Maandelijks archief: november 2017

Faking it (2/5)

          ‘A clown can get away with murder’

Op de basisschool wekte Brad allerminst de indruk dat hij ooit iets bijzonders van zijn leven terecht zou brengen. Stil ventje, nogal teruggetrokken, maar andere leerlingen paste ervoor op om hem te pesten. Hij reageerde soms onvoorspelbaar, was stevig gebouwd, erg groot ook. Marvin kwam hem daar voor het eerst tegen. Brad leek totaal niet op de zwierige voorzitter van een club voor eenzame harten die hij later beslist zou worden.

Het had er geen enkele schijn van dat beide jongens goed bevriend zouden kunnen raken, aangezien ze allebei totaal andere interesses hadden. Marvin ging bijvoorbeeld voetballen en meldde zich aan bij een club in de buurt – hij was geen goede speler, maar ook geen slechte. Brad vertoonde geen enkele belangstelling voor zoiets als sport. Ze raakten met elkaar in gesprek, omdat ze vanaf groep 8 dezelfde route naar school en huis volgden. Brad had geen moeder of vader die hem ophaalde – hij woonde bij zijn oma. Veel vertelde hij er niet over en Marvin stelde evenmin vragen. Het werd het begin van een vriendschap die heel lang zou duren. Na een tijdje liep Brad gewoontegetrouw met de moeder van Marvin naar huis – hij woonde in dezelfde straat en kreeg nu eens geen vervelende vragen over een oma die voor hem zorgde in plaats van een jonge moeder.

Op zekere dag vroeg Marvin aan zijn ouders hoe het zat. De vader van Marvin haalde verontschuldigend zijn schouders op en antwoordde: “Geen idee, jongen. Als je het zo graag wilt weten, dan moet je het vragen. Bedenk wel dat het ons geen bliksem aangaat.” Het klonk heel logisch, dus besloot Marvin er niet over te zwijgen, want het ging hem inderdaad niks aan. Brad zou er zelf over vertellen. Misschien deed het teveel pijn. Hij sprak nooit over zijn ouders. Alsof ze bij een verkeersongeluk om het leven waren gekomen.

Het duurde enkele jaren voordat Brad de woorden leek te hebben gevonden, of bereid was domweg te vertellen wat er – lang geleden – was gebeurd. Mannen – inmiddels – die in hun stamkroeg aan de bar hingen en al een tijdje bier aan het drinken waren.

“Je hebt me nooit gevraagd wat er met mijn ouwelui is gebeurd,” zei hij. Het was geen verwijt of zo, eerder een vaststelling. Brad had er kennelijk over nagedacht. Het verleden begon een beetje te spoken.

“Klop,” zei Marvin. “Mijn vader zei dat het ons geen bliksem aanging. Zoiets heeft hij gezegd, dacht ik.”

Jonge kerels – Brad moest zijn boek nog schrijven. Ze studeerden allebei, HBO, geen universiteit, al begon het erop te lijken dat Brad eerdaags zou afhaken. Hij had er geen zin meer in om hard te werken, zodat hij na een vierjarige studie als loonslaaf verder kon gaan, een nuttig lid van de samenleving, hij voelde zich een dandy – Marvin zag geleidelijk de persoonlijkheid ontstaan die jaren later furore maakte in de media. Dit begon hem toen al duidelijk te worden, maar de bekentenis, die Brad destijds in de kroeg deed terwijl ze samen aan de bar hingen, verbijsterde hem totaal.

“Moeder zit een gevangenisstraf uit – wegens moord,” zei hij en Marvin geloofde hem direct, want in Brads ogen herkende hij een duistere gloed – gedurende een fractie van een seconde – toen was het weer weg. “Ze heeft mijn pa vermoord – drankprobleem, weet je wel, gewelddadig, ook dat, ja. Voor de duidelijkheid. Moeder deelde de klappen uit, niet vader en ze zopen allebei als ketellappers. Zelf logeerde ik bij mijn oma, dus werd de aanklacht ‘voorbedachte rade’.”

