Ze hadden al zolang in de buik van een vulkaan gewoond, werden er beschermd tegen massa’s regenwater die er nu en dan neervielen, maar de aanwezigheid van zoveel moderne technologie diende als basis voor nieuwe vindingen. De boot was gemaakt van hout, zoals Joeri al verwachtte, anders dan klassieke Vikingschepen was deze boot voorzien van een echte kajuit – Joeri liep op het dek – er stond een mast, dus ze konden gebruikmaken van de wind, als het al nodig was, want Roel en Harry hadden afgelopen periode een motor gebouwd die ook echt werkte – het moest een ongelofelijke zoektocht zijn geweest, maandenlang zoeken, alsof ze op een vuilnisbelt van vele vierkante kilometers groot naar geschikte onderdelen zochten. Joeri hoorde de uitleg van Roel die overduidelijk had gezegd niet zo nodig weg te hoeven, maar zijn kennis in dienst van de gemeenschap had gesteld en een schip gebouwd die voorzien was van een echte motor.
“Hij heeft gelijk, hoor,” zei Roel, “ik begrijp het wel. Natuurlijk moeten we vertrekken – we hebben er overigens al vele tientallen keren over gesproken.”
Joeri bestudeerde een ingenieuze constructie – een echt fornuis gemaakt van bakstenen, de vloer en wand er omheen waren beschermd met metaal afkomstig van – jawel – een vliegtuig. Hij had ooit eens op een zestiende-eeuws schip gestaan en een vergelijkbare constructie bestudeerd, al waren er toen andere materialen gebruikt, geen brandvast metaal zoals nu.
“We moeten brood kunnen bakken,” zei Paul.
“Vlees,” zei Joeri.
“Je krijgt erg weinig vlees op Alpaca, het zou besmet kunnen zijn, dat kunnen we niet onderzoeken,” zei Paul. “Daarom kiezen we het zekere voor het onzekere. Het is niet altijd even prettig – ik ben altijd een vleeseter geweest – het is het eerste wat ik ga doen als ik weer thuis ben – een goeie biefstuk eten.”
“In de stad werd er vlees gegeten,” zei Joeri.
“Konijn, denk ik,” zei Paul.
“Ja.”
“De konijnen komen uit een vliegtuig,” zei Roel.
“Hoe was het om hier neer te komen?”, vroeg Joeri wiens eerste kennismaking met Alpaca anders was verlopen. Deze mannen hadden aan boord van een vliegtuig gezeten en verwachtten aan het eind van wat misschien een lange reis moest zijn geweest in Amsterdam of Parijs uit te stappen – in plaats daarvan kwamen ze op een woeste, vijandige planeet terecht.
“Jij zou het moeten weten,” merkte Roel op.
“Ik ben geen schipbreukeling,” reageerde Joeri.
Roel en Harry stopten met hun bezigheden.
“Marith – of beter gezegd – een doppelgänger die veel lijkt op het meisje – heeft me hierheen gestuurd – ineens stond ik op een vlakte tussen duizenden bomen die konden praten – ze huilden tranen van bloed. Mijn vinger was al in een takje veranderd. Daarom ben ik over de rand gesprongen – één van de boommensen zei het ook – het was de enige oplossing – het moest.”
“Dus toch,” zei Harry.
“Het meisje wil naar huis,” zei Paul.
“Wie niet?”, vroeg Joeri.
“Mijn zoon vertelde dat Marith opzettelijk de storm heeft laten losbarsten om zich te wreken op alle mensen in de stad – omdat ze iemand hebben gedood die door Marith ‘opa Koen’ wordt genoemd, ze heeft bij hem gewoond. Ze zou dit hebben verteld.”
“Tijd voor een goed gesprek,” zei Joeri.
Uiteraard zou hij alle verklaringen die verwezen naar bovennatuurlijke machten als onzin terzijde moeten schuiven. Toch wist hij sinds zijn aankomst op Alpaca dat hij dit niet langer mocht doen. Sinds de doppelgänger van Marith, het stille meisje uit zijn klas, Joeri naar een onbekende vijandige wereld had gestuurd. Hij had meer vreemde dingen gezien. Mensen die in bomen waren veranderd. Hij dreigde zelf eveneens te transformeren in zo’n boom en was vervolgens over de rand van een klif gesprongen, een daad waarmee hij zeker zijn eigen leven had gered – ofschoon het weinig met redelijkheid te maken had. Een complete stad wegvagen, omdat enkele soldaten verantwoordelijk waren voor de dood van opa Koen – dat was beslist onredelijk. Hoe zou Joeri een dergelijke verwoestende macht kunnen beheersen? Als onderwijzer wilde hij om te beginnen Marith duidelijk maken wat haar macht feitelijk inhield – zonder Marith mee te slepen naar de rivieroever om haar keihard te confronteren met de doden. In ieder geval zou hij Marith moeten laten inzien welke onvoorstelbare kracht ze diende te beheersen en zo mogelijk ook kanaliseren, hoewel de schipbreukelingen hun angst voor het meisje net zo goed onder controle moesten zien te houden, anders zouden ze nooit thuis komen.
