel Grijs noemt – hij heeft mijn dochter gevraagd voor een baan – jij hebt Maaike geadviseerd om met mij erover te praten en dat hebben we vandaag gedaan.”

“Wat ga je doen?”

“Ik ga uitvissen of Michel voor rede vatbaar is.”

“Tja, ik was al bang dat je slecht zou reageren.”

“Hij moet weten dat ik een heel redelijk mens ben.”

“Wanneer wil je hem zien? Als het me al lukt.”

“Overmorgen – vrijdagmiddag. Vier uur.”

“Zelfde café? ’t Glaasje?”

“Ja – doe dat maar. Goed idee.”

*****

’s Nachts – het was al drie uur geweest, volgens de wekkerradio die op zijn nachtkastje stond – een luide ping maakte Bressers wakker – hij draaide zich om, een beetje geïrriteerd, omdat hij aan een flashbericht dacht – de BBC, of NOS desnoods, maar de Engelsen reageerden altijd eerder op internationaal nieuws.

Eigen schuld. Morgen zou hij zijn telefoon anders instellen – tussen twaalf en acht uur geen alarmsignalen die hem uit zijn slaap haalden.

Het was geen flashbericht, afkomstig van een BBC of NOS, maar een inbraakmelding – beneden – keukenraam.

Hij gooide het dekbed opzij en ging zitten – deur van zijn slaapkamer stond zoals gewoonlijk half open – eerst zette hij het geluid van zijn telefoon op stil. De inbrekers, want Bressers veronderstelde dat het er minimaal twee waren die zijn huis waren binnengedrongen, hoefden niet te weten dat de bewoner allang wakker was geworden door een app. Bressers trok de onderste la van zijn nachtkastje open en pakte een pistool dat er altijd lag – hij had een wapenvergunning, overgehouden aan zijn werk.

Nog altijd klonk er geen afwijkend geluid in huis – geen voetstappen op de trap die dichterbij kwamen – er was helemaal niets – hij kwam overeind, schoof met zijn duim de pal weg en zocht een donker plekje in zijn slaapkamer – ze mochten hem niet zien. Misschien was het er maar eentje.

John Bressers vermaande zichzelf – voorlopig mocht hij niet eens aan Van der Schoor denken, al leek het heel waarschijnlijk dat hij verantwoordelijk was en misschien stonden ze zo meteen wederom oog in oog.

Een plank die kraakte op de overloop – het was een oud huis, maar Bressers had het laten moderniseren. Als het op de monumentenlijst had gestaan, zou het stukken moeilijker zijn geweest om te doen wat hij de aannemer allemaal heeft laten doen, ook in de kelder. Een krakende plank op de overloop was essentieel, al wilde de aannemer hem nog zo overtuigen van het tegendeel. Altijd handig. Zoals nu bleek. Heel even bleef het stil. Bressers had een opvallend lage hartslag. Hij bleef altijd erg kalm in zulke situaties. Zijn ogen richtte hij op de deur die langzaam verder open ging – precies zoals Bressers ook verwachtte.

Het dekbed lag op een hoopje – in het donker viel er een menselijk silhouet uit te halen – Bressers meende een uitgestrekte arm te herkennen, ook een wapen. Twee schoten, maar geen beweging op bed – dat er verlaten bij lag. Bressers wachtte af – de indringer, want het was er maar eentje, zocht naar een lichtknop om het resultaat van zijn werk te zien. Was dit nou het werk van een professional? Zelf had Bressers misschien een kans afgewacht op straat – vanuit een rijdende auto, of een scooter en dan snel weg. Waarom nou uitgerekend in zijn slaapkamer?

Een lamp verspreidde zacht licht – Bressers keek met ingehouden adem naar de inbreker – niet Van der Schoor, maar iemand, anders, een man die nog jonger was dan de assistent van Reijnders. Vreemde vrienden voor een succesvolle politicus, al was dit een aanname. “Hé, sukkel,” zei Bressers zachtjes, “laat je wapen vallen en snel.”

De indringer keek opzij en leek eventjes aarzelend zijn wapen op Bressers te richten die meteen vuurde – één enkel schot – rechterschouder – er volgde een schrikreactie – een ingehouden kreet – de onbekende liet zijn wapen vallen dat een loos schot loste – een kogel die in de muur eindigde – een ouderwets stevige muur. Niks aan de hand. “Ga liggen – plat op je buik – gezicht omlaag – armen gespreid – geen vreemde bewegingen, of het is gegarandeerd het laatst wat je ooit zult doen, vrind.” Aarzelend liet de indringer zich op zijn knieën vallen – bijna als een smeekbede. Eén arm omhoog gestoken – een ander hing een beetje – er begon een rode plek te ontstaan waar de kogel binnen was gegaan. “Ben je alleen binnengekomen?”

De indringer – die nog geen woord had gezegd – knikte alleen maar en liet zich langzaam op de grond neerkomen – het laatste stuk met een doffe klap.

In de tussentijd zocht Bressers naar andere indringers – dezelfde plank die wederom zou kunnen kraken, hoewel de aannemer nog zolang aan het praten is geweest – de man zei dat hij het kon verhelpen.

“Ik wil je niet zien bewegen, vriendelijke vriend,” zei Bressers, “dus als je dit wilt overleven, moet je vooral stil blijven liggen en wachten op oom agent – die helpt je verder. Wees gerust – ze zijn er heel snel bij.”