Marvin wachtte alleen af en stelde geen vragen.

Hij forceerde een grijnslachje. “Ja, ze had het goed voorbereid – met een steakmes heeft ze toen zijn strot doorgesneden. Vriendje van moeder heeft geholpen het lijk te verstoppen in het bos, maar kreeg spijt.” Hij nam een slok bier en zette het glas neer. “Waarom vertel ik je dit? Ze komt vrij – proefverlof heet dat. Of ze bij mij – haar enige zoon – op de bank mag slapen.”

“Heftig verhaal, jongen,” antwoordde Marvin.

“Dus ik heb geantwoord: ‘Tuurlijk mam, dat kan.’ Wat moet je godverdomme anders zeggen?

“Ook daarom heb je geen zin meer in studie.”

“Precies.”

“Maar je wilt ook geen nuttig lid van de samenleving worden,” zei Marvin die probeerde te glimlachen.

“Dat zeker niet,” zei Brad die zijn glas leegmaakte. “Wat denk je? Zou ik mijn steakmessen moeten verstoppen?” Hij grijnslachte erbij, heel uitdagend.

Toen de controverse rond het boek Metal Machine Killer haar hoogtepunt had bereikt, werd uiteraard ook de moord op Molenaar senior opgerakeld. Voor de boekverkopen betekende het goed nieuws. Brad moest vooraf hebben geweten dat het zo zou gaan.

Daarna verloren Marvin en Brad elkaar voor langere duur uit het oog, enkele jaren zelfs. Marvin concentreerde zich op zijn studie, zag een relatie mislukken, maar slaagde erin een goede baan te krijgen als leraar Nederlands in zijn oude woonplaats. Hij vroeg zich dikwijls af hoe het tussen Brad en zijn moeder ging, of ze nog altijd op zijn bank sliep en misschien had ze ergens een goedkoop flatje gekregen, een vrouw met een bijstandsuitkering. Aangezien Marvin het adres van Brad had bewaard, besloot hij een brief te sturen en kreeg ook antwoord. Moeder had haar volledige bewegingsvrijheid herwonnen na alle beperkingen die een vroegtijdige in vrijheidsstelling met zich meebracht. Hij merkte op – en Marvin bespeurde hier enige ironie – dat ze haar oude geloof had teruggevonden en aan een bedevaart was begonnen die haar in Noord-Spanje moest brengen – een extra straf wegens de moord op papa. Ongetwijfeld belandde ze tijdens haar voettocht ergens als prostituee in een vunzig kamertje – sarcasme, geen ironie. Aan het einde van zijn brief stelde Brad voor om binnenkort een biertje te drinken. 

Zo gebeurde het ook en op een vrijdagavond ontmoetten ze elkaar in hun oude stamkroeg. Marvin gaf lang genoeg les om oud-leerlingen tegen te komen die kennis begonnen te maken met het nachtleven. Brad vergat te vertellen over zijn boek dat hij beslist aan het schrijven moest zijn geweest, want het zou binnen een jaar verschijnen. Voor de laatste keer zag Marvin hem alleen binnenkomen – de glazen stonden al snel op de bar – hij legde een vijfje neer. Het duurde bijna een half uur voordat Marvin vroeg of Brads moeder haar bestemming had weten te bereiken.

“Laatste berichtje kwam uit Lyon, ze had een baantje gevonden als serveerster in een restaurant.” Brad grijnsde erbij, want hij wist goed wat Marvin dacht.

“Leuk,” zei Marvin die met zijn glas speelde.

“Je dacht natuurlijk aan – ,” zei hij.

“Omdat jij dat hebt geschreven in je brief, goochem.”

Rockmuziek uit de jaren zestig en zeventig vormden muzikaal behang, volume stond niet zo vreselijk hoog, gesprekken waren mogelijk. Marvin en Brad begonnen een tikje aangeschoten te raken. Aan een tafeltje zat sinds een half uur een jonge vrouw, donkerblond, niet echt lichtblond, want ze was haar wenkbrauwen vergeten mee te verven. Wel erg knap.