De ochtend verliep heel geleidelijk in een middag die alle drukte met zich meebracht aan de vooravond van een lange reis, zo eentje die hen thuis moest brengen. Spullen werden naar de boot gebracht, iedereen werkte mee, ook Joeri, dus van een gesprek kwam voorlopig weinig terecht. Het ruim van de Holland, zoals het schip heette, werd helemaal volgestouwd. ’s Avonds, toen ze vermoeid wachtten op het eten, ging hij naast het meisje zitten dat al zat te knikkebollen.
“Je moet nog eventjes wakker blijven, Marith,” zei Joeri. Er lag een zakelijke klank in zijn stem waardoor ze direct haar ogen opende en aandachtig toekeek.
“Doe ik ook, meester Joeri.”
“Mooi. We moeten praten. Jij en ik.”
“Ja, dat weet ik.”
“Gelukkig. Enig idee waarover?”
“Nee,” zei ze.
“Ik heb gehoord dat jij de storm hebt gebruikt om de mensen in de stad te straffen voor wat ze opa Koen hebben aangedaan,” zei Joeri en Marith luisterde alleen, maar zei helemaal niets. Er zaten een paar mannen en vrouwen mee te luisteren die zich net zo min met het gesprek wilden bemoeien. Waarschijnlijk voelden ze zich nogal opgelucht, omdat ze dit niet met het meisje hoefden te bespreken. “Vroeger zou ik hebben gezegd dat dit onmogelijk zou zijn geweest, voordat een meisje, dat sterk op jou lijkt, mij hier, dus op Alpaca, terecht liet komen – ja, ze leek op jou – of lijkt op jou, want ik moet ervan uitgaan dat ze leeft.”
“Ik was alleen maar een beetje boos,” zei ze.
“Hoeveel mensen zijn er – denk je – die hetzelfde kunnen als jij?”, vroeg Joeri die korte tijd op een antwoord wachtte. Marith haalde haar schouders op als teken dat ze het niet wist. Dat was wel eerlijk. “Vermoedelijk heb je een talent geërfd van je vader. Ik weet het bijna zeker. Je hebt het van je vader, maar hij is niet de man die zich Dennis noemde tijdens ons avontuur met de luchtballon. De man waarvan je moeder heeft gezegd dat hij dood was gegaan en ja – je hebt je dapper gehouden, goed geacteerd, nadat we met de luchtballon waren ontsnapt. Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat ik het erg moeilijk vind, hoor. Dat geldt voor de meeste mensen die op dit moment bij ons in het dorp zijn.”
Haar lippen vormden twee woorden: ‘Dank je.’
“Het betekent dat je een grote gave hebt, Marith. Je kunt dingen laten gebeuren. Ik kan dat niet. Maar Roel en Harry, Elise en Harm kunnen dat evenmin, net als hun kinderen – je bent de enige – Dennis niet te vergeten – die kan dat ook – vermoedelijk is hij de reden waarom alle vliegtuigen hier zijn gecrasht.”
“Dat is heel slecht,” zei Marith.
“Zo’n zware storm over een stad heen laten komen – dat mag je ook helemaal niet doen – sterker nog – je mag het ook echt nooit meer doen. Het is niet goed.”
“Ik wilde het niet echt – ik dacht er alleen aan.”
“Je was erg boos vanwege opa Koen.”
Joeri zag de ogen van Marith heen en weer schieten.
“Ja,” zei ze.
“Misschien moet je maar eens – om te beginnen – een dagboek bijhouden – opschrijven wat je voelt, zodat je de emoties die in je lijf rondrazen op een andere, veel veiliger manier kunt laten ontsnappen. Tekenen mag ook, als je dat leuker vindt. Het helpt.”
Marith staarde naar Joeri en zei geen woord.
“Je mag er ook altijd over praten,” zei hij, terwijl zijn mondhoeken omhoog gingen, “maar opschrijven wat je voelt, tekenen – dat vind ik een heel goed idee.”
“Dan ga ik tekenen, denk ik,” zei ze.
“Zolang je – wat je voelt – maar niet opeet. Dat is voor niemand goed, voor jou en ons allemaal ook erg slecht. Uiteraard kun je er met mij over praten, of Elise,” zei Joeri die hierna even wachtte – want ze luisterde aandachtig, zoveel was duidelijk, al bemoeide ze zich tot dusverre niet met het gesprek, “je kunt ook bij Elise terecht, ze vindt het vast goed.”
Elise knikte met haar hoofd. “Beslist.” Ze stond op en legde een hand op Mariths schouder. “We gaan bij de andere kinderen kijken, ze beginnen met eten.”
Ze liepen weg en Marith leek nog iets te vertellen, terwijl Joeri aan de woorden van het meisje dacht.
‘Ik was alleen maar een beetje boos.’
Harm stond vrij onverwacht naast Joeri en zei: “Het vreemdste gesprek dat ik ooit heb aangehoord en ik moet er ook echt elk woord van geloven. Mijn God. Ze heeft de stad weggevaagd om de dood van opa Koen te wreken – een complete stad, al snapt ze nauwelijks wat ze heeft aangericht. Wat een macht!”