Bressers pakte het wapen van de indringer op – legde het op het zijn nachtkastje. “Ik ben John Bressers,” zei hij, “maar dat wist je natuurlijk al.” Hij pakte zijn telefoon op en tikte de pincode – daarna zocht hij de app waarmee hij geluidsopnamen kon maken. “Ik reken toch wel op je medewerking, beste vriend.”

“Krijg de tering.”

Bressers stond op en zette een voet op de schouder van de onbekende. “Dat is een fout antwoord.” Net iets onder de wond uiteraard – de kogel was dwars door het lichaam gedrongen en zat ergens in de muur.

“Voor wie werk je?”, vroeg Bressers die plaatsnam op de randje van het matras en wachtte tot de pijn flink was afgenomen – het gezicht sprak boekdelen. “Ik wil alles weten – je naam – voor wie je werkt.”

“Gewoon – een vent – iemand – iets ouder dan ik – achterovergekamd haar – stoppelbaardje,” zei hij.

“We hebben alle tijd van de wereld – jij vooral – je krijgt een leuke aanklacht aan je broek – poging tot moord – inbraak,” zei Bressers, “je bent wel een tijdje onder de pannen, kerel. Ik wil een naam horen. Wie is je contactpersoon? Wie heeft je dit karwei opgedragen? Geef me een naam en ik bel direct 112.”

“Weet ik niet – è-echt niet,” zei de man en het leek alsof hij begon te huilen. Zijn beoogde slachtoffer zat ontspannen op het randje van zijn bed en richtte zonder ophouden zijn wapen op de man die op de vloer lag en continu naar Bressers bleef kijken.

“Hoeveel heb je hiervoor gekregen, vriend.”

“Tienduizend. Voor de liquidatie èn inbraak.”

“Mag ik je een advies geven?”, vroeg Bressers die de opname beëindigde en de cijfers 112 begon te tikken. “Vertel justitie alles wat je weet, daar houden ze van, het scheelt in de strafmaat en je bent eerder buiten.”

Hij hoorde een vrouwelijke stem praten. “Mijn naam is John Bressers en ik woon in ’s-Hertogenbosch.”

“Ogenblikje – ik verbind u door naar de meldkamer ter plaatse,” zei de vrouw. Het bleef eventjes stil. Bressers hield de indringer in de gaten die zich amper durfde te bewegen, hoewel hij pijn moest hebben.

Een mannelijke stem begon te praten en Bressers vertelde in een paar korte zinnen wat er was gebeurd.

“Goed – ik stuur een ambulance en politie – mijnheer Bressers – Blijft u in de tussentijd aan de telefoon?”

*****

In de deuropening verscheen een vertrouwde gedaante, veel ouder dan hij zich herinnerde, kalend en er groeide zelfs een beginnend baardje op zijn kin.

Bressers zat aan zijn keukentafel en wachtte geduldig tot de politie het onderzoek had voltooid. Twee kogels, vingerafdrukken, sporen van inbraak – bloed dat een vlek had laten ontstaan in het tapijt. Twee wapens, waarvan er eentje aan John Bressers toebehoorde die een wapenvergunning had. Hij had zich verdedigd en een waarschuwing gegeven, maar de onbekende indringer maakte een beweging waaruit Bressers mocht afleiden dat er een schot zou volgen.

Een politiecommissaris, Van Rijn geheten, zelfde leeftijd als Bressers – ze kenden elkaar van vroeger.

“Een schietpartij,” zei Van Rijn, “man, ik hoorde je naam en kreeg meteen verdomde pijn in mijn buik.”

De rechercheur die de verklaring van Bressers had aangehoord wachtte schuin achter de commissaris.

“Zelfverdediging.”

“Natuurlijk.”

Van Rijn nam plaats tegenover Bressers – de rechercheur bleef aarzelend staan en wachtte af.

“We hebben geen naam.”

“Ik heb er niet naar gevraagd.”

“Henk,” zei Van Rijn. “Moet je hier in huis iets onderzoeken? Ik wil even met John praten.”

“Oké – goed.”

De rechercheur trok de keukendeur achter zich dicht, maar Bressers herkende een onmiskenbare weerzin.

“Niet helemaal chique,” zei de commissaris, “maar een enkele keer dwingen de omstandigheden je ertoe.” Bressers knikte bevestigend met zijn hoofd. “Je snapt dat ik verhalen heb gehoord over je werk – er staat weinig op papier – ’t ligt best gevoelig. Ik hoop dat je me een beetje kunt vertellen wat er hier speelt. Je hebt een professional neergeknald – ik ken je reputatie als scherpschutter en heb er tijdens onze diensttijd fraaie staaltjes van mee mogen maken. Aangezien je allesbehalve de indruk wekt een verlopen alcoholist te zijn geworden, twijfel ik geen moment aan je kundigheid als schutter – het betekent dat je je insluiper doelbewust in zijn schouder hebt geraakt.”

Van Rijns telefoon begon te trillen – hij draaide het toestel om en las het bericht – zijn wenkbrauwen veranderden in een verbaasde frons. “Guus van Tellingen, zo heet de man die je huis is binnengedrongen – een oud voetbalmaatje van Hans van der Schoor en vrindjes op Facebook, zo blijkt.”

“Strafblad?”, vroeg Bressers.

“Nee. Nog niet.”

“En op een dag denkt de brave Guus bij zichzelf – ik word inbreker en huurmoordenaar. Zomaar ineens.”

“Nee, dat moeten we goed onderzoeken.”

