De Buurvrouw (2/6)

Tot de crematie liet de buurman zich nauwelijks meer zien. Er viel een kaartje op de deurmat, zodat Vernon ook wist wanneer en waar de plechtigheid zou plaatsvinden. Het was een bekende plek – hij was er vaker geweest, een nadeel dat een klimmende leeftijd met zich meebracht.

De bekentenis van de buurman, want zo mocht je het toch wel noemen, bleef lange tijd hangen. Vernon dacht eraan – elke keer als hij de weduwnaar, zijn dochter of zoon, voorbij zag lopen, soms verkeerden ze in gezelschap van een kleinkind, nog vaker waren ze alleen. Hij hoefde zich niet te beklagen over gebrek aan gezelschap, er was voldoende aanloop.

De crematie verliep min of meer zoals hij had verwacht – nergens viel er een spoortje van ongepaste vreugde te bekennen – alle herinneringen getuigden van een vrouw die het hart op de juiste plek had gehad, een echtgenote, moeder en oma die gemist ging worden. Daarmee vielen de woorden van de buurman, die hij op de dag van het overlijden had uitgesproken, geweldig uit de toon.

Al was dit uiteraard te verwachten.

Ja, natuurlijk hadden ze de laatste maanden erg vaak ruzie gehad en soms dacht Vernon dat er ook servies sneuvelde – glazen en borden kapot werden gesmeten.

‘Jezus. Omdat – ik zo blij ben dat de bitch dood is.’

Vernon zag weer de wijd opengesperde ogen van zijn buurman voor zich die zijn tweede glaasje leegdronk en mompelde: “Het is tijd om te gaan. Nog bedankt voor de borreltjes.”  

Ze waren naar de buitendeur gelopen en Van Kerkrade was vertrokken.

Binnenkort zou hij er nog eens over beginnen – een bekentenis of verzuchting – de woorden rechtstreeks uit zijn hart.

Het zorgde voor – onbehagen, Vernon dacht er veel te vaak aan. Tijdens de crematieplechtigheid dacht hij regelmatig aan ‘bitch’ in plaats van lieve grootmoeder of moeder.

Na afloop dronk hij een kopje koffie, luisterde naar verhalen van familieleden die uiteraard ook wilden weten wie Vernon was en hoe hij de overleden vrouw kende. De broodjes bliefde hij niet. Hij was een van de eersten die wegging. Vernon schudde zijn buurman de hand, net als de zoon en dochter. “Wie zien mekaar snel,” zei hij – daarna verliet hij het crematorium. De zon scheen volop, het waaide stevig. Vernon liep naar zijn auto, stapte in en reed weg, terwijl er een nummer van Tom Waits speelde. ‘Who are you this time?’

Bijna een week later zetten beide mannen tegelijkertijd de kliko buiten. Het was al donker, gelukkig viel er geen regen, maar het beloofde een koude herfst te worden. Vernon vroeg: “Hoe gaat het ermee, buurman?” Hij stelde zijn vraag vooral uit beleefdheid, niet eens zozeer om echt een antwoord te krijgen.

“Best… best… het is wennen,” zei Van Kerkrade.

“Dat geloof ik goed.”

“Ik heb ruzie met mijn dochter.”

“O?”

Van Kerkrade zette de kliko precies neer, zoals het hoorde, want de vuilnismannen mochten er niet teveel werk aan hebben.

“Ik heb de honden van mijn vrouw opgeruimd – kutbeesten.”

“Da’s snel.”

“Heb die beesten altijd al gehaat.”

“En nu is je dochter boos.”

“Ja, want mams was altijd helemaal gek van haar honden,” zei hij, “ze had liever met honden te maken dan mensen, want dieren laten je nooit in de steek en dat heb ik haar wel zo vaak horen zeggen – Geen idee wat ik haar heb aangedaan.” Hij balde zijn vuisten en stak zijn armen korte tijd omhoog. “En om nog eens vijf jaar met twee van die smerige kutbeesten in huis te zitten – nee, dank je. Ik ben niemand enige verantwoording schuldig. Wil ik die kuthonden eruit? Dan gaan ze eruit!

