De motor van het schip bromde vrijwel onhoorbaar, terwijl ze langzaam met de stroom mee werden genomen. Joeri keek in het water en zag de geheimzinnige vismensen bewegen, alsof ze de Holland leken te begeleiden tijdens haar vertrek. Harm wierp een blik over de rand voordat hij ging zitten en zei: “Je moet geen hand in het water steken, Joeri, want je bent hem gegarandeerd kwijt.” Hij onderdrukte een glimlach waarbij zijn mondhoeken al voorzichtig omhoog gingen. “Ik heb de moeder van Hilde gesproken – je weet wel – een opmerking over een droom en Marith speelde uiteraard, zoals zo vaak, een opvallende hoofdrol.”
“Verontrustend,” zei Joeri.
“Je maakt je zorgen.”
“Uiteraard.”
“Alpaca is een vreemde wereld,” zei Harm. “We leven hier nu zo’n tien jaar, denk ik. We denken dat er buiten onszelf geen andere mensen meer zijn, zeker sinds de wraakactie van Marith. Je hebt je vooral beziggehouden met je leerlinge en dat begrijp ik heel goed – we hebben wel een onderzoek gedaan – meer als een steekproef, zoals je begrijpt. Het is ondoenlijk om alle doden op de kant te halen. Ik heb eerlijk gezegd louter stadsbewoners gezien.”
“Kende je ze zo goed dan?”, vroeg Joeri.
“We hadden contact.”
Elise reikte beide mannen een beker water aan. Joeri klemde zijn vingers er omheen en nam een slokje. “We hebben Marith nodig. Dat weet je. Er is geen ruimte voor bijgeloof en brandstapels, ook niet als er iets fout gaat,” zei Joeri.
“Je hebt net als ik de vliegtuigwrakken gezien en geloof me als ik zeg dat er ook echte schepen aan de grond zijn gelopen – verderop – we hebben het onderzocht – daar hadden we genoeg tijd voor. Er komen al heel lang mensen vanuit onze eigen wereld, die van de aarde, tegen hun wil op Alpaca terecht en ze wilden uiteraard zo snel mogelijk naar huis, zullen beslist pogingen hebben ondernomen om terug te gaan. Dit stukje van Alpaca is gevaarlijk, zeer vijandig voor mensen die een ongestoord bestaan willen leiden. Altijd waren we bang dat de stad eerdaags onder de voet zou worden gelopen door grote aantallen lijkenvreters, maar het blijkt een meisje van tien te zijn die ervoor heeft gezorgd dat er alleen ruïnes zijn overgebleven – de mensen zijn gedood, vermoord – allemaal – van de Alpacaanse bodem gevaagd, omdat Marith opa Koen wilde wreken, een man die haar beschermde. Natuurlijk moet je jezelf een vraag stellen. Wie beschermt ons tegen het meisje? Je hoeft geen angst te hebben dat we iets zouden willen doen, bovendien krijg je amper de kans om iets uit te richten. Dit leidt wel tot een nieuwe vraag, die minstens zo verontrustend is. Wie beschermt ons tegen Marith als jou wat overkomt?” Harm wachtte hierna eventjes, nam een slok water. “Ga me niet vertellen dat Elise het op zich zal nemen om de macht, die in het meisje huist, te controleren.”
“Het is mijn taak om haar dat te leren,” zei Joeri.
“Marith.”
“Ja, natuurlijk.”
“Wat ik bedoelde te zeggen,” zei Harm die een nieuwe slok water nam. “Zoals je hebt geconstateerd is er al heel erg lang een soort verbinding tussen onze eigen aarde en Alpaca – bovendien zijn de vliegtuigen en schepen in totaal verschillende tijdvakken door een poort gekomen, zodat er sprake lijkt te zijn van willekeur – heden, verleden en zelfs toekomst. Kijk maar eens naar het schip dat aan stuurboord ligt.”
Harm stond op en wees naar een schip dat ongeveer aan het einde van de zeventiende eeuw moest zijn gebouwd, het lag niet in het water, maar was op een of andere manier gevangen in een paar grote bomen. Joeri kwam omhoog en keek naar het schip waarvan hij een naam probeerde te vinden, maar dat lukte niet.
“Ik vrees de dag waarop ons lot afhangt van de grillen van een tienjarig meisje, zonder twijfel de machtigste heks die deze wereld ooit heeft gekend.”
“Ze brengt ons thuis,” zei Joeri, “dat zul je zien.”
“De mannen en vrouwen hebben me gevraagd dit met je te bespreken,” zei Harm, “hun angsten te delen.”
Joeri legde een hand op Harms schouder. “Alles komt goed. Dat zul je zien. Ik ken mijn taak – geloof me.”
Wat Harm bedoelde te zeggen – begreep Joeri, toen hij weer plaatsnam en tegen de reling leunde – er waren genoeg kansen voor een meisje zoals Marith om een bestaan op te bouwen, als heks, omdat Alpaca talloze nederzettingen en steden zou moeten kennen, buiten de stad die ze net had vernietigd. Een tactiek van verschroeide aarde, om de aardse wereld bij voorkeur veilig te houden voor een magie zoals die van Marith – waar haar duivelse vloek ook vandaan mocht komen – want erg natuurlijk vond hij hem niet.
