Maandelijks archief: maart 2018

Alpaca (13/13) Een goede reden om terug te gaan

Joeri had een verblijf van amper een week op Alpaca achter de rug. Zoveel hoefde hij zich niet eens aan te passen. Al bleef de herinnering hem bijten. De beelden waren op zijn netvlies gebrand, ook de schutter in het paleis die hem neer had moeten schieten vertoonde zich in een droom – nachtmerrie. Wel ging hij vrij snel weer aan het werk. Hij vond het een opluchting om normaal bezig te zijn in de klas.

Marith woonde bij een pleeggezin in de stad, ging naar een andere school, maar had haar eigen dubbelganger nog steeds niet mogen ontmoeten, ook al bleef ze er regelmatig naar vragen. Joeri ging er regelmatig langs – als hij binnenkwam, leek er nooit veel aan de hand – toch zei de pleegmoeder dat ze normaal erg in zichzelf gekeerd leek te zijn – soms kreeg ze domweg geen enkele reactie van het meisje. Een andere keer begonnen de glazen in de vitrinekast te trillen, alsof er een zware bus of vrachtwagen passeerde. Haar ogen kregen een vreemde kleur, bovendien sprak het meisje een totaal onbekende taal.

Joeri vroeg hoe het ermee ging.

Ze antwoordde: “Ik wil die ander ontmoeten.”

“Zeg eens – Is Elektra er nog?”, vroeg hij.

“Natuurlijk. Wat dacht jij? Ik ben haar ook. Of dacht je soms dat ik alleen het meisje was?,” vroeg Marith.

“Eerlijk gezegd dacht ik dat Elektra op Alpaca was achtergebleven,” zei Joeri, “het zag er mooi uit. Spectaculair. Een mooie show die je hebt opgevoerd.”

“In het paleis van Hellingshoek werd ik zo wakker, je weet het, dat heb ik je verteld, prins Atari heeft me vrijgelaten en ik werd wakker in dit lichaam, de herinneringen zijn van het meisje en Dennis – ja – misschien heeft Dennis het gedaan – dat zou kunnen. Alles draait om de honger naar macht. Welke rol had Dennis bijvoorbeeld in het paleis? Was hij belangrijk? Ik heb eerlijk gezegd geen flauw idee.”

“Waarom wil je zo graag het andere meisje zien?”

“Ik wil gewoon naar huis. Dat is alles.”

“Eerlijk gezegd vond ik het makkelijk, toen je nog gewoon een meisje was en niet een heks of godin.”

“Ik ben een heks waarvan de geest onsterfelijk is, maar het lichaam wordt ouder en sterft tenslotte, ooit zoek ik weer een nieuwe gastvrouw, ja, een vrouw.”

“Wil je me even alleen laten met je pleegouder?”

“Ja.”

Marith verliet de woonkamer, terwijl Joeri de vrouw aankeek die een hand voor haar mond hield. “Ik sta perplex, dus het is ook ècht allemaal gebeurd, zoals de kranten ook schrijven – ze is echt een heks.”

“Ik dacht dat die entiteit op Alpaca was gebleven.”

“En nu?”

“Je hebt het gehoord. Ze wil haar dubbelganger ontmoeten, of beter gezegd: haar doppelgänger.”

“Dus die heeft ook een soort – macht?”

“Ja – geërfd van haar vader – de vraag is alleen welke van de twee mannen haar moeder in bed heeft gehad. Ik denk eerlijk gezegd de verkeerde, de doppelgänger. Gezien de macht die het andere meisje blijkt te hebben. Als onze Marith, die van Alpaca, naar huis gaat, dan zou de betovering beslist kunnen stoppen.”

“En anders?”

“Dan blijven er mensen verdwijnen naar Alpaca.”

“De balans tussen de werelden moet worden hersteld – zo zit het – als ik je goed begrijp,” zei ze.

“Afgezien daarvan – we willen een ontmoeting – de meisjes leren elkaar kennen – wat er daarna gebeurt,” zei Joeri. “ja, dat is voor iedereen een verrassing.”

“Maar je hebt een idee.”

“Ja,” zei Joeri die zich het moment herinnerde waarop hij naar Alpaca verdween; de vlakte van de versteende boommensen, gevolgd door een sprong die eindigde op een mistig strand niet ver van de stad.

“En misschien gebeurt er helemaal niks,” zei hij.

“Geloof je dat echt?’, vroeg Beatrijs, zoals de pleegmoeder heette, ze deed alleen de noodopvang.

Joeri werd zich bewust van Marith die tegen een deurkozijn stond te leunen – de armen over elkaar.

“Ik had een goede reden om mee te gaan,” zei Marith, “en dat deed ik echt niet om hier te blijven wonen.” Joeri hoorde de stem van een machtige heks – Beatrijs sloeg een hand voor haar mond – hield haar adem in. “Joeri praat net zo makkelijk over een doppelgänger, alsof het niks is – ik wil hem geloven, maar ik moet het met eigen ogen zien – mìjn ogen dus niet die van een tienjarig kind als je begrijpt wat ik bedoel.”

“Waarom”, vroeg Joeri. “Ik snap je niet.”

“Er hoort in jullie wereld geen doppelgänger te bestaan,” zei Marith, “het is vreemd. Ik wil het per se zelf hebben gezien – daarna ga ik terug naar huis.”

“Naar Alpaca.”

“Ja,” zei ze.

“Waarom zou je dat nou doen?”, vroeg Beatrijs.

“Ik ga gewoon terug. Punt uit.”

“Bovendien ben ik verantwoordelijk,” zei Beatrijs.

“Daarom gaan we naar de school,” zei Marith, al hoorde de Joeri nog altijd de heks spreken, “confronteren in de klas, er zijn kinderen met telefoontjes. Zo heten die dingen toch? De kinderen en misschien de leerkracht zullen filmen wat er gebeurt. Jij zult nergens de schuld van krijgen.”

Joeri herkende een wilde flikkering in de ogen van Marith, of Elektra, hij probeerde een gedachte te verdringen die ineens was opgekomen en was net zo simpel als gruwelijk, als hij tenminste gelijk had. “Ik begin het ineens door te krijgen – dus wat je hebt gedaan en het is afgrijselijk,” zei Joeri, “de storm – je hebt het meisje helemaal niet gebruikt om de dood van opa Koen te wreken – het was gewoon collateral damage – bijkomende schade, zoals het heet. Het ging je om iets anders, nietwaar Elektra? Je wilde je op een tegenstander wreken. Dennis moest en zou sterven. Heb je daarom een stad met vele duizenden inwoners van de Alpacabodem weggevaagd? Is dat echt de reden waarom je dat gedaan hebt. Vanwege Dennis?”

Marith staarde naar de vloer en zei niets. Vervolgens keek ze Joeri in de ogen – net als Beatrijs die zo geschokt was dat ze geen woord meer kon uitbrengen.

“Wat heeft hij gedaan?’, vroeg Joeri wiens stem ijselijk kalm klonk. “Heeft het met Atari te maken?”

“School,” zei Marith – nu sprak ze zelf. “School!” Ze gilde zo hard dat de oren van Joeri er pijn van deden.

Marith draaide zich snel om, verliet de kamer en rende de trap op – boven sloeg er een deur dicht – Joeri wist heel zeker dat ze geen woord meer zou zeggen.