“Guus deed alsof hij Hans niet eens kende.”

Het was niet helemaal een gewoonte voor Bressers om zijn materiaal af te geven aan wie dan ook – zelfs een commissaris die hij nog uit zijn diensttijd kende.

“Eerlijk gezegd zit ik een beetje in het duister te tasten,” zei Van Rijn. “Bovendien weet je veel meer.”

“Voor een deel zijn het vermoedens.”

“Geen bewijs.”

“Onze mannetjes kennen elkaar, dat heb je net gezegd,” zei Bressers, “ze hebben samen gevoetbald – bier gedronken, dan leer je mekaar goed kennen.”

“Je zit er niet zo ver naast, denk ik.”

“Helaas, ik zou ongelijk willen hebben.”

Van Rijn zei niets, wachtte alleen af.

“Guus en Hans kennen elkaar – op zich is dat niet eens zo bijzonder – maar Hans van der Schoor werkt ook voor een politicus genaamd Reijnders die volgens sommige media best premier zou kunnen worden.”

“Feiten, alleen feiten – die wil ik horen.”

“Goed – gisteren werd ik op straat aangesproken, door Hans van der Schoor – die wilde een dossier kopen dat in mijn kelder achter slot en grendel ligt – Reijnders wilde er een half miljoen voor betalen.”

“Keihard bewijsmateriaal?”

“Jawel.”

“Waar hebben we het over?”, vroeg Van Rijn.

“Gewelddadige verkrachting van een minderjarig meisje,” zei Bressers, “het was mijn opdracht om Reijnders de kans te geven het eiland te verlaten.”

“Telg uit een oude familie met invloed.”

“En het slachtoffer?”

“Twee maanden terug doodgereden.”

“Jouw verklaring heeft staatsrechtelijke consequenties, zeker als Reijnders premier wordt.”

“Een oud-collega van me probeerde me te bellen – ik had het te druk – mijn dochter was op bezoek – morgenochtend zal ik hem mijn welgemeende excuses aanbieden en vragen wat er zo belangrijk is.”

“Hebben jullie veel contact?”

“Vrijwel nooit.”

“Hoe heet hij?”

“Sven Boele.”

“Ik ben een tijdje geleden een man tegengekomen – op een van de eilanden – die zo heette,” zei Van Rijn.


John Bressers (2/5) Chrissie

In de deuropening stond Reijnders toe te kijken, een beetje besluiteloos, alsof hij een smerige grap wilde maken – omdat Bressers het lichaam van het meisje moest zien te dumpen – het was zijn baan.

“Zorg dat je die hoer kwijtraakt,” zei Reijnders. Zijn zelfvertrouwen keerde geleidelijk weer terug.

Bressers beet op zijn onderlip, weerhield zich ervan een antwoord te geven waardoor Reijnders met nieuwe opmerkingen zou kunnen komen – de jonge hulpverlener scheen het document alweer vergeten te zijn. Er hing nog altijd een tropische hitte binnen, want er was geen airco, wel een plafondventilator die langzaam ronddraaide en warme lucht verplaatste.

Het was slechts twintig jaar, maar voor John Bressers leek het een mensenleven geleden te zijn. De gezichtsuitdrukking van Reijnders veranderde weer, hij legde een hand op het kozijn en stapte de gang in – hij liep weg – alsof hij had begrepen dat hij zich op gevaarlijk terrein bevond. Bressers wachtte tot de deur in het slot viel – hij hoorde piepende matrassen, kreunende stemmen die Engels of Spaans spraken. Bressers zou gemakkelijk kunnen vertrekken en morgenochtend werd het meisje pas ontdekt. Misschien duurde het langer, als Reijnders voor enkele dagen had betaald. In elk geval om met rust gelaten te worden. Om plezier te maken met een zestienjarig meisje. Bressers droeg een ruimvallend katoenen overhemd. Het meisje bewoog heel even, maar bleef slapen – of bewusteloos op bed liggen.

Reijnders had gedacht dat hij haar zou liquideren.

Een mensenleven later wachtte John Bressers op Maaike die op visite zou komen – ’s middags, het was bijna drie uur. Bijna Theetijd. Uiteraard had ze een sleutel die ze alleen gebruikte als hij langdurig in zijn Veluwse vakantiewoning verbleef. De bel ging – eindelijk dan toch – hij maakte de deur open – Maaike probeerde een vrolijke lach te laten zien – een rij mooie witte, zeer regelmatige tanden. Toch herkende hij ook een zorgelijke blik in haar ogen die Bressers voorlopig onbesproken wilde laten. Ze kwam binnen – ze zoenden elkaar op de wang – de voordeur ging dicht – geen straatlawaai – het was volkomen stil.

“Thee?”, vroeg hij.

“Ja, lekker.”

Zijn telefoon lag trillend op tafel, maar hij negeerde het. Maaike ontweek aanvankelijk het onderwerp dat ze zelf ter sprake had gebracht tijdens hun eerdere gesprek, vertelde over haar studie, vriendinnen en vrienden, haar moeder en natuurlijk ex-echtgenote van Bressers die in Engelen woonde. Hij luisterde en zijn dochter praatte. Alleen normale dingen. Niks bijzonders. Het duurde bijna een kwartier voordat ze zei: “Ik vind het toch echt een probleem., hoor – pap.”

“Waarom?”, vroeg hij. Het leek hem nauwelijks een probleem, aangezien Maaike ‘nee’ kon zeggen.