Brad liet zich van zijn kruk glijden en nam tegenover haar plaats. “Als je er niet van gediend bent, moet je het zeggen – anders geef je me maar een klap in mijn gezicht.” Marvin hoorde hem zijn woorden uitspreken en had zijn rug half naar het tafeltje gedraaid.

Ze schudde haar hoofd – zwijgend – haar paardenstaart zwiepte een tikje venijnig heen en weer.

“Luister – ik ben – niet toevallig – voorzitter en tot nu toe enig lid van een club voor eenzame harten. Doel is om zoveel mogelijkheid eenzaamheid te bestrijden, een verborgen ziekte in onze moderne samenleving.”

“Wil je dat ik met je meega?”

“’t Is een voorstel,” antwoordde hij. “Jij beslist.”

“En je vriend?”

“Die heeft genoeg gehad,” zei Brad.

Marvin knikte met zijn hoofd en forceerde een boer.

“Ik zat op iemand te wachten, maar ja – .”

“Het leven is te kort om spijt te hebben,” zei Brad.

Brad en de jonge vrouw, waarvan Marvin zelfs geen naam wist, liepen gearmd de kroeg uit. De kastelein zag het stelletje weglopen – lachte er hartelijk om.

“Nu jij nog!”, riep hij.

Marvin zou zijn toekomstige echtgenote in de zomervakantie ontmoeten – Joanne heette ze, lerares Engels – want onderwijsvolk zocht mekaar vaak op.


Faking it (1/5)

‘What’s one less person on the face of the planet?’

Het regende niet eens meer zo hard, maar het ging al wel enkele uren door en het had eerder nog geplensd. Er lagen grote plassen op de weg die flink omhoog spatten als er een auto passeerde. Koplampen weerspiegelden strak schijnende lichtbundels op drijfnat asfalt. Hij stapte uit de bus en zette de kraag van zijn jas omhoog. Thuis leek de regen mee te vallen, maar nu hij over het plein liep, dacht hij er beslist anders over. Hij had afgesproken met Brad, een oude vriend, voor het eerst sinds lange tijd. Ze zouden een paar biertjes drinken in hun oude stamkroeg. Normaal deed hij zoiets niet middenin een werkweek – afspreken in de kroeg – maar voor Brad maakte hij een uitzondering. Vroeger kende hij het menu uit zijn hoofd, want ze serveerden er goede maaltijden. In tegenstelling tot twintig jaar geleden zouden de vaste stamgasten vreemden voor hem zijn.

Hij opende de deur. Er zaten nauwelijks bezoekers binnen. Hij telde er vijf. Brad was er nog niet, of hij zou op het toilet moeten zitten. Marvin knikte naar de kastelein die hem leek te negeren, of de kans te geven zich eerst rustig te nestelen op een krukje. Marvin knoopte zijn jas los en bestelde een biertje. Misschien zou hij straks wat te eten bestellen. Het was lang geleden. Hij wierp een snelle blik op het menu en stelde vast dat ze nog steeds dezelfde saté met frites serveerden. Marvin legde de kaart opzij en glimlachte.

De kastelein zette een biertje neer, een vaasje, zoals het heette, want in de woonplaats van Marvin werden er geen Amsterdammertjes getapt.

“Weinig veranderd,” zei Marvin.

“Kwam je hier veel?”, vroeg de kastelein.

“Ja, lang geleden.”

“Afgesproken met iemand?”

“Vriend van me.”

“Wil je wat te eten bestellen?”, vroeg de kastelein.

“Misschien. Straks.”

“Het kan tot half tien.”

“O, dan heb ik tijd zat.”