“Hoe is Marith op Alpaca terechtgekomen?”, vroeg Reindert die het meisje net als iedereen nastaarde.
“Dat wist ze niet,” zei Joeri. “Ik geloof haar.”
“Is het belangrijk?”, vroeg Paul.
“Ja,” zei Harm. “Ze is de sleutel.”
“Joeri en Elise moeten proberen uit te vissen hoe ze de sleutel kan gebruiken – alleen zo komen we thuis.”
“Inderdaad,” zei Joeri. “Dankzij opa Koen die voorkwam dat ze zou worden misbruikt als seksslavin, hij heeft een eerdere ramp uitgesteld. We mogen de oude Koen heel erg dankbaar zijn.”
“Wat is er met hem gebeurd?”, vroeg Reindert.
“Hij heeft zich dood laten slaan, zodat Marith en ik konden ontsnappen – ze heeft alles gezien – alles.”
“Jee, wat erg.”
“Daarna wist Dennis op het vlot te klimmen, de ballon had op dat moment al een aardige hoogte gekregen. Hij leek sterk op de vader van Marith, maar in werkelijkheid bleek hij de doppelgänger te zijn.”
“Twee kanten van dezelfde medaille, als een persoonlijkheid die zich heeft opgesplitst, het doet me een beetje denken aan Jekyll en Hide,” zei Harm.
“Daar lijkt het op, maar ik weet niet goed of het klopt – mijn intuïtie zegt dat het anders zit. Ik bedoel – Marith lijkt een heel normaal meisje, denkt heel gewone dingen, net als alle andere kinderen, maar ze heeft de griezelige gave om de dingen echt te laten gebeuren.”
“Goed en slecht – dat bedoel je?”, vroeg Reindert.
“Precies. Ze is niet anders dan andere kinderen.”
“Ze lijkt op een mutant,” zei Harm.
“Marith brengt ons thuis,” zei Joeri.
De volgende ochtend daalden ze allemaal voor een laatste keer de helling af – Joeri en Marith liepen bijna achteraan – het meisje leek het gesprek van gisteren alweer te zijn vergeten. Gelukkig dreven er geen lichamen meer in het water, al zouden ze er onderweg nog een stel tegen kunnen komen. Ongeveer dertig meter onder de top veranderden plantjes in een ondoordringbare jungle, afgezien van de brede strook die door de bewoners van het dorp vrij was gemaakt, omdat ze hout nodig hadden gehad voor een boot – daarna bleven ze nieuwe aangroei wegbranden – zo had Harm uitgelegd – een vrij uitzicht op de rivier was cruciaal geweest voor de dorpelingen. Joeri zag ernstige gezichten van mannen en vrouwen die een vertrek diep in hun hart betreurden – zoveel was wel duidelijk – de boodschap lag in vrijwel alle ogen, ook die van Harm – bovendien waren ze afhankelijk van een tienjarig meisje, een machtige heks, al snapte ze nauwelijks wat ze had aangericht. Joeri maakte zich zorgen. Zouden hun reisgenoten begrip opbrengen voor het meisje als het tijdens de reis een keer flink tegenzat? Of zouden ze Marith keihard de schuld geven van de problemen die er waren? Omdat ze een zondebok nodig hadden – de geschiedenis was nu eenmaal rijk aan zondebokken en je moest tenslotte iemand de schuld kunnen geven van je ellende.
Ze gingen aan boord – iedereen – één voor éen – eerst een paar mannen, gevolgd door de vrouwen en kinderen – Joeri duwde Marith naar de loopplank, al leek ze totaal geen haast te hebben. Harm en een paar andere mannen, waaronder Reindert, bleven aan de wal – ze stonden te overleggen. Koppen waren geteld. Eerder al. Joeri stond aan dek en hoorde een zesjarig meisje zeggen: “Mijn broer zegt dat jij niet mee naar huis zult gaat – je blijft hier.” Hij draaide zijn hoofd – een meisje genaamd Hilde sprak tegen Marith die op haar beurt haar schouders ophaalde en op zeer overtuigende wijze liet blijken dat ze ook niet wist waar Hilde het over had. De moeder van Hilde trok een ietwat streng gezicht, alsof Hilde wist dat ze dit onderwerp beslist niet mocht bespreken. Met zijn tweeën verdwenen ze in de kajuit, maar Hilde maakte een lange neus, alsof ze het toch echt wel leuk vond.
“Ze heeft een hekel aan me,” zei Marith.
“Je kunt iets bijzonders,” zei Joeri die op het dek ging zitten, terwijl er een schaduw over hem heen viel.
“Ben ik nou een heks?”, vroeg Marith.
“Het lijkt erop, ja,” zei Joeri, “maar er zijn goede heksen en slechte – je bepaalt zelf wat je bent.”
“Dus – dat van de stad Alpaca is echt waar?”
“Ja.”
6 maart 2018
Plaats een reactie