“En nu? Ik weet het even niet,” zei Beatrijs.

“Het probleem is dat Marith – of Elektra – over letterlijk alles heeft nagedacht – ze biedt je zelfs een alibi aan – hoewel ik zeker weet dat Elektra het geen probleem zal vinden als je in de problemen komt.”

“Dan moet ik er niet aan meewerken,” zei ze.

“Je zult wel moeten. Anders is ze morgen of overmorgen spoorloos verdwenen en kun je het niet uitleggen. Je hebt geen spoor van bewijs,” zei Joeri.

“Ik kan het niet,” zei Beatrijs.

“Kom morgen gewoon naar mijn school – de klas – ooit horen ze elkaar een keer te ontmoeten – er is geen enkel verschil tussen de twee – ik bedoel – zelfs hun vingerafdrukken zijn identiek.”

“Misschien heb je gelijk.”

“Het is zoals het is, Beatrijs. Jullie komen op bezoek. Wat er daarna gebeurt – ik weet het net zo min als jij.”

“Jawel. Ze verdwijnt in een volle klas.”

“Ze verschaft je een alibi. Je bent verantwoordelijk voor het kind, niet de heks die ze is,” zei Joeri.

“Ik heb met andere woorden geen keus,” zei ze.

“Precies.”

De volgende morgen om enkele minuten over half tien was Joeri druk bezig – de kinderen werkten zoals ze altijd deden en ook Marith deed goed mee. De deur van zijn klaslokaal stond open. Inderdaad verscheen Beatrijs op het afgesproken tijdstip in de deuropening – Marith, of beter gezegd, Elektra hield zich bijna schuil achter de pleegmoeder die rustig binnenkwam. Er gleed een opgewonden siddering door de klas –  stemmen die toenamen qua volume en wegstierven.

Zoals Elektra al verwachtte, haalden sommige kinderen meteen hun telefoontjes tevoorschijn – Joeri zei geen woord – Marith stond op en keek Elektra aan, een volmaakt spiegelbeeld, alleen lag er een oneindig diepere wijsheid in de ogen van Elektra opgesloten.

Het duurde erg lang voordat er wat gebeurde – gezegd werd – beide meisjes stonden gewoon tegenover elkaar – ze zeiden helemaal niets – deden ook niets.

Geen agressie, alleen berusting. Bijna alle kinderen filmden met hun telefoon, ook een leerkracht die in de gang toekeek. Joeri wachtte af – bijna een minuut.

“Jouw Dennis is dood, net als de mijne,” zei Marith.

Elektra legde haar vingers op een wang van Marith die haar gezicht wegtrok en een stapje achteruit deed.

“Het is best vervelend om zo gewoon te zijn, hè?”, vroeg Elektra. “Vind je ook niet? Maar weet je nou wat het echte probleem was? Jouw Dennis was niet zo bijzonder. Er zat een tovenaar in zijn hoofd… er is al een tijdje niets meer gebeurd en je begrijpt toch wel waarom? Ik hoop tenminste dat je zo slim bent.”

“Wat is de naam van de tovenaar?”, vroeg Joeri.

Elektra stak haar hand uit naar Marith en negeerde Joeri die rustig wachtte op het antwoord dat misschien nooit meer zou komen. “Elektra is één van de laatste Zephyrs, we zijn onsterfelijk, jammer genoeg hebben we geen eigen lichaam en dat is onze vloek.” De meisjes schudden elkaar de hand. Joeri nam plaats op de rand van zijn bureau en keek toe.

“Naam,” zei hij.

“Holger, meester Joeri.”

“Heet hij zo? Is dat zijn naam? Holger?”

“Ja.”

“Oké. Goed.” Hij knikte een enkele maal met zijn hoofd, stond op en legde een hand op de rug van Marith, als teken dat ze weer moest gaan zitten. “Nu heb je je antwoord – Wat ga je nu doen, Elektra?”

“Ik ga terug naar Hellingshoek, meester Joeri.”

“Ga je de doden begraven, Elektra?”, vroeg Joeri. Direct ging er een opgewonden fluistering door de klas, terwijl hij zijn vraag betreurde en zijn eigen onnadenkendheid vervloekte – ‘slechte beurt, Joeri’. Een onderwijzer moest zijn woorden beter kiezen.

“Ik ga opnieuw beginnen,” zei Elektra.

“Hè?”

“Opnieuw beginnen,” zei ze. Er glom een opgewekte glimlach op het gezicht van het meisje dat er geen was. “Opnieuw beginnen, ja, lekker, vanaf het begin.”

“Kan dat?”

“Tuurlijk.”

“Ook om die reden ben je meegegaan. Uitgekookt.”

“Ja, ik ben best wel slim.”

Joeri dacht het verkeerd te zien, maar Elektra werd ineens dunner – nee, doorzichtiger dan ze aanvankelijk was. Hij zag een tafeltje staan, het ging ongelofelijk snel, misschien wel zoals hijzelf naar Alpaca was verdwenen en nu deed Elektra het zelf. Hij hoorde kreetjes van jongens en meisjes die hetzelfde verschijnsel waarnamen. De ogen van Marith waren weggedraaid – omhoog – hij zag alleen het wit van haar ogen – meer niet – Joeri wees naar Beatrijs die al klaar stond om Marith op te vangen. Marith moest nog wat restenergie hebben overgehouden die Elektra wist te gebruiken. Eerst werd ze doorzichtig, vervolgens verdween ze gewoon.

“Heb je dat?’, vroeg een jongen.

“Ja,” zei een andere.

“Ik zet het op internet,” zei een meisje.

“Eerst!”, riep een jongen.

Voordat Marith om zou kunnen vallen, pakte Beatrijs haar vast en legde ze het meisje op een kast neer.

“Ik ga 112 wel bellen – voor de zekerheid,” zei een leerkracht die in de deuropening toe stond te kijken.

“En nu, meester Joeri?’, vroeg een meisje.

“Je hebt het gehoord, Annebelle, alles draait om een tovenaar en een heks die Holger en Elektra heten, de laatste Zephyrs, ze hebben geen eigen lichaam. misschien moeten we vertrouwen in een jongen die Atari heet, al wordt hij prins Stommeling genoemd.”

“Dat klinkt niet best,” zei Annebelle.

“Nee. Maar we zullen het ermee moeten doen,” zei Joeri. “Als het goed is, zullen we het nooit weten.” Hij keek peinzend voor zich uit en zei: “Ze zei dat het verhaal begon in een stad genaamd Hellingshoek. Bovendien kunnen er een hoop mensenlevens worden gered die anders verloren zouden gaan – hoop ik.” Tijd en ruimte gehoorzaamde aan totaal andere wetten – in elk geval als een man of vrouw naar Alpaca reisde – een vreemd spel, een zekere Holger had mensenlevens nodig voor zijn wrede magie, een tovenaar die het brein van Dennis beheerste en hem misschien ook gewoon wàs, zoals Elektra ook Marith heette en kon reageren als een tienjarig meisje. Verleden en toekomst vloeiden in elkaar over. Holger beoefende zijn praktijken al vele eeuwen en Joeri hoopte alleen maar dat Elektra ook echt van plan was om hem voor eens en altijd tegen te houden, al zou hij de zekerheid misschien nooit echt kunnen krijgen.

‘Ik ga opnieuw beginnen’, had Elektra gezegd.

