Alleen een klein gezelschap mocht het paleis betreden, Joeri herkende enkele bewoners van krotwoningen nabij de stadsmuren, maar ze werden geweigerd en de soldaten gebruikten zelfs hun speren. Een officier knikte langzaam met zijn hoofd, staarde aandachtig naar Marith die ongegeneerd terugkeek. Ze toonde geen enkele angst, ging ook niet dichterbij Joeri of Koen lopen. Stemmen van toeschouwers verstomden, terwijl ze passeerden – Joeri begreep heel goed dat hij de stad onmogelijk had kunnen ontvluchten.
Eerst de poort, toen het binnenplein – het herinnerde enigszins aan het Louvre in Parijs, bedacht Joeri, eerder een paleis dan kasteel. In het midden lag een geïmproviseerde arena, een rechthoek bestaand uit zand en wachtposten die elke ontsnapping zouden moeten voorkomen. Joeri vond de tribune die voor de edele koninklijke familie was opgericht en – natuurlijk – een paar genodigden. Het tafeltje, met daarop de wapens waaruit hij mocht kiezen, ontdekte hij veel later pas, aangezien de luchtballon zijn interesse trok – een mogelijkheid om te ontsnappen, zoveel was duidelijk.
“Ga maar bij de ballon kijken,” zei Joeri.
Marith knikte opgewekt, Koen reageerde nauwelijks, maar staarde naar de enorme luchtballon die het binnenplein domineerde – onzichtbaar voor de wereld erbuiten, alsof er geen wereld bestond buiten het paleis, aangezien deze mensen alleen hier verbleven.
“En jij dan?”, vroeg Marith.
Een officier kwam in zijn richting, het was dezelfde man die hem gisteren had toegebeten dat het duel op het noenuur zou beginnen, nee, plaatsvinden. “Ik heb een afspraak voor een duel, dat weet je,” zei Joeri. Hij bestudeerde nog snel de luchtballon; geen klassieke mand of zo, maar een houten plateau, vermoedelijk het toneel van talloze gevechten die op een grotere hoogte werden gevoerd. Gelukkig geen stalen kabels, maar gewoon touw, dus die kon je doormidden hakken met een bijl of zwaard.
“Je bent er, niet slecht voor een buitenstaander,” zei de officier die het kennelijk onnodig vond zijn naam te noemen voor een man zoals Joeri. “We beginnen.”
Koen sprak enkele onverstaanbare woorden tegen Marith, ze liepen verder en Joeri volgde de officier. Voor het eerst voelde hij een zekere beklemming in zijn maag, een tikje nerveus, hij zocht zijn tegenstander, mogelijk een reusachtige kerel die Joeri kansloos zou laten in een rechtstreeks gevecht. Hij moest slimmer zijn en een geschikt wapen kiezen, zoals een speer, Joeri had er eerder mee gewerkt, als atleet, voor hem het was een sterk onderdeel geweest. Hij werd aan het publiek voorgesteld, ze wisten dat hij onderwijzer van beroep was, recht van lijf en leden, hij had zelfs de vaandels gegroet. Zijn tegenstander bleek een man die nooit verder was gekomen dan de krottenwijken aan de buitenste rand van Alpaca en eten had willen stelen. “Een overwinning levert deze man een fantastische beloning op – het brood dat hij probeerde te stelen – voor zijn vrouw en kinderen.” Joeri probeerde het idee van zich af te zetten, mannen, misschien ook vrouwen, die regelmatig duelleerden om zo aan eten en drinken te komen voor hun gezin.
“De laatste, die op zijn benen blijft staan, wint.”
Joeri knikte als teken dat hij hem had begrepen, ondertussen keek hij naar de tafel, want er lagen enkele verrassende wapens klaar. Er lag geen speer, wel twee zwaarden, dolken, bijlen en zelfs pistolen, nee, revolvers – twee revolvers. Als zijn tegenstander eerst mocht kiezen, dan zou hij de revolvers zelf uitkiezen en daarmee het duel beslissen.
Er volgde een loting, ze moesten strootjes trekken, de winnaar zou mogen beginnen met kiezen en uiteraard won de man die begerig naar de tafel staarde. Joeri trok er een afwachtende houding bij, alsof het hem nauwelijks interesseerde. Hij wilde geen argwaan wekken. Zijn tegenstander besloot een bijl te gaan gebruiken en een zwaard. Geen revolvers, hij kende het gebruik van vuurwapens kennelijk niet. Het verbaasde Joeri dat er echte revolvers klaarlagen, daardoor twijfelde hij ook iets te lang toen zijn beurt volgde – eerst checkte hij de kogels, er klonken opgewonden kreetjes op de tribune die hij zo goed mogelijk negeerde, tot slot stopte hij beide wapens bij zich, eentje achter zijn riem, de andere in zijn rechterhand. Ook pakte hij een zwaard van de tafel.
“Goddomme – Mag dat ook?”
“Ja, daar heb ik niets van gezegd,” zei de officier.