“Nou ja – het is erg leuk, hoor, zoals mijnheer Grijs het werk ook heeft omschreven – je ziet een hoop van de wereld, reist met andere woorden erg veel en zo – raakt betrokken bij kwesties waarvoor een onafhankelijke partij nodig is. Dat wordt mijn werk.”

“Het klinkt nogal – vaag.”

“Ik heb het idee dat er een – eh – addertje onder het gras zit,” zei Maaike. “Het betaalt erg goed. Ik heb twee gesprekken gehad met mijnheer Grijs, toen kreeg ik te maken met een zekere Foley – Robert Foley. Jij schijnt hem erg goed te kennen.”

“Zeker – al heel lang zelfs.”

“Die raadde me aan eerst met jou te praten.”

“In dat geval praten we toch over hetzelfde werk.”

“En jij bent heel vaak weg geweest, pap – heel vaak.” Ze vouwde haar slanke vingers om een mok.

Bressers negeerde haar laatste opmerking. “Heb je enig idee wat Michel Grijs bedoelt met ‘kwesties’?”

Zoals gewoonlijk drong er geen straatlawaai door tot de woonkamer van Bressers, er reden amper auto’s – een van de redenen waarom hij er woonde. Fietsers genoeg, net als voetgangers.

“Nee, niet echt. Daar deed hij wat vaag over.”

“Over het algemeen gaat het om handel in grondstoffen – uiteraard legaal, je krijgt feitelijk nooit te maken met drugs. De nadruk ligt op goedkope grondstoffen uit ontwikkelingslanden – het riekt een beetje naar neokolonialisme, zoals jouw professor je kan uitleggen. Claudia van Weijlands. Dus geen illegaliteit – geen maffia. Je kunt gerust zijn. Hollanders hebben – om het zo maar eens te zeggen – de neiging om zich in het buitenland schandelijk te misdragen – niet alleen wij hebben last van die ziekte, ze doen het bijna allemaal. Alsof hun moraal wegvalt omdat je familie en vrienden duizenden kilometers verderop leven. Wat niet weet, wat niet deert.”

“Zoals de hulpverleners op Haïti die onlangs in het nieuws kwamen,” zei Maaike en het werd onmiskenbaar duidelijk dat ze het idee verafschuwde. “Seksfeesten, zulk soort uitspattingen bedoel je.”

“Ja, het komt vaker voor dan je denkt. Om de een of andere reden denken mensen dat ze in het buitenland ongestraft hun gang kunnen gaan. Ze geloven dat de douane in Thailand minder streng controleert op drugssmokkel – of ze laten zich ompraten, want het is makkelijk verdiend geld – tienduizend euro, of meer.”

“Heb je dat vaak meegemaakt?”

Bressers lachte heel even. “Ik had miljoenen euro’s kunnen verdienen in de drugssmokkel. Geloof me – je moet mensen wantrouwen als ze beginnen over snel verdiend geld. Je loopt enorme risico’s, er is een hoog sterftepercentage of kans op een levenslange gevangenisstraf in een ver tropisch land. Ik vind dat je aan het eind van je leven moet kunnen zeggen dat je de Majesteit altijd hebt geëerd. Want niemand, geen mens, staat boven de wet,” zei hij.

“Dat geldt dus ook voor de koning.”

“Precies.”

“Ik snap wel wat je probeert te zeggen.”

“Gelukkig.”

Maaike wilde de mok oppakken, maar ze wachtte. “En jij, pap – Heb jij de Majesteit altijd geëerd?”

“Ja, beslist.”

“Was het moeilijk?”

“Soms wel.”  

Een incident manager werd goed betaald – een man of vrouw die onafhankelijk moest kunnen opereren. Hij had talloze gelegenheden meegemaakt waarbij plaatselijke, soms zeer rijke politici geld boden om hem te beïnvloeden – corruptie lag nooit ver weg.

Toch heeft hij de verleidingen altijd weten te weerstaan. Geen cadeautjes aangenomen. Collega’s die dat wel deden belandden al snel in de criminaliteit. Zo ging het feitelijk altijd. Als iemand een dure auto aannam – horloge – of een nachtje in het gezelschap van een vrouw die echt gezond was.

“In feite heb ik altijd geweten wat voor werk je deed,” zei Maaike. “Sommige vriendinnetjes waren bang voor je – ze bleven weg als je een keer thuis was.”

Maaike had gelijk. Hij was slechts twee of drie maanden per jaar thuis – meer niet – telefoon uit, voeten op de bank, beetje televisie kijken, of sporten, na verloop van tijd begon hij tijdschriften te halen. Zijn vrouw had de gewoonte hem te omschrijven als een zeeman, omdat er in dat geval nooit vragen werden gesteld over het soort werk dat hij deed. Ze weigerde het te begrijpen of uit te leggen aan familie. Erg veel ruzie hadden ze nooit – zoveel ruzie kon je nu eenmaal niet eens maken als je zelden thuis was.

Na zestien jaar huwelijk vroeg ze om een scheiding – John Bressers beloofde alles te regelen en heeft dat vervolgens ook gedaan. Ze waren getrouwd in gemeenschap van goederen – in totaal had hij vierentwintig bankrekeningen – hij was financieel onafhankelijk – hij heeft nooit verteld hoe hoog zijn vermogen in totaal was geworden – een paar goede beleggingen en uiteraard had hij steeds op tijd zijn aandelen verkocht – de alimentatie werd bepaald op basis van zijn Nederlandse bankrekeningen – ook voor zijn ex-vrouw was het beslist genoeg om van te leven.