Maar gelijke oorzaken hebben gelijke gevolgen. In dat geval zagen Joeri en Elektra elkaar weer terug.


Alpaca (12/13) Thuis

Er trokken al geruime tijd loodzware wolken door de atmosfeer – wolkenpartijen die steeds hoger opstapelden en op het land schenen te leunen, hoewel ze nog ver weg waren. Mannen en vrouwen staarden naar de lucht die continu veranderde. Beide zonnen waren onzichtbaar geworden, er lag een grijze schaduw over het land dat donkerder werd. De oevers lagen steeds verder weg en Joeri hield er rekening mee dat ze spoedig open zee zouden bereiken. Het zicht nam af, er vielen wat spetters regen. Gesprekken verstomden één voor één, Joeri herkende ernstige gezichten van mensen die niets durfden te zeggen. Het regende, het werd droog en er viel opnieuw regen.

Twee vrouwen maakten het lichaam van Dennis klaar voor een zeemansgraf, Marith hield hen continu in de gaten, alsof ze zeker wilde zijn dat hij inderdaad in het water zou verdwijnen. Kinderlijke nieuwsgierigheid en misschien domineerde de heks.

Joeri hoorde iemand vragen: “Waar gaan we heen?”

“Naar de hel, als je het mij vraagt,” zei Paul.

Heel even brak er een zonnestraal door de atmosfeer, toen het lichaam van Dennis in het water viel – Joeri en Marith keken elkaar aan – er danste een glimlach op haar gezicht – die spoedig verdween. Het was een levensgevaarlijke combinatie – een godin, of heks, die zich in het lichaam van een meisje bevond. Zeker als de twee elkaar beïnvloedden – een gevaarlijk duo.

“Je hoeft nergens bang voor te zijn,” zei Marith, “Atari beschermt ons tijdens de overtocht.” Ze pakte een hand van Joeri vast en kneep er nogal flink in.

“Hoe?”, vroeg Joeri.

“Dennis betaalt de veerman – Nachro.”

“Dus we zijn echt de poort van Nachro gepasseerd?”

“Ja. Het was essentieel.”

“Maar Nachro was – is – .”

“Ik weet het.”

“Dus?”

“Hij komt in vele gedaanten en vaak ongewenst.”

Joeri en Marith bestudeerden elkaars ogen – hij herkende een fantastische wijsheid die een mens pas na een leven van honderden jaren zou mogen hebben.

“Dennis?”

“Een slechte tovenaar die mensenlevens nodig had om zijn bezweringen te kunnen uitvoeren,” zei Marith en Joeri hoorde nu echt een afwijkende stem praten.

“Je vader?”

“Die van Marith?”

“Eh – ja.”

“Hij is een doppelgänger,” zei ze.

“Dus ik had al die tijd gelijk.”

“De vader van Marith was een aardige man,” zei ze.

“Wat is je naam?”

“Je mag me Elektra noemen.”

“Dus het is best ingewikkeld.”

Er verscheen een glimlach op haar gezicht. “Ja.”

“Hoe zit het met Marith?”

“Zelfde verhaal – gelukkig leeft haar duistere weerspiegeling op aarde  – mijn gastvrouw moet per se terugkeren naar huis. Daarmee wordt die ander een gewoon meisje dat het goed doet op de basisschool.”

“Ik begrijp het,” zei Joeri. “Ze reageren op elkaar, als een positief en negatief. Maar de vader van het meisje is overleden. Kun je zeggen wat er fout is gegaan?”

“Dennis, dus de goeie, ging dood, toen begonnen de twee doppelgängers op elkaar te reageren, eentje hier, eentje daarginds, dus bij jullie op aarde,” zei ze. “Nog één ding,” want de plechtigheid stond op het punt te beginnen, “het meisje moet aan boord van het schip blijven – het idee dat ze achter zou blijven op Alpaca kwam bij Dennis vandaan – dat is een vals spoor. Je zult zien – nee – we gaan hier vaststellen dat er geen nieuwe vliegtuigen of schepen meer zullen stranden.”

“Beter.”

Er volgde een moment van verwarring – duidelijk zichtbaar in de ogen van Marith – terwijl de woorden van Elektra stil vielen – of hoe ze ook heette.

Het was Harm die een paar woorden prevelde voordat het lichaam van Dennis definitief in de diepte verdween. Joeri bestudeerde aldoor het gezicht van Marith die onverstoorbaar toekeek. Er leek geen enkele herinnering aan een vader te leven, iemand die ooit om haar had gegeven, want papa was lang geleden al gestorven aan een ziekte met een lelijke naam. Zo had mama het gezegd.

Eerst verdween het lichaam in het water, daarna ging het harder waaien. De zon verdween opnieuw achter een wolkendek dat laag boven de zee hing – golven klauwden steeds verder omhoog, bijna als monsters die hongerden naar meer vlees en bloed. Reindert stond aan het roer, terwijl de motor nijdig bromde – nu wel – een geluid dat verdween in de storm – maar de trilling was continu voelbaar in het schip. Water buitelde over de reling en stroomde weer weg, of kwam in de kajuit terecht. “Kan iemand me vertellen waarom we dit ook alweer doen?”, vroeg een man genaamd Cees en niemand waagde het te antwoorden.

Het meisje had een complete stad van de Alpacabodem gevaagd, omdat ze opa Koen wilde wreken. Een ongekende macht. Een gewoon meisje en een machtige heks, die volgens Elise ook een godin van twee werelden zou kunnen zijn,, vochten om voorrang. Harm trok de deur dicht en daarmee de kajuit, terwijl er slagregens neerdaalden en het schip vocht tegen golven die de Holland als een indringer schenen te beschouwen. Zou Marith de storm hebben laten ontketenen? Om te laten zien wat ze nou voelde?

Marith stond ineens op en liep naar de deur. Joeri wilde opstaan, iets ervan zeggen, maar een onbekende macht hield hem tegen, alsof het niet mocht van de heks – godin. Ze opende de deur en stapte op het dek – alle ogen volgden het meisje. “Nu gaan we er allemaal aan,” zei Cees die een klap op zijn arm kreeg. Reindert brulde iets onverstaanbaars, maar Marith negeerde hem domweg. Joeri kwam omhoog, nu lukte het wel, hij liep naar de deur, uit een vliegtuig gehaald. Plotseling begon het meisje op te lichten, er ontstond zomaar ineens een stralenkrans, als een aura, een geweldige gouden gloed. Ze spreidde haar armen. Uit haar vingertoppen zag Joeri helder oplichtende vonken komen als vuurwerk dat in een nachtelijke atmosfeer uiteenspatte. Er vormde zich een ontzagwekkend groot donker lichaam rondom Marith. Regendruppels, die in de tussentijd neer bleven vallen, leken haar te vermijden. Er groeide een geweldige wolk van licht. Marith klapte in haar handen. Joeri hoorde een explosie, alsof er een bom was ontploft. Hij deinsde achteruit, net als Harm en de anderen die zich in de kajuit ophielden. Een paar kinderen begonnen te huilen. Het leek alsof het schip aan stukken werd gereten. Maar in werkelijkheid kwam de zee weer tot rust – stormwolken verdwenen sneller dan ze waren gekomen – Joeri had nooit eerder zoiets gezien. Het gebeurde binnen enkele seconden. Marith viel op haar knieën – vervolgens kwam ze als een levenloze lappenpop op het dek terecht. Joeri gooide de deur open en rende naar buiten, hij knielde neer en zocht naar een hartslag.