Brad en Marvin kenden elkaar al heel lang. Ze waren elkaar voor het eerst tegengekomen bij op school – daarna middelbare school. Ze wisselden periodes af waarin ze erg veel contact hadden, maar er konden ook makkelijk jaren voorbij gaan met slechts een kerstkaartje als teken van leven. Bijna zestien jaar geleden was Brad gedebuteerd als schrijver van een thriller – Metal Machine Killer – dagboekaantekeningen van een seriemoordenaar – dus veel scholen hadden het boek om die reden verboden – je had sterke zenuwen nodig om het in één keer uit te lezen – journalisten stelden de vraag waarom het boek per se uitgegeven moest worden. Het boek behaalde spectaculaire verkoopcijfers, ook in het buitenland, al kreeg het daar dezelfde controversiële ontvangst. Brad leefde er goed van. Hij vertoonde zich bij voorkeur met knappe, jonge vrouwen – blondines, brunettes en roodharigen.

Kleine groepjes mannen en vrouwen betraden het café – langzaam begon het drukker te worden. Een televisiescherm hing op een prominente plek, zodat de voetbalwedstrijd gevolgd zou kunnen worden – straks – Champions League – nu nog niet. Marvin nam een slokje bier en zette het glas zorgvuldig terug. Hij checkte zijn telefoon op eventuele berichten, maar Brad kwam de afspraken altijd na – hij zegde nooit af.

“Die had je vroeger niet,” zei Marvin die naar het beeldscherm keek, een oud-voetballer gaf commentaar op wat een mooie wedstrijd moest worden, een cabaretier luisterde aandachtig. De kastelein tapte enkele verse biertjes en rekende af – een briefje van tien euro lag op de tap die al nat was.

“Dit is geen voetbalcafé, maar veel mensen komen er wel voor,” zei de kastelein, die zijn schouders ophaalde. “Ik vind het prima – het loopt lekker vol.”

Seconden en minuten tikten weg. Op het televisiescherm zag Marvin voetballers die zich klaarmaakten voor de wedstrijd. Hij controleerde nog eens zijn telefoon en verstuurde een app. ‘Waar blijf je? Zo meteen begint het voetbal en ik wil weg hier.’

De kastelein staarde aandachtig naar het toestel van Marvin. “Hij laat wel een tijdje op zich wachten – die vriend van jou.” Het klonk alsof hij het ook echt vervelend vond. De kastelein spoelde enkele vuile glazen om. “Hoe laat hadden jullie afgesproken?”

“Acht uur,” zei Marvin.

“Bijna driekwartier,” stelde de kastelein vast.

“Ja, erg laat.”

Om kwart voor negen begon de wedstrijd. Marvin liet zich van zijn kruk glijden en zocht een afgelegen plek. Hij was niet voor het voetbal gekomen en het irriteerde hem dat Brad hem liet zitten. Zonder bericht. De kastelein zette een vol glas voor hem neer. Marvin legde een briefje van vijf euro neer, terwijl zijn telefoon begon te trillen – een appje van Brad, nee, een flashbericht van de NOS. Hij liet het wisselgeld in zijn broekzak verdwijnen en las de woorden die er stonden – Marvin las het berichtje verschillende malen voordat de boodschap doordrong. ‘Succesvolle thrillerauteur Bradley M gearresteerd.’ Hij drukte zijn duim op de regel en las het complete bericht. ‘De 47-jarige Bradley M. is eerder vanavond door de politie gearresteerd. Waarvan hij wordt verdacht, wilde de politiewoordvoerder niet zeggen. Volgens anonieme bronnen werd er eerder vandaag een noodoproep gedaan vanuit het huis van de auteur. Een nog onbekende vrouw zei dat ze tegen haar wil werd vastgehouden door Bradley M, die bekend is geworden door een thrillerroman die als omstreden bekend staat.’ Marvin vloekte enkele malen, maar slaagde erin de woorden binnensmonds te houden.