“Wil je die baan of niet?”, vroeg hij.

“Nee,” antwoordde ze. “Foley is best een aardige man, maar Grijs vind ik echt een eersteklas creep.”

“Je bent iemand die eerder als vrijwilliger voor het Leger des Heils zou gaan werken. Maar je lijkt enorm veel op mij. Misschien verklaart dat de verwarring.”

“Dus, pap – Ga je het regelen?”

“Ja.”

*****

Destijds – in een smerig hotel op het Britse eiland St. George – nam John Bressers een belangrijke beslissing. Mogelijk had Reijnders geloofd dat de incident manager het meisje ook echt zou liquideren – een schot in het hoofd, eentje in de borst – slachtoffer kwam uit een slechte buurt – geen mensen die de politie onder de druk zouden zetten – ze zou amper worden gemist. Niettemin geloofde Bressers wel degelijk in gelijke kansen, anders dan Reijnders.

Daarom waarschuwde hij de politie, hoewel hij dit pas deed toen hij zijn huurappartement had bereikt. Zijn verblijf op het eiland liep ten einde, maar Bressers bleef lang genoeg rondhangen om een rechercheur zover te krijgen dat hij een kopie van het dossier in zijn bagage kon verbergen. Hij liet zichzelf niet omkopen, maar vond het voor zijn werk meer dan eens een nuttige praktijk. Bressers had terecht vermoed dat ze uit een kansarm milieu afkomstig was. Haar naam was Chrissie Blakely. Vijftien jaar. In het proces verbaal werd het meisje omschreven als het slachtoffer van een gewelddadige verkrachting.

Vier maanden later kreeg hij een berichtje van de rechercheur die graag wilde weten hoeveel geld Bressers over had voor nog een stukje informatie.

“Depends,” had hij gezegd. “What you’ve got?”

“Dynamite,” zei de rechercheur. “100% dynamite.”

Hoewel de politieman aanvankelijk vijfhonderd dollar wilde hebben, bereikten ze een akkoord – tweehonderdvijftig – na wat heen en weer bieden.

“The girl is pregnant.”

“Who’s the father?”

“Mr. Rapist. A young fellow who works for an organisation called Equal Chances, he seemed very polite – wanted to explain what he stood for really.”

“Not me.”

“No, not you. That puzzles me a bit. Who are you anyway? I thought it was you – who had done it. But you’ve got nothing to do with it. So – Who are you?”  

“I’m an incident manager. I solve problems for a living,” zei hij. “You’ll get your money this week.”

“Yeah, sure, I know. Want me to call you again if anything changes?”,  vroeg de rechercheur.

“No, I’m going to close the file.”

Dat was twintig jaar geleden. Dankzij de privé gegevens in het politiedossier slaagde Bressers erin Chrissie te volgen en achterhaalde maanden later dat ze het leven had geschonken aan een gezonde jongen die de donkere huidskleur van zijn moeder had. Wel had hij het dossier destijds gesloten en de zaak niet meer gevolgd, aangezien andere kwesties zijn aandacht opeisten – tot de assistent van Reijnders onverwacht opdook om het dossier op te eisen was de zaak Blakely niet meer in zijn gedachten geweest.

Nu bleef de kwestie om zijn aandacht vragen, twintig jaar later, dankzij Van der Schoor. Reijnders overtrad daarmee de regels – er had destijds een schadeloosstelling betaald moeten worden – Bressers wist niet eens zeker of dat was gebeurd. Tijdens zijn periode als incident manager was hij veel schrijnender gevallen van machtsmisbruik tegengekomen – het bleef een merkwaardig idee – tienduizend kilometer van huis veroorloofden mensen zich vrijheden waar ze in Nederland alleen van durfden te dromen. Vreemde dromen. Dat wel.

Bressers nam plaats achter zijn computer – weerstond zijn impuls om contact op te nemen met de rechercheur die hem twintig jaar geleden had geholpen – het zou opnieuw geld kosten. Chrissie was een vijftienjarig meisje, vandaag vijfendertig, moeder van minimaal één kind wiens vader binnenkort premier dacht te worden, maar geen idee had dat er een zoon van hem leefde op St. George.

Reijnders had een lange gevangenisstraf moeten krijgen, maar het zou evengoed anders zijn gelopen. Zoveel stond wel vast. Bresser wist veel te goed hoe het ging. Smeergeld, smeergeld en nog eens…

Equal chances bestond nog steeds, zo bleek – de website toonde enkele succesverhalen waarvan Chrissie Blakely er een van scheen te zijn. Het verbaasde Bressers nogal. Reijnders zou zich vast niet meer hebben vertoond op het eiland – een andere medewerker – collega – waarschijnlijk een vrouw had zijn werk overgenomen – een cynische manier om zijn schuld af te kopen, maar het had goed uitgepakt, aangezien Chrissie anders met lege handen achter was gebleven. Bressers las het stukje met een milde glimlach rond zijn lippen – hij herkende het meisje dat een volwassen vrouw was geworden – sterk, activistisch en religieus, overtuigde strijdster tegen armoede en voor vrouwenrechten. Het kon ook makkelijk op een andere manier zijn gegaan. Er waren slechts twee mogelijkheden – roemloos ten ondergaan of iets maken van je leven. Chrissie had het laatste gedaan. Ze had er beslist iets van gemaakt.