“Ze leeft,” zei hij. “Gelukkig.”

“De wolken trekken weg,” merkte Harm op.

Meer mannen en vrouwen waagden zich op het dek, wel bleven ze enigszins uit de buurt van Marith, voor zover dat mogelijk was. Ook de kinderen kwamen mee. Marith bewoog heel voorzichtig, Joeri stak zijn hand uit, omdat ze op wilde staan. “Waar zijn we?”, vroeg ze. Haar stem klonk zachter dan Joeri gewend was, eerder als het meisje uit zijn klas. Ze kreeg venijnige blikken terug, oude schipbreukelingen die dachten dat ze wist waar ze hen heen had gebracht.

Harm staarde omhoog – naar de sterren – hij zocht een vast punt in het noorden, of wat hij hoopte dat het noorden zou moeten zijn –  zoals een sterrenbeeld. Na een paar minuten staren, waarbij de wolken in hoog tempo verdwenen, stootte hij Elise aan. “Kijk – We zijn thuis,” zei Harm. “Daar heb je de poolster. Zie je hem? Het begin van het steelpannetje? Pal noord.”

“Ja, je hebt gelijk. Ik zie ook de grote beer,” zei Elise.

“Het betekent dat Marith ons thuis heeft gebracht.”

“Ze heeft woord gehouden,” zei Harry.

“De heks – bedoel je.”

“Het zag er spectaculair uit,” zei Reindert.

“En nu?”, vroeg Esmeralda.

“We zullen in oostelijke richting varen, aangezien we ons nu kunnen oriënteren op de poolster, zoals ooit de Vikingen hebben gedaan,” zei Harm. “Dáár willen we heen en nu zullen we na al die jaren thuis komen.” Hij wees naar een punt aan de horizon dat verlicht werd door talloze sterren en een maan die hen begeleidde.

*****

Ruim drie dagen later werden ze door een marineschip achterhaald. Joeri stelde geen opluchting vast, eerder angst voor wat er ging gebeuren. Ze moesten uitleggen waar al die tijd hadden uitgehangen, dus in een andere wereld, genaamd Alpaca.

Hij werd geleefd, het overkwam hen allemaal zonder enige uitzondering. Joeri kreeg een medisch onderzoek, er volgde een gesprek met een psycholoog en hij probeerde uit te leggen dat het geen enkel nut zou hebben om het verhaal te vertellen, omdat ze hem hoe dan ook niet ging geloven. Wel kwamen ze bijna allemaal voor op een lijst met vermiste personen. Aan de hand van biometrische gegevens, zoals die werden vastgelegd in paspoorten, konden functionarissen vrijwel alle identiteiten vaststellen. Familie kreeg te horen dat er min of meer een wonder was gebeurd. Hun vaders, moeders, broers en zussen waren terecht, al viel het erg moeilijk om te bepalen welke gebeurtenissen er zich nou precies hadden voorgedaan. Joeri vertelde de psycholoog dat het net een droom was geweest, een avontuur en hij werd wakker, zoals sommige leerlingen hun opstellen nog wel eens wilden eindigen. Het schip werd onderzocht door technici die vervolgens vaststelden dat er vreemde, min of meer buitenaardse sporen voorkwamen in het hout – de invloed van bijvoorbeeld een dubbelster. Ook werden er delen van een vliegtuig aangetroffen dat nog altijd rondvloog met inbegrip van de deur.

De scepsis veranderde in verbijstering, al belandde het nieuws in het begin niet eens in de media, het werd geheim gehouden. Ook bleek Marith een volmaakte dubbelganger te zijn van het meisje dat in de klas van Joeri zat, zelfde DNA, zelfde vingerafdrukken, alles bleek identiek. De meisjes deelden zelfs hun herinneringen, afgezien van Alpaca en ja – het meisje waarmee het avontuur van Joeri was begonnen had inderdaad een blekere huid dan haar positieve kopie.

Het duurde bijna twee weken voordat ze samen mochten eten. Joeri wist dat zijn werkgever hem officieel ziek had gemeld – hij lag inderdaad niet languit in de gang van het huis dat aan Marith en haar moeder toebehoorde.

Joeri schonk thee voor zichzelf in, nam twee broodjes, twee plakjes kaas en aardbeienjam. Daarna nam hij plaats aan een tafeltje. Niet veel later ging Marith tegenover hem zitten. Een broodje. Glas melk.

Een minuutje later volgden Harm en Elise, ze hadden allebei een bescheiden ontbijtje op hun dienblad liggen. “Ze beginnen het te snappen,” zei Harm.

“Is dat zo?”, vroeg Joeri.

“Ik heb – dinges verteld dat ik het andere meisje wil zien,” zei Marith die vervolgens een slokje melk nam.

“Waarom?”, vroeg Elise.

“Nieuwsgierig,” antwoordde Marith.

“Beste mensen,” zei Harry op nogal luide toon, “we staan in de krant – wereldwijd heb ik zelfs gehoord.”

“Volgens Harm beginnen ze het te begrijpen,” zei Eline die aardbeienjam op een croissantje smeerde.

“We kunnen een boek schrijven over ons leven op Alpaca – alles wat we hebben meegemaakt,” zei Paul, “een aardige bijverdienste, als je het mij vraagt.”

“We kunnen brood eten zonder er eerst een te hoeven bakken. Wat een fantastische luxe is dat,” zei Elise.

“Ja – er is echt, warm stromend water,” zei Harm.

“Voor altijd een schipbreukeling, al ben je thuis,” zei Paul die een nieuw kopje koffie ging halen, “hopelijk heeft mijn werkgever nog een baan voor me, mijn kennis is natuurlijk hopeloos verouderd – ik moet naar school, een heleboel leren – techniek gaat snel.”

“Niks gehoord nog?”, vroeg Elise.

“Nee,” antwoordde Paul.

“Slecht hoor,” zei Elise.

Een officier kwam de eetzaal binnen en wachtte totdat de gesprekken verstomden. Joeri zette het kopje op tafel. “Dames, heren, kinderen,” zei hij, “we gaan zo meteen afmeren in de haven – er zijn familieleden aanwezig – ik geloof dat iedereen er is. We hebben geen media toegelaten, aangezien we voor dit moment de hereniging met jullie verwanten belangrijker vinden dan emotionele plaatjes van mensen die elkaar vreselijk lang niet hebben gezien.”

“Waarvoor dank,” zei Harm.

Toch zou het heel lang duren voordat ze zich echt thuis zouden voelen.


Alpaca (11/13) Godin van de twee werelden

De motor van het schip bromde vrijwel onhoorbaar, terwijl ze langzaam met de stroom mee werden genomen. Joeri keek in het water en zag de geheimzinnige vismensen bewegen, alsof ze de Holland leken te begeleiden tijdens haar vertrek. Harm wierp een blik over de rand voordat hij ging zitten en zei: “Je moet geen hand in het water steken, Joeri, want je bent hem gegarandeerd kwijt.” Hij onderdrukte een glimlach waarbij zijn mondhoeken al voorzichtig omhoog gingen. “Ik heb de moeder van Hilde gesproken – je weet wel – een opmerking over een droom en Marith speelde uiteraard, zoals zo vaak, een opvallende hoofdrol.”

