De Buurvrouw (5/6)

De telefoon ging. Bijna een uur later.

Vernon had de boodschappen opgeruimd.

Het gesprek met Lidia, de dochter van Allan van Kerkrade, had hem verrast. Ze bleek een uiterst prettige vrouw te zijn, vergelijkbaar met zijn buurvrouw zoals die zich in het openbaar presenteerde. Zijn ergernis was begonnen toen Lidia haar auto voor het eerst op Vernons oprit had achtergelaten. Lidia was geen kenau, maar een vrouw die zich te pletter was geschrokken na een telefoontje van haar vader. Vernon pakte de hoorn op en zei: “Hallo.”

“Mijnheer Delsing?”, vroeg een mannelijke stem, niet zo heel erg jong, misschien een dertiger. Vernon herkende hem vrij laat. “U heeft mijn zus gesproken,” zei Jelle.

“Je zus – Lidia.”

“Precies.”

“Dan weet u wat er ongeveer gebeurd is.”

“Een beetje,” zei Vernon.

“Ik vroeg me af – hè – of u een poging zou willen wagen om te bemiddelen?”, vroeg Jelle.

“Waarom doe je dat zelf niet?”

“Omdat u neutraal bent,” zei Jelle.

“Ik moet voor mediator spelen,” zei Vernon.

“Precies – ja, helemaal,” zei Jelle die meteen stukken opgeluchter klonk. “Ja, een mediator – daar hebben we inderdaad behoefte aan, mijnheer Delsing.”

Het probleem was dat er zich heel veel af moest hebben gespeeld in het huis van zijn buren, veel meer dan de kinderen Van Kerkrade vermoedden. Vernon moest denken aan een slangenkuil, en er leefde op dit moment nog één slang. De buurman, dus Van Kerkrade zelf, reageerde – vreemd. Zijn dochter en zoon hadden elkaar gevonden, dankzij een avondje in het café – beide neuzen in dezelfde richting. Zou het kunnen dat de ambulancemedewerkers het verdriet van de weduwnaar verkeerd hadden geïnterpreteerd? Dus opluchting in plaats van verdriet?

‘Jezus. Omdat – ik zo blij ben dat de bitch dood is.’

Hoe vaak had de buurman zijn echtgenote die drie woorden horen zeggen? ‘Mannen zijn varkens.’

Lidia verwoordde een gedachte die een eigen leven was gaan leiden. ‘Heb je mama soms vermoord of zo?’ De buurvrouw moest maanden werk hebben gehad aan het parkietje – maanden.

“Goed – ik doe het – één keer – daarna is het jullie probleem. Afgesproken?”

“Dank u wel , mijnheer Delsing.”

“Je moet er weinig van verwachten, Jelle,” zei Vernon. “Jullie moeder is overleden – zijn vrouw – zoiets komt snoeihard binnen bij mensen – je ouders zijn erg lang bij elkaar geweest.”

“Dan wordt het een kort gesprek, mijnheer Delsing.”

“Laten  we het hopen.”

Vernon legde de telefoon neer en begreep heel goed dat er meer aan de hand moest zijn. De buurman gedroeg zich inderdaad vreemd, maar er bestond nu eenmaal geen spoorboekje voor normale reacties bij een onverwacht overlijden.

’s Avonds belde hij aan, wachtte een tijdje bij de voordeur, maar Van Kerkrade deed niet open. Het was donker in huis, de ramen waren gesloten. Volgende dag belde  hij ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds aan. Niemand thuis. Daarna hielden de kansen op, aangezien hij zou vertrekken naar Duitsland en er minimaal twee weken zou verblijven. Het huis was donker, Van Kerkrade was niet thuis – misschien was hij een weekendje naar het strand, om een beetje uit te waaien en hij hoefde zich niet te verantwoorden.

Zondagavond kreeg hij Jelle aan de telefoon. “Nee, jongen, ik heb je vader niet gesproken. Hij is vermoedelijk een paar daagjes naar het strand of zo.” Vernon maakte hem duidelijk dat hij minimaal twee weken in het buitenland zou zijn. Jelle liet geen teleurstelling blijken. Hij had vast op een gesprek gerekend en nu was er niets gebeurd.

Zijn werkzaamheden in Duitsland duurden langer dan gepland, namelijk tweeënhalve week, zodat hij pas woensdagavond laat thuis kwam. Vernon had zijn oudere zus gevraagd wat eten in de koelkast te leggen, zodat er in elk geval iets zou zijn.

Hij parkeerde zijn auto voor de garagedeur om elf uur ’s avonds, onderweg had hij gegeten in een wegrestaurant. De buurman was in elk geval thuis, een enkel schemerlampje moest de woonkamer verlichten. Vernon inspecteerde de koelkast – eten en drinken genoeg – hij ging verder en betrad zijn tuin. Het was een oude gewoonte. Na een afwezigheid van enkele weken en soms maanden, wilde hij eerst rustig checken of alles er goed bij stond. Aan de andere kant zou hij een berichtje hebben gekregen van zijn zus, als er iets was gebeurd. Zo ging het altijd. Vernon stond in de tuin en zag dat de buurman zijn deur open had laten staan. Het was eind oktober, een koude en vochtige herfst, zelfs voor de buurman was het ongehoord. Vernon beschouwde het half als een uitnodiging om binnen te komen. Toch aarzelde hij. Het ging hem goed beschouwd geen bliksem aan en misschien hadden de kinderen van zijn buurman alles zelf al geregeld. Aangezien Vernon het gesprek niet had kunnen voeren.

Hij liep de keuken in, weerstond zijn eerste impuls om een biertje te pakken en besloot de auto binnen te zetten. Zijn woonkamer baadde in het licht. Vernon gooide eerst de garagedeur open, stapte in zijn auto en reed naar binnen – het raampje ging een stukje naar beneden, want zo had hij het geleerd. Hij stapte weer uit de auto, deed de garagedeur omlaag en op slot – hij liep naar de keuken, pakte een biertje, waarna hij zich op de bank liet neerploffen. Al het werk was gedaan, een beloning leek gepast. Vernon nam een slok, zette het flesje op tafel.

Juist op dat moment begon de buurman te schreeuwen: “Vuile tyfushoer – slet – teringkreng!”

Hij overwoog een nieuwe slok te nemen, maar bedacht zich en herinnerde zich zijn belofte om met zijn buurman te zullen praten. Van Kerkrade was eerder niet thuis geweest. Nu wel. Overduidelijk zelfs.

“Tyfus – tyfushoer!”

Hoogste tijd voor een goed gesprek.


Plaats een reactie