Overigens meldde de site ook een gewelddadige verkrachting die ze als meisje van vijftien had meegemaakt. Bressers staarde met opgetrokken wenkbrauwen naar het zinnetje, al werd er niets gezegd over een kind dat ze daarna had gekregen.

Hij zocht verder en vond een reeks zoekresultaten – John Bressers las een artikel – Chrissie Blakely was twee maanden geleden geschept door een automobilist – mogelijk een dronken toerist. Haar dood had geleid tot relletjes die eindigden, nadat de twintigjarige zoon had opgeroepen kalm te blijven. Zijn moeder verdiende een waardige begrafenis en de politie moest de dader kunnen vinden voordat hij – mogelijk een ‘zij’ – het eiland had weten te verlaten.  

John Bressers hield een vloek binnensmonds, al zou niemand hem kunnen horen. Zijn telefoon lag trillend op tafel, maar hij negeerde de oproep. Hij zou straks wel kijken wie er had gebeld. Het had geen haast.

De dood van Chrissie Blakely betekende dat het dossier niet langer gesloten was. Volgens de regels van het bedrijf moesten er represailles volgen – als Reijnders zich niet aan zijn afspraken had gehouden, zoals hij eerder wel had gedaan. Bressers snapte nu beter waarom een assistent van de politicus om het dossier had gevraagd. Nog een schending van de afspraken. Bressers zou de schuldbekentenis van Reijnders niet zonder meer naar de pers lekken – het zou een overtreding zijn – onverstandig en beslist leiden tot veel meer vragen. Op de eerste plaats moest Bressers contact opnemen met Foley. Verdomme.


John Bressers (1/5) Gelijke kansen

De dood van Manfred Pastoor zorgde gedurende enkele weken voor ophef in de media – een oudere man die op klaarlichte dag was doodgeschoten. Bressers had weinig anders verwacht en deponeerde een dag later de brokstukken van zijn wapen en het koffertje in de Maas. Er zou nooit een dader worden gevonden. Het hondje lag er met een pistoolschot, net als zijn baasje, maar de zaak bleek toch spoedig ingewikkelder te liggen. Pastoor had samengewoond met een vrouw die dood op bed lag, vermoord met hetzelfde wapen dat ook voor het dier was gebruikt. Na deze onthulling verdween de aandacht enigszins, aangezien de dode eveneens schuldig was aan moord.

Ondanks alle speculaties in de pers kwam de zaak al spoedig op een dood spoor terecht. Zelfs een vage beschrijving van een man die eventueel als dader kon worden aangemerkt – minimaal betrokkene – leidde tot geen enkele bruikbare aanwijzing. Bressers volgde de affaire op een gepaste afstand en bracht vijf maanden door in zijn Veluwse bungalow. In de tussentijd wimpelde hij aanbiedingen af om opnieuw in een talkshow te verschijnen – hij overwoog bovendien nooit meer in zulke programma’s te verschijnen.

Halverwege maart keerde hij terug – de dag na zijn terugkeer wandelde hij naar de winkel om zijn lectuur te halen, zoals altijd – er leek niets te zijn veranderd.

“We hebben u gemist, mijnheer Bressers,” zei een vrouw, er wiebelde een knotje bovenop haar hoofd.

“Volgens mij had ik een berichtje gestuurd.”

“Ja-a, maar dan kunnen we u als vaste klant nog wel erg missen. We zien u graag binnenkomen, hoor.”

“Deze keer blijf ik een tijdje.”

Bressers verliet de winkel en bestudeerde in de tussentijd de voorpagina van een tijdschrift die de naam vermeldde van een politicus, een snel rijzende ster in de Haagse politiek, een relatieve onbekende – hij was onverwacht lijsttrekker geworden voor zijn partij. Het was woensdagochtend, een week voor de verkiezingen. John Bressers kende hem al, had hem eerder ontmoet – lang geleden. Toch moest hij half januari goed nadenken wanneer hij de goedlachse family man die Nicolas Reijnders heette eerder tegen het lijf was gelopen – een man die premier kon worden.

Twintig jaar geleden om precies te zijn, toen Reijnders als hulpverlener werkte voor een hulporganisatie die Equal Chances heette en belangrijk werk deed in ontwikkelingslanden.

Talentvolle kinderen kregen de kans een opleiding te volgen inclusief diploma en goedbetaalde baan. Er verscheen een grijns op het gezicht van Bressers die hij meteen weer wist te onderdrukken, omdat er een man passeerde met een hondje dat herinnerde aan het dier waarmee Manfred Pastoor zich steeds buiten waagde.  

Reijnders had tijdens zijn verblijf op een Caraïbisch eiland een meisje verkracht en Bressers werd ingeroepen om de man weg te laten komen van het eiland zonder tussenkomst van de politie uiteraard – hij moest het probleem oplossen en dat heeft hij gedaan, hij was een professional.

In zijn archief lag een dossier over de kwestie – verklaringen en ook foto’s die Bressers had genomen. Het was een normale procedure. Reijnders protesteerde, terwijl het meisje bewusteloos op bed lag. Ook daar nam hij foto’s van – een heel jonge Reijnders die zich op stond te vinden over Bressers – vanwege de foto’s. Als belastend materiaal.

Reijnders echt had gedacht dat hij zomaar weg zou kunnen lopen.

“Het moet, anders help ik je niet,” was het antwoord van Bressers geweest, “zo zijn de regels van het spel.”