“Verontrustend,” zei Joeri.

“Je maakt je zorgen.”

“Uiteraard.”

“Alpaca is een vreemde wereld,” zei Harm. “We leven hier nu zo’n tien jaar, denk ik. We denken dat er buiten onszelf geen andere mensen meer zijn, zeker sinds de wraakactie van Marith. Je hebt je vooral beziggehouden met je leerlinge en dat begrijp ik heel goed – we hebben wel een onderzoek gedaan – meer als een steekproef, zoals je begrijpt. Het is ondoenlijk om alle doden op de kant te halen. Ik heb eerlijk gezegd louter stadsbewoners gezien.”

“Kende je ze zo goed dan?”, vroeg Joeri.

“We hadden contact.”

Elise reikte beide mannen een beker water aan. Joeri klemde zijn vingers er omheen en nam een slokje. “We hebben Marith nodig. Dat weet je. Er is geen ruimte voor bijgeloof en brandstapels, ook niet als er iets fout gaat,” zei Joeri.

“Je hebt net als ik de vliegtuigwrakken gezien en geloof me als ik zeg dat er ook echte schepen aan de grond zijn gelopen – verderop – we hebben het onderzocht – daar hadden we genoeg tijd voor. Er komen al heel lang mensen vanuit onze eigen wereld, die van de aarde, tegen hun wil op Alpaca terecht en ze wilden uiteraard zo snel mogelijk naar huis, zullen beslist pogingen hebben ondernomen om terug te gaan. Dit stukje van Alpaca is gevaarlijk, zeer vijandig voor mensen die een ongestoord bestaan willen leiden. Altijd waren we bang dat de stad eerdaags onder de voet zou worden gelopen door grote aantallen lijkenvreters, maar het blijkt een meisje van tien te zijn die ervoor heeft gezorgd dat er alleen ruïnes zijn overgebleven – de mensen zijn gedood, vermoord – allemaal – van de Alpacaanse bodem gevaagd, omdat Marith opa Koen wilde wreken, een man die haar beschermde. Natuurlijk moet je jezelf een vraag stellen. Wie beschermt ons tegen het meisje? Je hoeft geen angst te hebben dat we iets zouden willen doen, bovendien krijg je amper de kans om iets uit te richten. Dit leidt wel tot een nieuwe vraag, die minstens zo verontrustend is. Wie beschermt ons tegen Marith als jou wat overkomt?” Harm wachtte hierna eventjes, nam een slok water. “Ga me niet vertellen dat Elise het op zich zal nemen om de macht, die in het meisje huist, te controleren.”

“Het is mijn taak om haar dat te leren,” zei Joeri.

“Marith.”

“Ja, natuurlijk.”

“Wat ik bedoelde te zeggen,” zei Harm die een nieuwe slok water nam. “Zoals je hebt geconstateerd is er al heel erg lang een soort verbinding tussen onze eigen aarde en Alpaca – bovendien zijn de vliegtuigen en schepen in totaal verschillende tijdvakken door een poort gekomen, zodat er sprake lijkt te zijn van willekeur – heden, verleden en zelfs toekomst. Kijk maar eens naar het schip dat aan stuurboord ligt.”

Harm stond op en wees naar een schip dat ongeveer aan het einde van de zeventiende eeuw moest zijn gebouwd, het lag niet in het water, maar was op een of andere manier gevangen in een paar grote bomen. Joeri kwam omhoog en keek naar het schip waarvan hij een naam probeerde te vinden, maar dat lukte niet.

“Ik vrees de dag waarop ons lot afhangt van de grillen van een tienjarig meisje, zonder twijfel de machtigste heks die deze wereld ooit heeft gekend.”

“Ze brengt ons thuis,” zei Joeri, “dat zul je zien.”

“De mannen en vrouwen hebben me gevraagd dit met je te bespreken,” zei Harm, “hun angsten te delen.”

Joeri legde een hand op Harms schouder. “Alles komt goed. Dat zul je zien. Ik ken mijn taak – geloof me.”

Wat Harm bedoelde te zeggen – begreep Joeri, toen hij weer plaatsnam en tegen de reling leunde – er waren genoeg kansen voor een meisje zoals Marith om een bestaan op te bouwen, als heks, omdat Alpaca talloze nederzettingen en steden zou moeten kennen, buiten de stad die ze net had vernietigd. Een tactiek van verschroeide aarde, om de aardse wereld bij voorkeur veilig te houden voor een magie zoals die van Marith – waar haar duivelse vloek ook vandaan mocht komen – want erg natuurlijk vond hij hem niet.

Iemand moest het haar bijna hebben aangedaan, zoals vaker gebeurde in oude verhalen. Misschien was de destructieve kracht, die in Marith huisde, wel het werk van een onbekende heks – een tovenaar. Joeri herinnerde zich Dennis, de doppelgänger, toen hij op het vlot klauterde – de ballon steeg steeds sneller. De verbazing van Marith, of verbijstering, leek oprecht te zijn, maar ze hield haar echte emoties verborgen. Als een volleerde actrice in plaats van een kind. Er ging een onbekende ziel verborgen achter het gezicht van Marith – die zoveel leek op zijn eigen leerlinge, hij kende haar zelfs erg goed – toch week ze op bepaalde punten duidelijk af – ze toonde zich minder gesloten, oogde gezonder, bleek een vrolijker persoonlijkheid te zijn.

Gesprekken gingen verder, kinderen staarden naar een landschap dat langzaam veranderde – er groeide minder bomen en struiken, het werd kaler – een glooiende grasvlakte – Joeri verwachtte ruiters te zien, afstammelingen van schipbreukelingen die domweg andere keuzes hadden gemaakt, ofschoon Koen had opgemerkt dat alle mensen in de stad woonden. Was dit niet een normale opvatting voor een stedeling? Koen wist zich geen ander leven voor te stellen buiten de stadsmuren van Alpaca. Hij ving losse zinsdelen op, soms alleen woorden, terwijl Joeri naar de oever bleef staren. Marith kwam naast hem staan. “Heb je altijd al kunnen – toveren?”, vroeg hij.

Ze haalde haar schouders op – hoofd hing scheef – Marith beet op haar lip. “Ik weet het echt niet.”

“Wat is je oudste herinnering?”

Joeri legde zijn handen op de reling en keek geboeid naar een kudde paarden, al waren ze veel groter dan de dieren hij op aarde had aanschouwd.

“Het is heel raar,” zei ze.

“Dat maakt niet zoveel uit.”

“Ik droomde, nee, ik dacht dat ik droomde, maar het gebeurde echt, in werkelijkheid zweefde ik in een soort bubbel. Eigenlijk vond ik het best wel leuk – tot ik ontdekte dat er ook mannen en vrouwen waren die me bewaakten en ongelofelijk bang leken te zijn.” Opnieuw sprak Marith volwassener dan haar leeftijd rechtvaardigde, het klonk heel natuurlijk, alsof er een onbekende geest in haar hoofd had plaatsgenomen. Joeri vond het ineens aannemelijk dat het zo was. “Ik werd me ineens bewust van een jonge prins, die Atari heette en erg nieuwsgierig was – hij bevrijdde me uit mijn bubbel – ik heb geen idee wat er toen gebeurde, maar opeens werd ik ook echt wakker, voelde mijn lichaam. Ik hoorde stemmen die spraken van een enorme stommeling, ze bedoelden Atari, toen heb ik hem zijn bijnaam gegeven. Prins Stommeling.