Echte, geladen vuurwapens – Joeri probeerde te bedenken wat het betekende als de officier twee revolvers klaar had gelegd op tafel, het was erg vreemd, sterker nog, het leek hartstikke idioot. Moderne technologie in een stad die voor de late middeleeuwen gebouwd leek te zijn, mensen noemden zich schipbreukelingen en er lagen vuurwapens klaar voor het duel, terwijl Joeri evengoed de koning zou kunnen vermoorden, als hem dat zo uitkwam. Het leek een enorme roekeloosheid van de Broeders van het Bloed, tenzij het duel als een test gold, een manier om uit te vinden of je wel genoeg van het vaderland hield. Zouden de soldaten zijn borst doorboren als hij het wapen op één van de leden van het koninklijk huis richtte? Zijn tegenstander kende het gebruik van vuurwapens niet en het was Joeri geen moment opgevallen dat de soldaten ze wel gebruikten. Hij trok de haan naar zich toe en liet het wapen weer zakken. Het was nog te vroeg voor een schot. Voor het eerst in zijn leven moest hij een vuurwapen richten op een echt, levend mens, iemand die alleen zijn vrouw en kinderen te eten wilde geven, daarom stond hij hier. Er klonk links en rechts wat besmuikt gelach, mensen die dachten dat hij zijn wapen niet durfde af te vuren.
Zijn tegenstander stond voorover gebogen, Joeri meende heel zeker te weten dat de man nooit eerder in zijn leven zelfs maar een wapen had vast gehad.
“Ben je een tovenaar?”, vroeg de man wiens stem een beetje trilde, Joeri bespeurde een zekere angst – voor de dood – een gevecht tegen de man die een tovenaar was.
“Waarom?”, vroeg Joeri.
“Je weet hoe die duivelse machines werken.”
Het was helemaal niet zeker dat Joeri de man in zijn borst zou raken, of been misschien zelfs, mogelijk boorde de kogel zich tenslotte in een soldaat, of toeschouwer, aangezien hij geen geoefend schutter was. Er kon zoveel onvoorspelbaars gebeuren. Toch had hij twee machtige wapens bemachtigd en de edele Broeders van het Bloed wisten ervan, of niet.
“Een tovenaar, als ze me dàt hadden verteld.”
Er klonken wat kreten op de tribune, leden van de koninklijke familie die zich zaten op te winden.
Een kogel zou af kunnen zwaaien, net zo makkelijk, een onschuldige raken, als die er was – in het paleis.
Joeri zocht de kortste weg naar de luchtballon, een mogelijkheid om weg te komen uit Alpaca, er zou niet snel een andere kans volgen, dat begreep hij goed. Het zou nodig zijn om andere slachtoffers te maken, soldaten neer te schieten die hem tegen wilden houden. Hoe had het in godsnaam kunnen gebeuren dat hij op een plein stond na te denken over doodschieten van soldaten? Omdat het de enige manier was om weg te komen uit een naargeestige, belegerde stad die vroeg of laat overlopen zou worden door hongerige ghouls.
Zijn tegenstander begon onverwacht te gillen en rende naar Joeri die kalm opzij stapte, waarna de man voorover in het zand viel. Met een soldaat als tegenstander zou het duel anders zijn geweest, was er een echt gevecht gevolgd, zou hij nooit de revolvers hebben kunnen kiezen, die zouden er niet hebben klaargelegen voor een man als Joeri. De man krabbelde overeind, graaide onhandig naar zijn wapens, maar Joeri schopte de bijl weg die vijf meter verderop bij de voeten van een soldaat bleef liggen.
Zijn tegenstander had ook geen motoriek die zich leende voor een gevecht, een hulpeloos slachtoffer, een zinloze moord, die als entertainment diende, omdat leden van het koninklijk huis zich verveelden. Alsof er ’s nachts onvoldoende ghouls werden afgeslacht. Hopelijk werkte Koen in de tussentijd aan een plannetje, afleiding, waardoor de aandacht van alle aanwezigen naar iets totaal anders verschoof – Joeri wilde de man niet doden, zijn arm woog zwaarder dan ooit, het kostte moeite om te richten.
Toch pakte de man zijn zwaard veel professioneler vast, alsof zijn brein hem had verteld dat hij wel degelijk een gevecht moest leveren, anders zou hij binnen driekwartier dood op het plein liggen. Joeri wist het uiteraard niet zeker, maar het moest zo zijn, hij raadde vaker gedachten die mensen hadden, het was een gave, al was hij geen telepaat. Goed kijken, niet snel oordelen, de man was bereid om te vechten, als Joeri het naliet – hij begon nu echt te vechten.
De revolver was een gok geweest, misschien hadden ze ermee geknoeid waardoor het nu geen waarde had. Gillend kwam zijn tegenstander met opgeheven zwaard dichterbij, als het geluid enige angst moest aanjagen – Joeri blokkeerde de poging en duwde hem weg – de man moest zijn best doen om niet te struikelen, had extra stappen nodig, het publiek lachten er hartelijk om, leedvermaak, het was overduidelijk dat Joeri geen zin had om de man zomaar te vermoorden. “Dood hem!”, riep er iemand, een man. Opnieuw klonk er gelach op het plein, nu was het spottend bedoeld, heel duidelijk, alsof Joeri met zijn slachtoffer speelde – dat deed hij natuurlijk niet.