“Oké – oké, het is mijn eigen schuld,” zei Reijnders.

Het was vooral zelfbescherming – als incident manager, zoals Foley de functie altijd noemde, kon je wel eens in problemen komen, als de plaatselijke politie zich met een kwestie begon te bemoeien – er mochten nooit vraagtekens bestaan over de schuldvraag – Reijnders had het gedaan en Bressers zou hem nooit laten vertrekken, als hij weigerde op te schrijven dàt hij het ook had gedaan, dus een meisje verkracht. Bressers gooide een pen en kladblok op het tafeltje. “Ik wil dat je opschrijft wat er is gebeurd – ja, een bekentenis.”

“Ja maar – ik.”

“Luister eens, jongen. Ik vind je een eersteklas viespeuk, een pervert, het zou me geen moeite kosten om je te neer te knallen, maar ik ben een prof en doe wat me is gevraagd. Jij hebt haar verkracht, ik zorg ervoor dat je over een paar uur in het vliegtuig zit.”

Bressers stak zijn vingers achter zijn broekriem, zodat zijn pistool bloot kwam te liggen – een bewuste actie, aangezien Reijnders verdomd goed diende te beseffen wat hij riskeerde als hij weigerde mee te werken.

“Oké,” zei Reijnders die alleen een onderbroek aan had – hij begon direct te schrijven – na bijna tien minuten legde hij de pen neer en wachtte hij af.

Bressers verbaasde zich er enigszins over dat Reijnders de woorden zomaar op had kunnen schrijven, las de verklaring en knikte eenmaal met zijn hoofd. “Naam – handtekening – datum – plaats.”

Reijnders deed wat hem werd opgedragen – slaakte tenslotte een diepe zucht, alsof het nu echt tot zijn bewustzijn scheen door te dringen dat zijn leven een andere richting had genomen. Er lag een handgeschreven verklaring – daarin noemde hij zich een verkrachter – een zestienjarig meisje – mogelijk zelfs jonger – Bressers wilde de mogelijkheid niet uitsluiten – zulke meiden zagen er vaak ouder uit.

Reijnders kleedde zich aan – hij nam amper de moeite zijn veters te strikken. “Alles verzameld?”, vroeg Bressers.

Reijnders zei geen woord en knikte alleen.

‘Nog één ding,” zei Bressers, “ik ga een dossier aanleggen over – het meisje en jou – er zal nooit wat mee worden gedaan – je hebt mijn woord – zo zijn de regels van de firma.” Reijnders beet op zijn onderlip, veegde een traantje weg, al dan niet denkbeeldig. “Je mag een carrière nastreven in het bedrijfsleven, gemeenteraad is eveneens toegestaan, een grote Hollandse gemeente – het mag – het landsbestuur is off-limits – in dat geval zou je best wel eens ingehaald kunnen worden door de geesten uit je verleden.”

“Maar – ik moet – het is een familietraditie, net als dit werk – ontwikkelingshulp – samenwerking – als voorbereiding op een politieke carrière – net als mijn vader en grootvader moet ik minister worden.”

“Je hebt je rechten verspeeld,” zei Bressers die de ogen van Reijnders steeds groter zag worden – als een opgejaagd hert dat in een felle lichtbalk staarde. “Kijk – het meisje is nog altijd bewusteloos – of heb je haar een of ander middel toegediend en heeft ze zelf geen flauw idee wat haar is overkomen – zo’n vieze drug?”

“Ik zit helemaal klem – je hebt een bekentenis.”

“Je bent een viespeuk, een pervert, een smeerlap.”

Reijnders maakte de deur open en wilde weglopen.

“Totaal geen respect voor de Majesteit,” zei Bressers.

Twintig jaar later liep Bressers naar huis en probeerde hij de spoken uit zijn eigen verleden te verjagen. Reijnders had nooit goedkope olie ingekocht voor welk bedrijf dan ook, maar gewerkt als hulpverlener – Equal Chances, gelijke kansen voor alle kinderen, al moesten ze tot de kerk van de familie Reijnders  behoren. Bressers passeerde enkele restaurantjes die juist de deuren begonnen te openen, maar hij vond het te vroeg en misschien at hij vandaag gewoon thuis.

Op de kruising ging hij linksaf – Bressers zag een man aan de overkant die begon over te steken – hoewel het niet duidelijk was of ze elkaar moesten kennen.

“Mijnheer Bressers?”, vroeg de onbekende.

Ze zagen elkaar inderdaad voor het eerst. Bressers zweeg en bestudeerde de jonge man, een dertiger met sluik achterovergekamd haar, een stoppelbaardje.

Bressers dacht aan een goed opgeleide vent die regelmatig in een fitnesszaal terug te vinden was, een beetje gezond leefde, maar ook sigaretten rookte, want hij stonk onmiskenbaar uit zijn mond.

“Ja.”

“Heeft u een minuutje de tijd voor me?”

“Dat gaat wel lukken, denk ik.”

“We hebben een – eh – gemeenschappelijke kennis.”

“O.”

“Hij is de volgende premier van ons land.”

 “Heb je het over deze man?”, vroeg Bressers die de cover van het tijdschrift liet zien.

“Jazeker.”

“En?”

“Mijn werkgever heeft een goed geldbedrag over om – eh – een dossier dat u in bezit hebt te laten verdwijnen – uiteraard moet u dat ook bewijzen – hij wil er een half miljoen euro voor betalen. Ik heb geen idee waarom mijnheer zo’n hoog bedrag wil betalen en het gaat me goed beschouwd geen bliksem aan.”