Joeri keek heel eventjes opzij en zag Harm die zijn armen in de lucht hield om zich te verontschuldigen.

“Atari, oftewel prins Stommeling.”

“Ja, zo noemde ik hem. Hij durfde niet eens boos te worden,” zei Marith die erbij lachte – zo’n aanstekelijke lach die alle mensen blij moest maken.

“Prins Stommeling,” herhaalde Joeri.

“Je gelooft me niet, hè?”

“Een bubbel.”

“Ja, een droom waarin je droomt dat je droomt, vervolgens wakker wordt, maar nog steeds droomt.”

“Da’s ingewikkeld.”

“Ik vind van niet.”

“Je werd wakker in het paleis – in de stad.”

“Nee joh, natuurlijk niet. Ik werd heel ergens anders wakker – echt, heel ver daar vandaan,” zei Marith.

“Wat zei opa Koen hiervan?”

“Ik deed alsof ik alles was vergeten.”

“Hoe weet ik nou of je de waarheid zegt?”

“Dat doe ik gewoon.”

“Het is ingewikkeld.”

“Ach, misschien heb je wel gelijk.”

“Daarstraks vroeg je of je een heks was.”

“Ja.”

“Alsof het idee je heel erg verbaasde.”

“Wat?”

“Nu doe je het weer, Marith.”

“Mensen horen de waarheid liever niet, bovendien krijgen ze een hekel aan me, als ze weten wat ik ben.”

“Ze zijn bang. Da’s normaal.”

“Nou en.”

“Iemand die met één enkele gedachte een complete stad van de aardbodem – eh – Alpacabodem vaagt.”

“Als je het zo zegt.”

“Daar wordt iedereen bang van.”

“Best wel, denk ik.”

“Je lijkt heel veel op een meisje in mijn klas, bent haar ook echt, tegelijkertijd heb ik vaak het idee dat je een compleet ander mens bent – engel of demon – waardoor ik me afvraag wat er zou gebeuren als je meegaat naar huis – je wilde wèl graag mee naar huis, toen ik je voor het eerst zag in het huis van opa Koen.”

“Natuurlijk. Dat wou je zien. Dat was ook normaal.”

“Wie ben je dan echt?”

“Marith.” Ze trok er een heel serieus gezicht bij.

“Soms wel, ja.”

Stroomopwaarts verschenen er twee rotsformaties, maar Joeri stelde al heel snel vast dat het kunstmatige constructies waren – twee gigantische standbeelden, waarbij de man een zeis vasthield en het mes in de bodem van de rivier scheen te verdwijnen – tegenover hem stond een vrouw die in elke hand een wereldbol had – ze droegen allebei lange kapmantels, maar Joeri herkende het gezicht van de vrouw – als een alleenstaande moeder. Hij keek naar Marith, terwijl de Holland voorbij dreef – de motor stond uit – er stond een stroming die zo sterk was dat de boot werd voortgetrokken naar een onbekend punt in de verte. Het vrouwelijke standbeeld was als de moeder van Marith, het andere vertoonde een ernstig gezicht, als een vorst die zojuist een moeilijk oordeel heeft geveld.

“Misschien Atari zelf, als hij ouder is geworden.”

Hij dacht aan de vrouw – wie ze moest voorstellen.

“Elektra, godin van de twee werelden, het leven en de dood.”

Joeri zag de beeltenis van Marith – ze zou, anders dan haar naamgenoot in zijn klas, de godin Elektra moeten zijn, dus hoorde hij zich nu af te vragen of ze het leven kwam brengen of misschien toch de dood.

“Het is de poort van Nachro,” zei Marith die nog altijd een volwassen stem gebruikte, toch stond er een tienjarig meisje naast hem, als een geest. “Daardoor komt het terug. Dat is de waarheid. Ik breng jullie thuis. Geloof me – ik ben niet degene die jij in me herkent.” Zo had ze vanaf de eerste dag geklonken. Een tienjarig meisje dat klonk als een volwassene.

“Ik geloof je.”

“Dus je brengt ons echt naar huis?”, vroeg Harm.

“Vanzelf – je kunt nog zolang dood zijn.”

Joeri begreep dat de onbekende geest, of godin, die in Marith leefde, nooit de volledige reis zou meemaken. Godin van de twee werelden, Elektra, zo heette ze kennelijk, of ze had een onbekende naam met exact dezelfde betekenis. Ze bleef op Alpaca, want dit was thuis – ze bracht Joeri weer terug en dat was alles.

“Wijze woorden voor een – ,” zei Harm.

“Ik weet wat je denkt,” zei Marith die naar Joeri keek – ze leek alle anderen te negeren. “Ik ben hier, maar ook daarginds – jij komt er vandaan en kent het meisje erg goed, ik ben haar voor een groot deel zelf en snap dat een deel van haar persoonlijkheid is afgesplitst. We zullen de puzzel weer compleet moeten maken.”

“Komt het goed?’, vroeg Joeri.

“Man overboord!”, schreeuwde Paul.

De lippen van Marith bewogen teveel voor een simpele bevestiging. Hij miste haar reactie volledig door de opwinding die losbarstte, er was iemand overboord geslagen – nee, het zat anders – er was niemand over de reling gevallen of gesprongen, er hadden geen afwijkende geluiden geklonken, bovendien constateerde hij dat de vismensen waren verdwenen. Het viel hem nu pas voor het eerst op.

“Wie is het?”, vroeg Harm.

Alle mannen, vrouwen en kinderen dromden samen op de voorplecht, voor zover dat mogelijk was. Joeri zag een flard van de luchtballon die in het water dreef – verderop lag er nog een stuk, zelfs het vlot, of een afgebroken deel ervan dat in het water dreef, net als Dennis die zich had vastgeklampt aan het hout. Kinderen werden weggestuurd, oudere jongens en meisjes mopperden, omdat ze dit niet mochten zien.

“Hij is dood,” zei Paul.

“Je moet het zeker weten,” zei Reindert.

“Haal hem aan boord dan!”, riep Esmeralda.

Paul en Reindert namen de taak op zich om het lichaam aan boord te trekken, omdat ze nu eenmaal zeker moesten weten of Dennis, de doppelgänger, inderdaad was overleden. Joeri zag het meteen, toen ze het lichaam omdraaiden – een deel van het gezicht was verminkt, alsof er iemand van zijn vlees had gegeten. De meeste schipbreukelingen keken weg.

“Mijn vader was al dood, mama heeft het zelf gezegd,” zei Marith die achteraan bleef staan – ze hoefde het dode lichaam van Dennis niet te zien. Het tienjarige meisje had blijkbaar de overhand gekregen.

“Ik probeer het te begrijpen,” zei Joeri.

“Het was een ziekte met een lelijke naam.”


