De mannen liepen naar beneden, ondertussen werden de lichamen meegevoerd door een stroom die veel sneller ging dan twee dagen eerder. Het was een opvallend verschil. Geen stilstaand water meer. Joeri vroeg zich af of het nu betekende dat de ghouls erin waren geslaagd om de stad binnen te dringen. Hij bestudeerde de gezichtsuitdrukking van Harm, beneden stonden er al een paar mannen op de rivieroever toe te kijken.
“Het zijn er zo ontzettend veel,” mompelde hij.
Er lag een stoffelijk overschot op de oever, mannen hadden het lichaam uit het water gehaald en begonnen het te bestuderen. Joeri hoorde geen enkele stem die commentaar gaf, maar ze dachten allemaal zonder enige uitzondering exact hetzelfde. Waren het inderdaad lijkenvreters geweest, ghouls, die hun aangevreten slachtoffers weg hadden laten drijven? Paul, zoals de man heette die het lijk onderzocht, trok eerst de mond open en stelde vast dat er geen tanden leken te zijn. Ook wekte de dode een uitgeteerde indruk, mager gezicht, behoorlijk slecht gevoed, gedurende een langere periode. “De transformaties vergen nogal wat van een mens,” zei Paul, “je wordt er bepaald niet gezonder van, maar er valt zo weinig over te zeggen, zeker als ze al dood zijn gegaan.”
“’s Nachts veranderen ze,” zei Harm die naar Joeri staarde en al vreesde dat dit nou precies de betekenis van Pauls woorden moest zijn – overdag een mens, na zonsondergang transformeerden ze in ghouls.
“Was ik al bang voor, ja.”
“Squids is weg,” zei een man die Harry bleek te heten. Hij staarde aandachtig in het water dat nogal helder was, het oogde veel schoner dan twee dagen geleden.
“De stroming is omgedraaid,” stelde Joeri vast, “om die reden zien we de lichamen voorbij komen, anders zouden we zelfs nooit hebben geweten dat er daarginds een ramp is gebeurd. Marith en ik hebben enorme massa’s ghouls in de duinen zien lopen, toen we passeerden met de luchtballon – echt massa’s.”
Paul en Harry haalden een ander slachtoffer uit de rivier, een vrouw die goed gekleed was, een rijke stedeling, zo te zien, ze had een grote aanzien genoten. Bovendien bleek ze haar tanden te hebben.
“Leg mij nu maar eens uit wat er is gebeurd,” zei een andere man die een flinke baard had – Reindert.
“Het is de storm geweest,” zei Joeri die stroomopwaarts keek en probeerde te tellen hoeveel lichamen er nog onderweg waren naar een onbekend punt ver in het binnenland, ergens zouden er geen eilanden meer mogen zijn en stroomde er alleen een rivier die hoog in de bergen begon, maar de Amazone was net zo goed een rivier die een afwijkende stroming had – net als hier nu – maar dit was anders.
“En die heeft de stad weggevaagd,” vulde Harm aan.
“Inderdaad. Dat is wat ik denk. Er zullen best ghouls het slachtoffer zijn geworden, verdronken met andere woorden, al weet ik niet eens of dat wel kan. Leven ze? Zoals wij leven? Of zijn het levende doden die bij voorkeur vers vlees mensenvlees nodig hebben?”
“Als zombies?”, vroeg Paul.
“Ja.”
“De vrouw is verdronken,” zei Harry. “Net als die ander trouwens. Joeri zou best gelijk kunnen hebben.”
Joeri keek naar een boom die tijdens de storm omgevallen was en voor een deel in het water lag.
“Hoe is de boot eraan toe?”, vroeg Harm.
“Een paar reparaties – we hadden ons voorbereid op een eventuele storm – het is niet de eerste keer,” zei Paul. “We hebben een dagje nodig om de boel in orde te krijgen met inbegrip van de voorraden die we aan boord moeten brengen – gesteld dat we weg willen.”
“Je bent een voorstander van vertrek – ik weet het,” zei Harm die ondertussen naar de dode vrouw keek.
“Het is slecht nieuws, hè?”, vroeg Reindert.
Joeri dacht aan vliegen die in een zomerse nacht werden aangetrokken door een felle lamp. Nu hun oude lamp was verdwenen in een storm, zouden ze hoogstwaarschijnlijk op zoek gaan naar een nieuwe lamp, ook al zou het alternatief minder fel licht geven.
“Je had het over ghouls,” zei Harm, “voordat Harry met zijn opmerking kwam. Ik weet er gewoon veel te weinig van. Je zou gelijk kunnen hebben. Mensen die veranderen in ghouls werden over de muur gegooid.”
“Is het een ziekte? Als een besmetting?”
“We hebben geen middelen om het goed te onderzoeken – helaas – maar vermoeden dat het te maken moet hebben met besmet vlees – vermoeden,” zei Harm, “een bacteriële besmetting, of een virus.”