Iemand moest het haar bijna hebben aangedaan, zoals vaker gebeurde in oude verhalen. Misschien was de destructieve kracht, die in Marith huisde, wel het werk van een onbekende heks – een tovenaar. Joeri herinnerde zich Dennis, de doppelgänger, toen hij op het vlot klauterde – de ballon steeg steeds sneller. De verbazing van Marith, of verbijstering, leek oprecht te zijn, maar ze hield haar echte emoties verborgen. Als een volleerde actrice in plaats van een kind. Er ging een onbekende ziel verborgen achter het gezicht van Marith – die zoveel leek op zijn eigen leerlinge, hij kende haar zelfs erg goed – toch week ze op bepaalde punten duidelijk af – ze toonde zich minder gesloten, oogde gezonder, bleek een vrolijker persoonlijkheid te zijn.
Gesprekken gingen verder, kinderen staarden naar een landschap dat langzaam veranderde – er groeide minder bomen en struiken, het werd kaler – een glooiende grasvlakte – Joeri verwachtte ruiters te zien, afstammelingen van schipbreukelingen die domweg andere keuzes hadden gemaakt, ofschoon Koen had opgemerkt dat alle mensen in de stad woonden. Was dit niet een normale opvatting voor een stedeling? Koen wist zich geen ander leven voor te stellen buiten de stadsmuren van Alpaca. Hij ving losse zinsdelen op, soms alleen woorden, terwijl Joeri naar de oever bleef staren. Marith kwam naast hem staan. “Heb je altijd al kunnen – toveren?”, vroeg hij.
Ze haalde haar schouders op – hoofd hing scheef – Marith beet op haar lip. “Ik weet het echt niet.”
“Wat is je oudste herinnering?”
Joeri legde zijn handen op de reling en keek geboeid naar een kudde paarden, al waren ze veel groter dan de dieren hij op aarde had aanschouwd.
“Het is heel raar,” zei ze.
“Dat maakt niet zoveel uit.”
“Ik droomde, nee, ik dacht dat ik droomde, maar het gebeurde echt, in werkelijkheid zweefde ik in een soort bubbel. Eigenlijk vond ik het best wel leuk – tot ik ontdekte dat er ook mannen en vrouwen waren die me bewaakten en ongelofelijk bang leken te zijn.” Opnieuw sprak Marith volwassener dan haar leeftijd rechtvaardigde, het klonk heel natuurlijk, alsof er een onbekende geest in haar hoofd had plaatsgenomen. Joeri vond het ineens aannemelijk dat het zo was. “Ik werd me ineens bewust van een jonge prins, die Atari heette en erg nieuwsgierig was – hij bevrijdde me uit mijn bubbel – ik heb geen idee wat er toen gebeurde, maar opeens werd ik ook echt wakker, voelde mijn lichaam. Ik hoorde stemmen die spraken van een enorme stommeling, ze bedoelden Atari, toen heb ik hem zijn bijnaam gegeven. Prins Stommeling.”
Joeri keek heel eventjes opzij en zag Harm die zijn armen in de lucht hield om zich te verontschuldigen.
“Atari, oftewel prins Stommeling.”
“Ja, zo noemde ik hem. Hij durfde niet eens boos te worden,” zei Marith die erbij lachte – zo’n aanstekelijke lach die alle mensen blij moest maken.
“Prins Stommeling,” herhaalde Joeri.
“Je gelooft me niet, hè?”
“Een bubbel.”
“Ja, een droom waarin je droomt dat je droomt, vervolgens wakker wordt, maar nog steeds droomt.”
“Da’s ingewikkeld.”
“Ik vind van niet.”
“Je werd wakker in het paleis – in de stad.”
“Nee joh, natuurlijk niet. Ik werd heel ergens anders wakker – echt, heel ver daar vandaan,” zei Marith.
“Wat zei opa Koen hiervan?”
“Ik deed alsof ik alles was vergeten.”
“Hoe weet ik nou of je de waarheid zegt?”
“Dat doe ik gewoon.”
“Het is ingewikkeld.”
“Ach, misschien heb je wel gelijk.”
“Daarstraks vroeg je of je een heks was.”
“Ja.”
“Alsof het idee je heel erg verbaasde.”
“Wat?”
“Nu doe je het weer, Marith.”
“Mensen horen de waarheid liever niet, bovendien krijgen ze een hekel aan me, als ze weten wat ik ben.”
“Ze zijn bang. Da’s normaal.”
“Nou en.”
“Iemand die met één enkele gedachte een complete stad van de aardbodem – eh – Alpacabodem vaagt.”
“Als je het zo zegt.”
“Daar wordt iedereen bang van.”
“Best wel, denk ik.”