Alpaca (10) Het vertrek van de Holland

Ze hadden al zolang in de buik van een vulkaan gewoond, werden er beschermd tegen massa’s regenwater die er nu en dan neervielen, maar de aanwezigheid van zoveel moderne technologie diende als basis voor nieuwe vindingen. De boot was gemaakt van hout, zoals Joeri al verwachtte, anders dan klassieke Vikingschepen was deze boot voorzien van een echte kajuit – Joeri liep op het dek – er stond een mast, dus ze konden gebruikmaken van de wind, als het al nodig was, want Roel en Harry hadden afgelopen periode een motor gebouwd die ook echt werkte – het moest een ongelofelijke zoektocht zijn geweest, maandenlang zoeken, alsof ze op een vuilnisbelt van vele vierkante kilometers groot naar geschikte onderdelen zochten. Joeri hoorde de uitleg van Roel die overduidelijk had gezegd niet zo nodig weg te hoeven, maar zijn kennis in dienst van de gemeenschap had gesteld en een schip gebouwd die voorzien was van een echte motor.

“Hij heeft gelijk, hoor,” zei Roel, “ik begrijp het wel. Natuurlijk moeten we vertrekken – we hebben er overigens al vele tientallen keren over gesproken.”

Joeri bestudeerde een ingenieuze constructie – een echt fornuis gemaakt van bakstenen, de vloer en wand er omheen waren beschermd met metaal afkomstig van – jawel – een vliegtuig. Hij had ooit eens op een zestiende-eeuws schip gestaan en een vergelijkbare constructie bestudeerd, al waren er toen andere materialen gebruikt, geen brandvast metaal zoals nu.

“We moeten brood  kunnen bakken,” zei Paul.

“Vlees,” zei Joeri.

“Je krijgt erg weinig vlees op Alpaca, het zou besmet kunnen zijn, dat kunnen we niet onderzoeken,” zei Paul. “Daarom kiezen we het zekere voor het onzekere. Het is niet altijd even prettig – ik ben altijd een vleeseter geweest – het is het eerste wat ik ga doen als ik weer thuis ben – een goeie biefstuk eten.”

“In de stad werd er vlees gegeten,” zei Joeri.

“Konijn, denk ik,” zei Paul.

“Ja.”

“De konijnen komen uit een vliegtuig,” zei Roel.

“Hoe was het om hier neer te komen?”, vroeg Joeri wiens eerste kennismaking met Alpaca anders was verlopen. Deze mannen hadden aan boord van een vliegtuig gezeten en verwachtten aan het eind van wat misschien een lange reis moest zijn geweest in Amsterdam of Parijs uit te stappen – in plaats daarvan kwamen ze op een woeste, vijandige planeet terecht.

“Jij zou het moeten weten,” merkte Roel op.

“Ik ben geen schipbreukeling,” reageerde Joeri.

Roel en Harry stopten met hun bezigheden.

“Marith – of beter gezegd – een doppelgänger die veel lijkt op het meisje – heeft me hierheen gestuurd – ineens stond ik op een vlakte tussen duizenden bomen die konden praten – ze huilden tranen van bloed. Mijn vinger was al in een takje veranderd. Daarom ben ik over de rand gesprongen – één van de boommensen zei het ook – het was de enige oplossing – het moest.”

“Dus toch,” zei Harry.

“Het meisje wil naar huis,” zei Paul.

“Wie niet?”, vroeg Joeri.

“Mijn zoon vertelde dat Marith opzettelijk de storm heeft laten losbarsten om zich te wreken op alle mensen in de stad – omdat ze iemand hebben gedood die door Marith ‘opa Koen’ wordt genoemd, ze heeft bij hem gewoond. Ze zou dit hebben verteld.”

“Tijd voor een goed gesprek,” zei Joeri.

Uiteraard zou hij alle verklaringen die verwezen naar bovennatuurlijke machten als onzin terzijde moeten schuiven. Toch wist hij sinds zijn aankomst op Alpaca dat hij dit niet langer mocht doen. Sinds de doppelgänger van Marith, het stille meisje uit zijn klas, Joeri naar een onbekende vijandige wereld had gestuurd. Hij had meer vreemde dingen gezien. Mensen die in bomen waren veranderd. Hij dreigde zelf eveneens te transformeren in zo’n boom en was vervolgens over de rand van een klif gesprongen, een daad waarmee hij zeker zijn eigen leven had gered – ofschoon het weinig met redelijkheid te maken had. Een complete stad wegvagen, omdat enkele soldaten verantwoordelijk waren voor de dood van opa Koen – dat was beslist onredelijk. Hoe zou Joeri een dergelijke verwoestende macht kunnen beheersen? Als onderwijzer wilde hij om te beginnen Marith duidelijk maken wat haar macht feitelijk inhield – zonder Marith mee te slepen naar de rivieroever om haar keihard te confronteren met de doden. In ieder geval zou hij Marith moeten laten inzien welke onvoorstelbare kracht ze diende te beheersen en zo mogelijk ook kanaliseren, hoewel de schipbreukelingen hun angst voor het meisje net zo goed onder controle moesten zien te houden, anders zouden ze nooit thuis komen.

De ochtend verliep heel geleidelijk in een middag die alle drukte met zich meebracht aan de vooravond van een lange reis, zo eentje die hen thuis moest brengen. Spullen werden naar de boot gebracht, iedereen werkte mee, ook Joeri, dus van een gesprek kwam voorlopig weinig terecht. Het ruim van de Holland, zoals het schip heette, werd helemaal volgestouwd. ’s Avonds, toen ze vermoeid wachtten op het eten, ging hij naast het meisje zitten dat al zat te knikkebollen.

“Je moet nog eventjes wakker blijven, Marith,” zei Joeri. Er lag een zakelijke klank in zijn stem waardoor ze direct haar ogen opende en aandachtig toekeek.

“Doe ik ook, meester Joeri.”

“Mooi. We moeten praten. Jij en ik.”

“Ja, dat weet ik.”

“Gelukkig. Enig idee waarover?”

“Nee,” zei ze.

“Ik heb gehoord dat jij de storm hebt gebruikt om de mensen in de stad te straffen voor wat ze opa Koen hebben aangedaan,” zei Joeri en Marith luisterde alleen, maar zei helemaal niets. Er zaten een paar mannen en vrouwen mee te luisteren die zich net zo min met het gesprek wilden bemoeien. Waarschijnlijk voelden ze zich nogal opgelucht, omdat ze dit niet met het meisje hoefden te bespreken. “Vroeger zou ik hebben gezegd dat dit onmogelijk zou zijn geweest, voordat een meisje, dat sterk op jou lijkt, mij hier, dus op Alpaca, terecht liet komen – ja, ze leek op jou – of lijkt op jou, want ik moet ervan uitgaan dat ze leeft.”

“Ik was alleen maar een beetje boos,” zei ze.

“Hoeveel mensen zijn er – denk je – die hetzelfde kunnen als jij?”, vroeg Joeri die korte tijd op een antwoord wachtte. Marith haalde haar schouders op als teken dat ze het niet wist. Dat was wel eerlijk. “Vermoedelijk heb je een talent geërfd van je vader. Ik weet het bijna zeker. Je hebt het van je vader, maar hij is niet de man die zich Dennis noemde tijdens ons avontuur met de luchtballon. De man waarvan je moeder heeft gezegd dat hij dood was gegaan en ja – je hebt je dapper gehouden, goed geacteerd, nadat we met de luchtballon waren ontsnapt. Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat ik het erg moeilijk vind, hoor. Dat geldt voor de meeste mensen die op dit moment bij ons in het dorp zijn.”

Haar lippen vormden twee woorden: ‘Dank je.’