“Ik kan me voorstellen dat je eerst een hacker aan het werk hebt gezet,” zei Bressers die erbij glimlachte.

Een kortdurende twinkeling in de ogen van de man bewees dat Bressers gelijk moest hebben. “Ach ja.”

“Weet je dat ik dat digitale gedoe nooit goed heb begrepen? Er gaat niets boven ouderwets papier.”

“U moet meewerken, mijnheer Bressers.”

“Is dat zo?”

“In het landsbelang.”

“Hoe heet je eigenlijk?”

“Hans – van der Schoor.”

“Nou – Hans – Wat er in het landsbelang is, heb ik je werkgever al twintig jaar geleden uitgelegd. Daar zat echt geen woord Chinees bij. Anders is hij niet slim genoeg voor het ambt dat hij tegen beter weten in ambieert. Ik heb hem heel goed gewaarschuwd.”

“Mijn werkgever vindt afwijzingen niet zo leuk.”

Bressers begon verder te lopen en liet Van der Schoor achter – een incident manager had verregaande bevoegdheden om te handelen zoals hij nodig vond. Sinds zijn pensionering was hij hooguit archivaris, de beheerder van een explosieve verzameling dossiers.

“Hier is het laatste woord niet over gezegd!”, riep Van der Schoor en zijn stemde galmde door de straat.

John Bressers draaide zich direct om en liep terug – rug kaarsrecht, kin omhoog, een dreigende blik in zijn ogen, zoals hij goed wist hoe je moest intimideren.

“Ik was incident manager – een probleemoplosser – nu ben ik archivaris en die is onschendbaar,” zei hij. “Daar kan geen twijfel over bestaan – je hebt je in een spel laten meetrekken dat je onmogelijk kunt overzien.” Bressers liep naar huis, stak de sleutel in het slot en opende de deur – het was stil op straat.

Nadat hij de hal betrad en de deur dicht had gedaan, mompelde hij enkele vloeken – zijn gedachten gingen niet terug naar het meisje – twintig jaar geleden, maar een ambitieuze politicus die de verwachtingen van zijn familie moest waarmaken. Het was stil in huis.

In de woonkamer gooide hij zijn tijdschriften op tafel – zelf nam hij spelend met zijn telefoon plaats – het ging om Reijnders die het dossier wilde kopen – de werkgever die Van der Schoor bedoelde. Wie anders? Bressers tikte de pincode van zijn toestel en begon een sms’je te tikken – voor Foley.

Zoals Van der Schoor al had gemerkt, deed Bressers zelden of nooit iets digitaals, zeker geen belangrijke informatie. ‘Een assistent van – vermoedelijk – Reijnders wil het dossier kopen voor een half miljoen euro.’  Ze moesten er al maanden mee bezig zijn geweest – het team Reijnders – zelfs een poging om zijn PC te hacken. Uiteraard zouden er politieke tegenstanders kunnen zijn die het dossier graag wilden hebben, maar niemand anders dan alleen Reijnders kon op de hoogte zijn van de explosieve inhoud – een bekentenis die nooit op een ander moment geschreven had kunnen zijn – sinds vandaag een tikkende tijdbom, aangezien Reijnders de regels had overtreden – door zijn lijsttrekkerschap en een assistent die de kwestie heel graag wilde regelen.

De voordeurbel ging – hij griste zijn telefoon mee en deed de deur open. Het was de buurman – bijna tien jaar ouder dan Bressers – een aardige vent – getrouwd – geen hond, wel een kat. “Leuk dat je weer thuis bent, John. Ik zag je discussiëren met die engerd.”

“Engerd?”, vroeg Bressers die erbij glimlachte.

“Ja, volgens mijn vrouw en ze heeft gelijk. Die kerel loopt hier al een paar weken rond te hangen. Dan ben je toch wel een beetje een engerd. Vind je ook niet?”

“Ja. Helemaal. Je hebt gelijk.”

“Meer wou ik niet zeggen. Alleen dat.”

“Bedankt, buurman. Als ik eens wat terug kan doen.”

“Ik weet je te vinden.”

Zijn voordeur viel zachtjes in het slot, terwijl Bressers probeerde te bedenken wat het betekende dat Van der Schoor zijn huis wekenlang in de gaten had gehouden – een engerd, zoals de buurtjes hem noemden. Het was geen toevallige ontmoeting en Bressers had dit ook geen moment willen geloven. Hij betrad de woonkamer en wilde alweer plaatsnemen – zijn telefoon begon te trillen – het was zijn dochter die belde – Maaike, zo heette ze. “Met mij,” zei hij.

“Hoe is het, pap?”

“Goed – ik ben weer thuis.”

“Mooi.”

“Hoezo?”

“Nou, dan kom ik vanmiddag effetjes langs.”

“Toevallig ben ik thuis. De hele dag.”

“Da’s helemaal niet toevallig.”

“Nee, niet echt. Is er iets?” Maaike klonk net iets minder opgewekt dan normaal. Het viel echt op.

“Nee – eh – ja – of eigenlijk is het wel leuk. Denk ik.”

“Je klinkt niet erg overtuigd, lieverd.”

“Ik kan gaan werken – als incident manager.”

“Wie heb je gesproken?, vroeg hij.

“Een zekere mijnheer Grijs – Michel Grijs.”

“Incident manager?”

“Ja.”