“Je lijkt heel veel op een meisje in mijn klas, bent haar ook echt, tegelijkertijd heb ik vaak het idee dat je een compleet ander mens bent – engel of demon – waardoor ik me afvraag wat er zou gebeuren als je meegaat naar huis – je wilde wèl graag mee naar huis, toen ik je voor het eerst zag in het huis van opa Koen.”
“Natuurlijk. Dat wou je zien. Dat was ook normaal.”
“Wie ben je dan echt?”
“Marith.” Ze trok er een heel serieus gezicht bij.
“Soms wel, ja.”
Stroomopwaarts verschenen er twee rotsformaties, maar Joeri stelde al heel snel vast dat het kunstmatige constructies waren – twee gigantische standbeelden, waarbij de man een zeis vasthield en het mes in de bodem van de rivier scheen te verdwijnen – tegenover hem stond een vrouw die in elke hand een wereldbol had – ze droegen allebei lange kapmantels, maar Joeri herkende het gezicht van de vrouw – als een alleenstaande moeder. Hij keek naar Marith, terwijl de Holland voorbij dreef – de motor stond uit – er stond een stroming die zo sterk was dat de boot werd voortgetrokken naar een onbekend punt in de verte. Het vrouwelijke standbeeld was als de moeder van Marith, het andere vertoonde een ernstig gezicht, als een vorst die zojuist een moeilijk oordeel heeft geveld.
“Misschien Atari zelf, als hij ouder is geworden.”
Hij dacht aan de vrouw – wie ze moest voorstellen.
“Elektra, godin van de twee werelden, het leven en de dood.”
Joeri zag de beeltenis van Marith – ze zou, anders dan haar naamgenoot in zijn klas, de godin Elektra moeten zijn, dus hoorde hij zich nu af te vragen of ze het leven kwam brengen of misschien toch de dood.
“Het is de poort van Nachro,” zei Marith die nog altijd een volwassen stem gebruikte, toch stond er een tienjarig meisje naast hem, als een geest. “Daardoor komt het terug. Dat is de waarheid. Ik breng jullie thuis. Geloof me – ik ben niet degene die jij in me herkent.” Zo had ze vanaf de eerste dag geklonken. Een tienjarig meisje dat klonk als een volwassene.
“Ik geloof je.”
“Dus je brengt ons echt naar huis?”, vroeg Harm.
“Vanzelf – je kunt nog zolang dood zijn.”
Joeri begreep dat de onbekende geest, of godin, die in Marith leefde, nooit de volledige reis zou meemaken. Godin van de twee werelden, Elektra, zo heette ze kennelijk, of ze had een onbekende naam met exact dezelfde betekenis. Ze bleef op Alpaca, want dit was thuis – ze bracht Joeri weer terug en dat was alles.
“Wijze woorden voor een – ,” zei Harm.
“Ik weet wat je denkt,” zei Marith die naar Joeri keek – ze leek alle anderen te negeren. “Ik ben hier, maar ook daarginds – jij komt er vandaan en kent het meisje erg goed, ik ben haar voor een groot deel zelf en snap dat een deel van haar persoonlijkheid is afgesplitst. We zullen de puzzel weer compleet moeten maken.”
“Komt het goed?’, vroeg Joeri.
“Man overboord!”, schreeuwde Paul.
De lippen van Marith bewogen teveel voor een simpele bevestiging. Hij miste haar reactie volledig door de opwinding die losbarstte, er was iemand overboord geslagen – nee, het zat anders – er was niemand over de reling gevallen of gesprongen, er hadden geen afwijkende geluiden geklonken, bovendien constateerde hij dat de vismensen waren verdwenen. Het viel hem nu pas voor het eerst op.
“Wie is het?”, vroeg Harm.
Alle mannen, vrouwen en kinderen dromden samen op de voorplecht, voor zover dat mogelijk was. Joeri zag een flard van de luchtballon die in het water dreef – verderop lag er nog een stuk, zelfs het vlot, of een afgebroken deel ervan dat in het water dreef, net als Dennis die zich had vastgeklampt aan het hout. Kinderen werden weggestuurd, oudere jongens en meisjes mopperden, omdat ze dit niet mochten zien.
“Hij is dood,” zei Paul.
“Je moet het zeker weten,” zei Reindert.
“Haal hem aan boord dan!”, riep Esmeralda.
Paul en Reindert namen de taak op zich om het lichaam aan boord te trekken, omdat ze nu eenmaal zeker moesten weten of Dennis, de doppelgänger, inderdaad was overleden. Joeri zag het meteen, toen ze het lichaam omdraaiden – een deel van het gezicht was verminkt, alsof er iemand van zijn vlees had gegeten. De meeste schipbreukelingen keken weg.
“Mijn vader was al dood, mama heeft het zelf gezegd,” zei Marith die achteraan bleef staan – ze hoefde het dode lichaam van Dennis niet te zien. Het tienjarige meisje had blijkbaar de overhand gekregen.
“Ik probeer het te begrijpen,” zei Joeri.
“Het was een ziekte met een lelijke naam.”
12 maart 2018
Plaats een reactie