“Het betekent dat je een grote gave hebt, Marith. Je kunt dingen laten gebeuren. Ik kan dat niet. Maar Roel en Harry, Elise en Harm kunnen dat evenmin, net als hun kinderen – je bent de enige – Dennis niet te vergeten – die kan dat ook – vermoedelijk is hij de reden waarom alle vliegtuigen hier zijn gecrasht.”

“Dat is heel slecht,” zei Marith.

“Zo’n zware storm over een stad heen laten komen – dat mag je ook helemaal niet doen – sterker nog – je mag het ook echt nooit meer doen. Het is niet goed.”

“Ik wilde het niet echt – ik dacht er alleen aan.”

“Je was erg boos vanwege opa Koen.”

Joeri zag de ogen van Marith heen en weer schieten.

“Ja,” zei ze.

“Misschien moet je maar eens – om te beginnen – een dagboek bijhouden – opschrijven wat je voelt, zodat je de emoties die in je lijf rondrazen op een andere, veel veiliger manier kunt laten ontsnappen. Tekenen mag ook, als je dat leuker vindt. Het helpt.”

Marith staarde naar Joeri en zei geen woord.

“Je mag er ook altijd over praten,” zei hij, terwijl zijn mondhoeken omhoog gingen, “maar opschrijven wat je voelt, tekenen – dat vind ik een heel goed idee.”

“Dan ga ik tekenen, denk ik,” zei ze.

“Zolang je – wat je voelt – maar niet opeet. Dat is voor niemand goed, voor jou en ons allemaal ook erg slecht. Uiteraard kun je er met mij over praten, of Elise,” zei Joeri die hierna even wachtte – want ze  luisterde aandachtig, zoveel was duidelijk, al bemoeide ze zich tot dusverre niet met het gesprek, “je kunt ook bij Elise terecht, ze vindt het vast goed.”

Elise knikte met haar hoofd. “Beslist.” Ze stond op en legde een hand op Mariths schouder. “We gaan bij de andere kinderen kijken, ze beginnen met eten.”

Ze liepen weg en Marith leek nog iets te vertellen, terwijl Joeri aan de woorden van het meisje dacht.

‘Ik was alleen maar een beetje boos.’

Harm stond vrij onverwacht naast Joeri en zei: “Het vreemdste gesprek dat ik ooit heb aangehoord en ik moet er ook echt elk woord van geloven. Mijn God. Ze heeft de stad weggevaagd om de dood van opa Koen te wreken – een complete stad, al snapt ze nauwelijks wat ze heeft aangericht. Wat een macht!”

“Hoe is Marith op Alpaca terechtgekomen?”, vroeg Reindert die het meisje net als iedereen nastaarde.

“Dat wist ze niet,” zei Joeri. “Ik geloof haar.”

“Is het belangrijk?”, vroeg Paul.

“Ja,” zei Harm. “Ze is de sleutel.”

“Joeri en Elise moeten proberen uit te vissen hoe ze de sleutel kan gebruiken – alleen zo komen we thuis.”

“Inderdaad,” zei Joeri. “Dankzij opa Koen die voorkwam dat ze zou worden misbruikt als seksslavin, hij heeft een eerdere ramp uitgesteld. We mogen de oude Koen heel erg dankbaar zijn.”

“Wat is er met hem gebeurd?”, vroeg Reindert.

“Hij heeft zich dood laten slaan, zodat Marith en ik konden ontsnappen – ze heeft alles gezien – alles.”

“Jee, wat erg.”

“Daarna wist Dennis op het vlot te klimmen, de ballon had op dat moment al een aardige hoogte gekregen. Hij leek sterk op de vader van Marith, maar in werkelijkheid bleek hij de doppelgänger te zijn.”

“Twee kanten van dezelfde medaille, als een persoonlijkheid die zich heeft opgesplitst, het doet me een beetje denken aan Jekyll en Hide,” zei Harm.

“Daar lijkt het op, maar ik weet niet goed of het klopt – mijn intuïtie zegt dat het anders zit. Ik bedoel – Marith lijkt een heel normaal meisje, denkt heel gewone dingen, net als alle andere kinderen, maar ze heeft de griezelige gave om de dingen echt te laten gebeuren.”

“Goed en slecht – dat bedoel je?”, vroeg Reindert.

“Precies. Ze is niet anders dan andere kinderen.”

“Ze lijkt op een mutant,” zei Harm.

“Marith brengt ons thuis,” zei Joeri.

De volgende ochtend daalden ze allemaal voor een laatste keer de helling af – Joeri en Marith liepen bijna achteraan – het meisje leek het gesprek van gisteren alweer te zijn vergeten. Gelukkig dreven er geen lichamen meer in het water, al zouden ze er onderweg nog een stel tegen kunnen komen. Ongeveer dertig meter onder de top veranderden plantjes in een ondoordringbare jungle, afgezien van de brede strook die door de bewoners van het dorp vrij was gemaakt, omdat ze hout nodig hadden gehad voor een boot – daarna bleven ze nieuwe aangroei wegbranden – zo had Harm uitgelegd – een vrij uitzicht op de rivier was cruciaal geweest voor de dorpelingen. Joeri zag ernstige gezichten van mannen en vrouwen die een vertrek diep in hun hart betreurden – zoveel was wel duidelijk – de boodschap lag in vrijwel alle ogen, ook die van Harm – bovendien waren ze afhankelijk van een tienjarig meisje, een machtige heks, al snapte ze nauwelijks wat ze had aangericht. Joeri maakte zich zorgen. Zouden hun reisgenoten begrip opbrengen voor het meisje als het tijdens de reis een keer flink tegenzat? Of zouden ze Marith keihard de schuld geven van de problemen die er waren? Omdat ze een zondebok nodig hadden – de geschiedenis was nu eenmaal rijk aan zondebokken en je moest tenslotte iemand de schuld kunnen geven van je ellende.

Ze gingen aan boord – iedereen – één voor éen – eerst een paar mannen, gevolgd door de vrouwen en kinderen – Joeri duwde Marith naar de loopplank, al leek ze totaal geen haast te hebben. Harm en een paar andere mannen, waaronder Reindert, bleven aan de wal – ze stonden te overleggen. Koppen waren geteld. Eerder al. Joeri stond aan dek en hoorde een zesjarig meisje zeggen: “Mijn broer zegt dat jij niet mee naar huis zult gaat – je blijft hier.” Hij draaide zijn hoofd – een meisje genaamd Hilde sprak tegen Marith die op haar beurt haar schouders ophaalde en op zeer overtuigende wijze liet blijken dat ze ook niet wist waar Hilde het over had. De moeder van Hilde trok een ietwat streng gezicht, alsof Hilde wist dat ze dit onderwerp beslist niet mocht bespreken. Met zijn tweeën verdwenen ze in de kajuit, maar Hilde maakte een lange neus, alsof ze het toch echt wel leuk vond.

“Ze heeft een hekel aan me,” zei Marith.

“Je kunt iets bijzonders,” zei Joeri die op het dek ging zitten, terwijl er een schaduw over hem heen viel.

“Ben ik nou een heks?”, vroeg Marith.

“Het lijkt erop, ja,” zei Joeri, “maar er zijn goede heksen en slechte – je bepaalt zelf wat je bent.”

“Dus – dat van de stad Alpaca is echt waar?”

“Ja.”