“Nu zullen niet alle ghouls hierheen komen, tenzij je zou moeten spreken van een eenduidig organisme dat uit verschillende individuen bestaat,” Joeri dacht aan de massa’s ghouls die hij in de duinen had gezien, aangetrokken door de stad, alsof ze werden gedreven door een gemeenschappelijke macht – één gedachte. “Ik vermoed dat we onze spullen bij elkaar moeten pakken en zo snel mogelijk vertrekken voordat de ghouls onze schuilplaats hebben gevonden – een kwestie van tijd – nu hebben we het initiatief – als ze eenmaal hier zijn, dringen ze ons in de verdediging.”
“Dan kunnen we niet eens meer weg, al zouden we willen,” zei Harm – de andere mannen zwegen.
“Waarom denk je dat ze hierheen komen?”, vroeg Reindert. Zijn vingers leken zijn baard vast te houden.
“We zijn levend vlees en bloed en dus interessant,” zei Joeri, “ik heb, zoals gezegd, onderweg hierheen vele massa’s van die monsters gezien, net als Marith trouwens, we hebben samen naar beneden gekeken.”
“En dan? Waar moeten we naar toe?”, vroeg Harry.
“Dit is voor mij thuis,” zei een man die Roel heette en zich tot dusverre buiten de discussie had gehouden.
“Holland is thuis, dit niet,” zei Paul.
“Hier zijn we op zijn best nomaden,” zei Harm.
“Of dacht je soms dat we hier altijd zouden blijven?”, vroeg Paul die Roel langere tijd aankeek. “Waarom zouden we de boot anders hebben gebouwd?”
“Moeten we roeien?’, vroeg Joeri.
“Nee, de mannen hebben een motor gebouwd, er ligt hier zat materiaal – zelfs brandstof, gelukkig is niet alles verbrand tijdens de crashes van vliegtuigen.”
“We hebben een ook een kajuit gebouwd en een kombuis,” zei Harm. “Roel en Harry zijn ingenieurs, techneuten, die zich niet wilden begraven in de stad. Ik kan goed barbecueën – daar ben ik wel goed in.”
“Waar is de boot?”
“Eindje verderop – we hebben hem afgemeerd in een natuurlijk haventje, heel veilig, al krijg ik soms pijn m’n kop als er weer een storm uitbreekt,” zei Paul.
“We moeten terug naar – het dorp,” zei Harm, “en de zaak bespreken, zodat iedereen goed snapt wat er op het spel staat – ook wat je mag verwachten, als we bijvoorbeeld alsnog zouden besluiten hier te blijven. We gaan als groep, of blijven als groep.”
Harm en Paul lieten de dode vrouw terug in het water glijden, ze draaiden zich om en gingen de berg op. Joeri liep zo’n beetje achteraan, schuin achter Roel, die in het kort uitlegde hoe ze de motor hadden gebouwd, een technisch verhaal en Joeri luisterde half – het belangrijkste was dat de motor het ook deed. Joeri keek omhoog en zag de hoofden van vrouwen boven de muur uitsteken – geen kinderen – er werd heel weinig gesproken, maar vooral gekeken naar de grote aantallen lichamen die nog steeds langsdreven.
Ze beklommen de ladders, hesen zichzelf over de muur en stapten enkele ogenblikken later in de stoffige bodem, Joeri als laatste. Harm zei tegen Elise: “We moeten een belangrijk besluit nemen.”
Marith ging naast Joeri zitten, terwijl mannen, vrouwen en kinderen letterlijk overal vandaan kwamen. Ze keek weliswaar eventjes omhoog, er lag een ernstige blik in haar ogen, alsof ze allang wist, zonder het zelfs te hebben gezien, wat er was gebeurd.
“De situatie is als volgt,” zei Harm die op een duidelijke, docerende toon begon te praten, “de storm heeft – zeer waarschijnlijk – de stad van de – eh – planeet weggevaagd, gezien het aantal slachtoffers in de rivier.” Hij zweeg heel even en bestudeerde de gezichten van alle aanwezigen, zeker ook kinderen. “Uiteraard hebben we geen enkele zekerheid. We zouden een afvaardiging kunnen sturen, een groep die poolshoogte gaat nemen in de stad om te onderzoeken of er inderdaad is gebeurd wat we momenteel denken. Aangezien we ook de humane verplichting hebben om te zoeken naar overlevenden.” Een vrouw wilde hem onderbreken, maar hij gebaarde heel even, een teken dat hij eerst zijn complete verhaal wilde doen. “Probleem is natuurlijk de aanwezigheid van ghouls, de lijkenvreters, zoals we normaliter omschrijven. Er zijn er heel veel van, aldus Joeri. Grote aantallen.”
“Echt wel,” zei Marith.