“Hoeveel kinderen heb je?”, vroeg Joeri. Het was een vreemde vraag, aangezien ze elkaar moesten doden.
“Drie,” mompelde hij, “twee jongens en een meisje.”
“Hebben jullie het zo slecht dat je eten moet stelen?”
De man gaf geen antwoord, maar weg – de officier keek toe en leek zich bijzonder te amuseren – toch legde Joeri het als een antwoord op – bovendien had hij zelf de krotwoningen gezien, ze werden als eerste overvallen als de ghouls een bres in de verdediging hadden geslagen en de stad waren binnen gevallen.
“Zeg eens – Hoe heet je?”
“Ernst, dat is mijn naam.”
Opnieuw begon er een toeschouwer te schreeuwen. “Vermoord hem nou eens eindelijk, verdomme!”
De officier had zich tot nu toe niet bemoeid met het gevecht, maar schraapte zijn keel en zei: “Het duel is een serieuze aangelegenheid, heren, jullie moeten vechten, dat is de bedoeling en dat verwachten we.”
Joeri ergerde zich aan de toon waarop de officier sprak en richtte ogenblikkelijk het wapen. “Bemoei je er niet mee, je hebt alleen gezegd dat één van ons aan het einde op zijn benen moet staan.” Vrijwel direct nadat hij zijn woorden had uitgesproken, sloeg er een kogel in – enkele centimeters voor zijn linkervoet – het verraste hem allerminst, want twee vuurwapens neerleggen zonder enige verzekering leek hem inderdaad erg roekeloos. Joeri stak de punt van zijn zwaard naar Ernst, als waarschuwing, hij mocht even niets doen, hij keek er zo intimiderend bij als maar enigszins mogelijk was en hij waande zich even op de atletiekbaan. In een raamopening vond hij de schutter, een karabijn, wel een goede schutter, of hij had Joeri moeten raken. Op de tribune werden er kreetjes geslaakt, geen opwinding, het was iets heel anders – het duidde op paniek – er werd een rookpluim zichtbaar – Joeri aarzelde geen seconde en richtte zijn wapen op de schutter die in de raamopening stond – nog steeds, alsof hij niet eens verwachtte dat Joeri het zou proberen – hij vuurde het wapen af – gedurende enkele seconden dacht hij te hebben gemist, maar de schutter in het raam viel voorover. Het was beginnersgeluk, tien andere schoten zou hij hebben gemist, dat wist Joeri heel zeker. Hij kon moeilijk anders. De man moest hem doden. Dat stond vast.
Joeri richtte zijn wapen op de officier die voor het eerst blijk gaf van angst en achteruit stapte. “Opdonderen!”, blafte hij – vervolgens sloeg hij met een enkele klap het zwaard uit de handen van Ernst. “Denk erom – jij staat hier als laatste op je benen.”
Joeri begon te rennen, één van zijn snelste meters ooit, de knie hield het goed, maar het moest niet erg lang duren. Hij schoot twee soldaten in de borst die zijn doortocht trachtte te versperren. Marith stond al op het zwevende vlot van de luchtballon – soldaten probeerden de brand te blussen die er was ontstaan – Koen bleek zich heel ergens anders op te houden, terwijl Marith stond te schreeuwen: “Opschieten, opa Koen! Snel!”
Joeri sprong op het vlot, voelde een pijnlijke prik in zijn knie, maar negeerde het vervelende gevoel en richtte zich eerst op Koen die bijna dertig meter verderop het brandje trachtte te verdedigen. Een speer suisde door de lucht, gevolgd door een andere, Joeri wist te ontwijken, maar begreep heel goed dat ze de ballon wilden vernielen, zodat ze nooit meer konden ontsnappen – hij sloeg een touw doormidden, daarna nog eentje en voelde de luchtballon omhoog gaan, Joeri probeerde wat knopjes waarmee hij de brander activeerde, de lucht in de ballon moest warmer worden dan hij al was. Door het geluid van de brander trok hij de aandacht, hij vuurde twee kogels af zonder te richten, het was genoeg. De chaos had ervoor gezorgd dat ze wegkomen.
Marith staarde met betraande ogen omlaag, want opa Koen werd op dat moment door minstens zes soldaten doodgeslagen. Joeri trok het meisje weg, omdat ze dit niet hoefde te zien – ze mocht het niet eens zien.
Ze drukte haar gezicht in zijn buik en bleef huilen – een gewoon meisje dat iets vreselijks meemaakte. Joeri zou Marith nooit vertellen dat haar opa Koen geen seconde van plan was geweest haar thuis te brengen. Het was een gelukkig toeval geweest dat het toch mogelijk werd, dankzij een luchtballon.
De ballon raakte buiten bereik van de soldaten, hij hoorde doffe klappen van mannen die vielen en hen nog hadden geprobeerd tegen te houden. Eén man wist alsnog op het vlot te klauteren – Joeri richtte het wapen en wilde schieten – tot Marith riep: “Papa?”
29 januari 2018
Plaats een reactie