Bradley Molensteen, de schrijver van Metal Machine Killer, zat in een gevangeniscel en zou zijn afspraak met vriend Marvin nooit na kunnen komen. Hij klemde zijn vingers om het koude, natte glas en nam een slok – zijn ogen vonden de kastelein die hem korte tijd aanstaarde. Het moest een vergissing zijn geweest. Of had hij weer ergens zo’n Oost-Europese stoephoer vandaan gehaald, zoals altijd, die vervolgens rare ideeën had gekregen? Zo achterlijk waren die wijven nou eenmaal niet. Brad woonde in een mooie, zeer grote villa, hij had ongetwijfeld iemand gevonden die geld wilde zien, een royale schadevergoeding, een loze beschuldiging.

In het toilet van Brad hingen citaten van seriemoordenaars, mannen en vrouwen die vaak vele tientallen slachtoffers hadden gemaakt. Voor de auteur van Metal Machine Killer scheen het heel normaal om zoiets te doen. Terwijl Marvin stond te pissen, las hij woorden die koude rillingen langs zijn ruggenwervels lieten glijden. So what’s one less? What’s one less person on the face of the planet?’ Woorden van seriemoordenaar Ted Bundy – Marvin las het briefje, toen hij zijn gulp omlaag deed. Hij kon er nog smakelijk om lachen. Er hingen meer briefjes. John Wayne Gacy, Carl Panzram, Jeffrey Dahmer.

Toen was het een spel geweest dat hoorde bij een boek, nu leek het ineens bloedserieus te zijn. 

Een nog onbekende vrouw zei dat ze tegen haar wil werd vastgehouden door Bradley – .’

Brad was schuldig, nee, hij was onschuldig.

De briefjes, de citaten waren onzin, een gimmick.

Marvin pakte het glas en dronk het in één teug leeg.

“Wat is er?”, vroeg de kastelein die over de bar hing.

“Slecht nieuws,” zei Marvin.


De Buurvrouw (6/6)

De achterdeur stond nog altijd wagenwijd open en Vernon stapte behoedzaam binnen. “Buurman?”, vroeg hij. Er volgde een stilte die werd onderbroken door een vloek die als een rollende donder klonk. Vernon klopte enkele malen op het raam en besloot niet verder te gaan totdat Van Kerkrade zelf begreep dat het alleen buurman Vernon Delsing was die zijn huis wilde betreden en geen – al dan niet – ingebeelde vijand. Je wist maar nooit.

Vernon hoorde voetstappen en de deur ging open, niet erg langzaam, maar met een klap. Van Kerkrade stond in de opening en hield zich vast aan de kozijnen. Zijn haar zag er uit alsof hij net uit bed kwam, er groeide een baard van ruim een week, hij staarde, alsof hij meer bezoekers verwachtte. Zijn overhemd had hij niet dichtgeknoopt, daaronder was een vuil T-shirt zichtbaar waarop roodbruine vlekken prijkten. De gulp van zijn broek stond open. Bovendien stonk hij behoorlijk. Ook naar alcohol.

“Ik ben alleen,” zei Vernon.

“Kom binnen,” zei Van Kerkrade, “neem een biertje – of neem er meteen twee. Er is voldoende.”

“Ik hoorde je – ,” zei Vernon.

“Geen zorgen, of juist wel trouwens – ik ben alleen,” zei de buurman. “Ik stond naar een schim te schreeuwen.”

“Da’s – eh – zorgelijk,” zei Vernon die twee biertjes uit de koelkast pakte en een dopje eraf draaide.

“Beslist.”

De buurman liet zich neervallen op een stoel – Vernon ging tegenover hem zitten en nam een slok.

Van Kerkrade pakte zijn flesje op en hield het eventjes omhoog. “Alle mannen zijn varkens,” zei hij en vervolgens dronk hij het flesje, dat nog halfvol was, in één teug leeg.

Vernon wachtte enkele seconden en zei: “Gezondheid,” zei hij. Daarna nam hij pas een slok.

“Kan me nie’ verschelen,” zei hij en Van Kerkrade schoof het tweede flesje naar zich toe.

“Wanneer zijn je kinderen hier voor het laatst geweest?”, vroeg Vernon.

Van Kerkrade liet een boer. “Lidia is al net zo’n bitch als d’r moeder – Jelle een laffe hond die achter zijn grote zus aanholt,” zei hij.