“De vraag is of we het ons kunnen veroorloven om een groep samen te stellen die gaat zoeken naar overlevenden, aangezien die net zo goed besmet kunnen zijn geraakt door de ghouls – het is een risico en ik wil er eerlijk gezegd geen goede krachten aan opofferen. Eerder al hebben we gekozen om hier te blijven – in tegenstelling tot de andere schipbreukelingen. Bovendien,” zei Harm, “nu komen we tot de kern van de kwestie – het is denkbaar dat de ghouls op zoek gaan naar nieuwe slachtoffers, omdat hun oude doelwit niet langer bestaat, door de storm, het is heel waarschijnlijk dat ze vroeg of laat ons dorp zullen bereiken. Een kwestie van tijd. Dus moeten we een keuze maken. Blijven of gaan! Als we besluiten te blijven, dan zouden we eerdaags niet eens meer kùnnen vertrekken. Het is een hels dilemma.”
“Hoelang gaat het duren voordat die krengen hier zijn?”, vroeg een jonge vrouw die Esmeralda heette.
Harm haalde verontschuldigend zijn schouders op. “Geen idee. Een dag, een week, een maand, half jaar. Wat ik iedereen duidelijk probeer te maken; zie je, vandaag hebben we ons lot zelf in de hand, morgen misschien niet meer, dan wordt er voor ons gekozen.”
“Joeri – jij hebt die krengen gezien,” zei Esmeralda. “Zijn het er echt zoveel?” Ze keek gespannen toe.
“Ja,” antwoordde hij.
“Maar dan moeten we toch wel vertrekken!”, zei Esmeralda die om zich heen keek en overduidelijk bevestiging zocht voor de mening die ze had gegeven.
Joeri zag enkele mannen en vrouwen die knikten met hun hoofd, er was geen enthousiasme, want ze begaven zich in een ongekend avontuur vol nieuwe gevaren. De enige kans om over hun eigen lot te beschikken. Joeri was sowieso niet van plan om in een vulkaangrot te blijven wonen, maar zou Marith nooit hebben kunnen achterlaten bij deze mensen.
“Wanneer gaan we?”, vroeg een zekere Marianne.
“Over twee – nee – drie dagen,” zei Harm, “zodat we ons vertrek goed voor kunnen bereiden – de rivier is dan weer schoon – laten we het hopen in elk geval – en het geeft eventuele overlevenden de kans om ons dorp te bereiken – die plicht hebben we immers ook.”
“Wat is er in de rivier, mama?”, vroeg een jongen.
“Een hoop rommel,” zei de moeder die er een streng gezicht bij trok, zodat hij er geen nieuwe vragen bij stelde. Uiteraard waren er een hoop mensen die mee stonden te luisteren. De vraag kwam toch een keer.
De mensen om hem heen begonnen te overleggen hoe ze hun spullen moesten inpakken – een vreemde aanblik, aangezien ze in primitieve omstandigheden moesten leven en wel degelijk moderne rolkoffers hadden kunnen redden, ook beschikten ze over voldoende kleding. Elise nam plaats op een stoel naast de zijne. “Hoe gaat het?”
“Je hebt je werk goed gedaan,” zei hij.
“Mooi.”
“Ik vond de reactie van de groep – nogal – lauw.”
“De verhalen over ghouls, zoals jij ze noemt, kennen we uiteraard heel goed, al hebben we ze nooit hier op de helling gezien – net zo goed als de stormen die er op Alpaca kunnen woeden, geen verstandige plek voor een stad – maar ja – een rivier, voldoende vis, een beetje landbouw en vee – ik snapte het best wel goed – ik was er bijna heengegaan.”
“Je kunt hier sowieso niet blijven,” zei Joeri.
“Waarom niet?”
“Je hebt de plicht – tegenover de kinderen – om terug te keren naar huis – er ligt hier totaal geen toekomst.”
“Daarom reageren we ook zo lauw. We beseffen dit allang. Al is het moment toch een beetje onverwacht. We hebben allemaal gestemd vóór vertrek, om die reden zijn we destijds een boot gaan bouwen. Roel en Paul zeiden dat ze voor een werkende motor konden zorgen.” Elise keek eventjes om zich heen en zag Marith tussen de andere kinderen die aan spelen waren. “Er ontbrak altijd een reisdoel, we konden nergens naar toe. Harm wilde altijd het binnenland verkennen. Hij verwachtte er veel van, omdat het er veiliger zou zijn.” Elise keek Joeri in de ogen. “Ze heeft geen flauw idee, hè? Marith, jij noemt haar zo.”
“Ik snap je niet zo goed.”
“De heks van Alpaca, beste Joeri. Je hebt er met Harm over gesproken – dat hebben jullie gisteren gedaan. Ik ben er niet bij geweest – heb het gehoord.”
“Ze heet Marith. Ze is een leerlinge van mij.”
“Er wordt gezegd dat – Marith de storm zelf in gang heeft gezet nadat jullie hier binnen zijn gekomen.”
26 februari 2018
Plaats een reactie