“Wat zegt je zoon ervan?”

“Mijn zoon? ‘Groot gelijk, pap.’ Dat zegt hij.”

“De meningen zijn een tikje verdeeld.”

“Boeit me niet. Ik ben de baas in mijn eigen huis. Misschien word ik ooit nog eens seniel, maar vandaag ben ik héél helder.”

“Veel ruzie gehad?”

“Ja, buurman. Dat weet je toch?”

Vernon knikte langzaam met zijn hoofd en staarde ondertussen naar de stoeptegels. Ja, dat wist hij heel goed. Hij had nooit veel aandacht besteed aan de woorden of zinsdelen die ze naar elkaar schreeuwden. Meestal zette hij zijn muziekinstallatie harder, ging het volume omhoog, zodat hij hen niet langer hoefde te horen. Het was te gênant voor woorden, maar zo ging het vaak.

“Maar goed. Ze is de pijp uit. God hebbe haar ziel. Het verhaal is uit.”

“Toch wel een goeie tijd gehad, hoop ik.”

Van Kerkrade begon te glimlachen en hij knikte bevestigend met zijn hoofd. “Ja-a, we hebben geneukt als konijnen.” Hij lachte heel even.

“Da’s in elk geval iets,” zei Vernon.

“En verder – ,” zei Van Kerkrade die naar de voordeur van zijn huis staarde. “Ach, het zal me wel te binnen schieten – eerdaags – nu niet.”

Vernon begon terug te lopen naar huis en bleef bij de voordeur staan. Net als Van Kerkrade overigens.

“Zoek je een vriendin?”, vroeg Vernon.

“Nee,” zei hij.

Vernon betrad het halletje. Zijn buurman speelde met zijn sleutels.

“Weet je – we hadden een parkiet en mijn vrouw wilde het dier leren praten – dat vond ze leuk.”

Vernon liet een kort lachje horen.

“Wat wilde ze dat hij ging zeggen?”

“Mannen zijn varkens,” zei Van Kerkrade.

“Gelukt?”

“Nee.”

“Helemaal niet?”

“Bijna. Als je goed luisterde. Mijn vrouw had de grootste lol.”

“En toen?”

“Ik heb het kreng vergiftigd.”

“En nu ligt het parkietje – in je achtertuin – tussen de de dode cavia’s en konijnen van je dochter,” zei Vernon.

“Ja.”

“Wist je vrouw dat je dat had gedaan?”

Van Kerkrade durfde niet te lachen, alsof het idee hem direct de adem benam. “Ze zou me hebben vermoord, buurman – echt.”

“Dieren zijn immers betrouwbaarder dan mensen – ze laten je nooit in de steek,” zei Vernon – er liep een ijskoude rilling over zijn rug.

‘Ik heb het kreng vergiftigd.’

“Precies – ze zijn er ook te stom voor – dus om te bedriegen – dieren zijn simpele wezens – afgezien van sommige mensapen dan.”

Ja, als zijn buren ruzie hadden, dan zette hij altijd muziek aan – het liefst stampende rockmuziek. Alles was goed, zolang het maar herrie maakte. Het geluid van zijn buren, die elkaar voor rotte vis uitmaakten, moest overstemd worden.

“Doe rustig aan, kerel,” zei Vernon.

“Dat vind ik een goed advies.”

‘Ik heb het kreng vergiftigd.’

Ze leefden allebei alleen in een gigantisch groot huis – erg veel leegstand achter de voordeur, zoals een deskundige het laatst in de krant omschreef. Mannen die van hun privacy hielden – een heel enkele keer leek het er wel eens op dat er spoken uit het verleden tot leven kwamen – of probeerden te komen. Alle herinneringen – alsof de levens van vroegere bewoners zich hadden vastgehecht aan de muren van het huis. Zulke dingen bestonden helemaal niet. Het waren hersenspinsels.

‘Ik heb het kreng vergiftigd.’

De deur ging dicht en Vernon draaide de sleutel naar links.

Welk kreng bedoelde de buurman nou eigenlijk?

Vernon pakte een koud biertje uit de koelkast, liep naar de woonkamer en liet zich op de bank neervallen.


Plaats een reactie