“Vertel eens – en je hoeft er ook helemaal niks over te zeggen, als je dat niet wilt, hoor – maar – wat moet er gebeuren om een vrouw zover te krijgen dat ze haar parkietje de woorden – .”

Van Kerkrade draaide het dopje los. “Gewoon – een bitch. Vind je dat niet genoeg?” Hij nam een slok, waarmee het flesje direct halfleeg was. “Ja, ik hoor je wel denken – net als iedereen trouwens. Zou hij zijn wijf hebben vermoord? Ja of ja? Zou hij het echt hebben gedaan? Nou? Wat denk je?”

Vernon pakte het flesje van tafel en bracht het naar zijn mond. “Geen idee. Ik ken geen moordenaars.” Hij nam een slok waarna hij het flesje weer op tafel zette.

“Is dat niet wat iedereen wil weten?”

Vernon besloot het spel mee te spelen. De buurman vroeg er gewoon om. Hij was er dronken genoeg voor. “Ik heb de gedachte eerlijk gezegd nog niet toe willen laten,” zei hij. “Al zou je erover kunnen speculeren.” Vernon tikte met zijn wijsvinger op tafel. “Natuurlijk. Waarom stond je laatst de politieauto’s na te kijken? Misschien denk je wel dat ik erg veel weet. Maar ik heb nooit geluisterd.”

“Ik voel me schuldig.”

“Vertel.”

“’s Ochtends om vier uur maakte ze me wakker. Mijn vrouw dus. Dat snap je wel. Ik wist meteen dat het fout zat. Echt, gruwelijk fout. Ze had een hartinfarct. Ik wist het meteen. We hebben geen telefoon in onze slaapkamer. Nooit gehad ook.” Hij nam een slokje bier. “Ik was in paniek. Ze schold me uit voor zwijn. Die trut dacht dat ik het expres deed, dat ik daarom zo treuzelde. Toen ben ik naar beneden gelopen en heb de telefoon gepakt. Ik heb gewoon op de bank gezeten met de telefoon in mijn hand – . Niet gebeld, niets gedaan. Ik hoorde een bons. Ze was gevallen. Zo bleek later. Ik heb haar terug in bed gelegd.” Van Kerkrade keek naar Vernon. “Ja, ik ben schuldig. Maar – mijn God – Wat was ik blij dat de bitch dood was.

“Was je vrouw dan ook echt zo’n secreet?” Vernon had inmiddels diverse meningen aangehoord – dus een kreng, maar ook een wereldwijf, allemaal uitgesproken door dezelfde man. Voor de kinderen was moeder gewoon een moeder geweest, meer niet.

“Het leek wel of het steeds erger werd,” zei hij.

“Dan nog.”

“Ik denk al een paar weken – sinds de crematie – Waar heb ik in hemelsnaam aan zitten denken toen ik op de bank op haar dood zat te wachten? Wat bezielde me?”

“En nu vreet het aan je,” zei Vernon. “Doodslag. Of dood door schuld. Je had 112 moeten bellen, maar hebt dat opzettelijk nagelaten, omdat je je vrouw beu was. Er is geen bewijslast. Alleen een verklaring.” Vernon nam een slokje bier en zette het flesje terug. “Slaap je roes uit, neem morgenochtend een douche, ga je fatsoenlijk scheren en kam je haren. Nadat je normaal hebt ontbeten, koop je een bos bloemen en die geef je aan je dochter.” Van Kerkrade keek naar het raam waarachter een spaarzaam verlichte straat zichtbaar was. “Ik geef het ter overweging mee, hè. Je moet het zelf weten. Het lijkt me misschien nuttig als je daarna een afspraak maakt met je huisarts – een dubbel consult.”

“En dan?”

Vernon dronk het flesje leeg en zette het op tafel. “Justitie? Ik twijfel. Er ligt geen bewijslast, alleen jouw verklaring. Meer is er niet. Ik kan hoogstens bevestigen wat je mij hebt verteld. Da’s ook geen bewijs. Ik zou je in elk geval doorsturen naar een psycholoog of zo, professionele hulp. Gezien je huidige toestand. Zodat je kunt uitleggen hoe je ertoe bent gekomen je vrouw dood te laten gaan. Ik ben geen jurist, heb geen idee wat ze zullen doen.”

Vernon schoof de stoel achteruit en stond op. “Als je bij de huisarts komt zoals je er nu uitziet, mag je niet eens naar huis, denk ik,” zei hij en lachte heel kort, maar het was een gedwongen lach.

Van Kerkrade vond het niet grappig – hij keek ondertussen naar het flesje dat alweer bijna leeg was.

Vernon ging naar huis en liet zich op de bank vallen. Het relaas van de buurman wervelde in zijn hoofd. Om half een ging hij naar bed. Terwijl hij zijn tanden stond te poetsen, bedacht Vernon dat de buurman morgenochtend alles weer kon zijn vergeten. Nee, waarschijnlijk niet – hopelijk niet.

Volgende ochtend – omstreeks tien uur – stond Vernon in de tuin. De buurman kwam buiten, gekleed in een donkergrijs pak, blauwe stropdas.

Beide mannen keken elkaar korte tijd aan.

Vernon dacht dat zijn buurman nog iets wilde zeggen, maar Van Kerkrade zei geen woord, stapte in zijn auto en reed weg.


De Buurvrouw (5/6)

De telefoon ging. Bijna een uur later.

Vernon had de boodschappen opgeruimd.

Het gesprek met Lidia, de dochter van Allan van Kerkrade, had hem verrast. Ze bleek een uiterst prettige vrouw te zijn, vergelijkbaar met zijn buurvrouw zoals die zich in het openbaar presenteerde. Zijn ergernis was begonnen toen Lidia haar auto voor het eerst op Vernons oprit had achtergelaten. Lidia was geen kenau, maar een vrouw die zich te pletter was geschrokken na een telefoontje van haar vader. Vernon pakte de hoorn op en zei: “Hallo.”

“Mijnheer Delsing?”, vroeg een mannelijke stem, niet zo heel erg jong, misschien een dertiger. Vernon herkende hem vrij laat. “U heeft mijn zus gesproken,” zei Jelle.

“Je zus – Lidia.”

“Precies.”

“Dan weet u wat er ongeveer gebeurd is.”

“Een beetje,” zei Vernon.

“Ik vroeg me af – hè – of u een poging zou willen wagen om te bemiddelen?”, vroeg Jelle.

“Waarom doe je dat zelf niet?”

“Omdat u neutraal bent,” zei Jelle.

“Ik moet voor mediator spelen,” zei Vernon.

“Precies – ja, helemaal,” zei Jelle die meteen stukken opgeluchter klonk. “Ja, een mediator – daar hebben we inderdaad behoefte aan, mijnheer Delsing.”

Het probleem was dat er zich heel veel af moest hebben gespeeld in het huis van zijn buren, veel meer dan de kinderen Van Kerkrade vermoedden. Vernon moest denken aan een slangenkuil, en er leefde op dit moment nog één slang. De buurman, dus Van Kerkrade zelf, reageerde – vreemd. Zijn dochter en zoon hadden elkaar gevonden, dankzij een avondje in het café – beide neuzen in dezelfde richting. Zou het kunnen dat de ambulancemedewerkers het verdriet van de weduwnaar verkeerd hadden geïnterpreteerd? Dus opluchting in plaats van verdriet?

‘Jezus. Omdat – ik zo blij ben dat de bitch dood is.’

Hoe vaak had de buurman zijn echtgenote die drie woorden horen zeggen? ‘Mannen zijn varkens.’

Lidia verwoordde een gedachte die een eigen leven was gaan leiden. ‘Heb je mama soms vermoord of zo?’ De buurvrouw moest maanden werk hebben gehad aan het parkietje – maanden.

“Goed – ik doe het – één keer – daarna is het jullie probleem. Afgesproken?”

“Dank u wel , mijnheer Delsing.”

“Je moet er weinig van verwachten, Jelle,” zei Vernon. “Jullie moeder is overleden – zijn vrouw – zoiets komt snoeihard binnen bij mensen – je ouders zijn erg lang bij elkaar geweest.”

“Dan wordt het een kort gesprek, mijnheer Delsing.”

“Laten  we het hopen.”

Vernon legde de telefoon neer en begreep heel goed dat er meer aan de hand moest zijn. De buurman gedroeg zich inderdaad vreemd, maar er bestond nu eenmaal geen spoorboekje voor normale reacties bij een onverwacht overlijden.

’s Avonds belde hij aan, wachtte een tijdje bij de voordeur, maar Van Kerkrade deed niet open. Het was donker in huis, de ramen waren gesloten. Volgende dag belde  hij ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds aan. Niemand thuis. Daarna hielden de kansen op, aangezien hij zou vertrekken naar Duitsland en er minimaal twee weken zou verblijven. Het huis was donker, Van Kerkrade was niet thuis – misschien was hij een weekendje naar het strand, om een beetje uit te waaien en hij hoefde zich niet te verantwoorden.

Zondagavond kreeg hij Jelle aan de telefoon. “Nee, jongen, ik heb je vader niet gesproken. Hij is vermoedelijk een paar daagjes naar het strand of zo.” Vernon maakte hem duidelijk dat hij minimaal twee weken in het buitenland zou zijn. Jelle liet geen teleurstelling blijken. Hij had vast op een gesprek gerekend en nu was er niets gebeurd.

Zijn werkzaamheden in Duitsland duurden langer dan gepland, namelijk tweeënhalve week, zodat hij pas woensdagavond laat thuis kwam. Vernon had zijn oudere zus gevraagd wat eten in de koelkast te leggen, zodat er in elk geval iets zou zijn.

Hij parkeerde zijn auto voor de garagedeur om elf uur ’s avonds, onderweg had hij gegeten in een wegrestaurant. De buurman was in elk geval thuis, een enkel schemerlampje moest de woonkamer verlichten. Vernon inspecteerde de koelkast – eten en drinken genoeg – hij ging verder en betrad zijn tuin. Het was een oude gewoonte. Na een afwezigheid van enkele weken en soms maanden, wilde hij eerst rustig checken of alles er goed bij stond. Aan de andere kant zou hij een berichtje hebben gekregen van zijn zus, als er iets was gebeurd. Zo ging het altijd. Vernon stond in de tuin en zag dat de buurman zijn deur open had laten staan. Het was eind oktober, een koude en vochtige herfst, zelfs voor de buurman was het ongehoord. Vernon beschouwde het half als een uitnodiging om binnen te komen. Toch aarzelde hij. Het ging hem goed beschouwd geen bliksem aan en misschien hadden de kinderen van zijn buurman alles zelf al geregeld. Aangezien Vernon het gesprek niet had kunnen voeren.

Hij liep de keuken in, weerstond zijn eerste impuls om een biertje te pakken en besloot de auto binnen te zetten. Zijn woonkamer baadde in het licht. Vernon gooide eerst de garagedeur open, stapte in zijn auto en reed naar binnen – het raampje ging een stukje naar beneden, want zo had hij het geleerd. Hij stapte weer uit de auto, deed de garagedeur omlaag en op slot – hij liep naar de keuken, pakte een biertje, waarna hij zich op de bank liet neerploffen. Al het werk was gedaan, een beloning leek gepast. Vernon nam een slok, zette het flesje op tafel.

Juist op dat moment begon de buurman te schreeuwen: “Vuile tyfushoer – slet – teringkreng!”

Hij overwoog een nieuwe slok te nemen, maar bedacht zich en herinnerde zich zijn belofte om met zijn buurman te zullen praten. Van Kerkrade was eerder niet thuis geweest. Nu wel. Overduidelijk zelfs.

“Tyfus – tyfushoer!”

Hoogste tijd voor een goed gesprek.