Het was al bijna zeven uur en de volgende dag zou hij naar het politiebureau moeten gaan om een verklaring te ondertekenen. Ach, hij kende het slachtoffer niet echt – had hem slechts eenmaal ontmoet in de garage, een gesprek dat handelde over de broer die in het huis had gewoond en een tijd geleden slachtoffer is geworden van een vergismoord, al zou de politie ook die zaak opnieuw bekijken – twee vermoorde broers waren geen toeval. In dat geval sprak je over boze opzet, een echt plan.
Er stond een koffer bij de voordeur – zijn kinderen zaten televisie te kijken en Michelle was met de afwas bezig – er stond een plastic bakje met macaroni klaar in de magnetron – het kon zo opgewarmd worden.
“Kennen we het slachtoffer?”, vroeg Michelle, terwijl ze de vaatwasmachine aanzette – ze draaide zich om en leunde tegen het aanrecht – armen over elkaar.
“Ja en nee – een broer van de oude bewoner.”
Ze beet op haar onderlip en hield de deuropening in de gaten – voor het geval een van de kinderen iets nodig mocht hebben. “Het haalt ons gewoon in.”
“Inderdaad.”
“We gaan vrijdagmiddag naar de caravan.”
“Niet naar je ouders?”
“Nee, da’s een verkeerd signaal – ze zouden denken dat we ruzie hebben gekregen en dat wil ik niet – .”
Hij knikte alleen.
“Wat ga je doen?”, vroeg ze.
“Geld teruggeven.”
“Alles?”
“Er zijn twee mensen voor vermoord,” zei hij.
“Ja – ja.”
“Dan is het werk echt gedaan.”
“Ik zal blij zijn als dat rotgeld weg is.”
Jon legde zijn vingers op het bakje dat niet erg warm aanvoelde en stelde de magnetron in op vijf minuten – normaal zou dat voldoende moeten zijn. De boodschapper had gezegd dat hij vrijdagavond op het verlaten bouwterrein moest zijn – met het geld uiteraard. Het was een vreemde, onhandige plek – hij moest er een behoorlijk stuk voor lopen met een zware koffer. Er school geen enkele vorm van logica in het plan, want de eigenaar zou zijn auto achteruit op het pad mogen zetten, zodat Jon de koffer er simpel in zou leggen.
Maar als je twee moorden hebt gepleegd – misschien zelfs meer – dan is een derde niet zo moeilijk.
Zou er camera- of hondenbewaking zijn? Geen honden, wel een camera. Voorlopig werd er alleen gesloopt, weinig interessant, gezien de mate van vervuiling die in de jaren vijftig op het terrein is begonnen en pas recentelijk is opgehouden.
Of het moest de bedoeling zijn dat het stoffelijk overschot van Jon Dekker op het terrein achterbleef.
De macaroni van Michelle smaakte prima als altijd – hij bracht zijn vork naar zijn mond en at verder. Er wachtte geen andere oplossing dan zelf een val opzetten voor de achtervolger – die een dode als waarschuwing had achtergelaten op straat – voor het geval het Jon nog niet helemaal duidelijk was geworden – het moest hem angst inboezemen, maar zo voelde hij het niet – wel verontrustte het hem dat hij het kennelijk anders ervoer dan hij behoorde te doen.
“Smaakt het?”, vroeg ze.
“Ja – zeker – het is lekker – zoals altijd.”
Zodra Michelle en de kinderen waren vertrokken, zou hij de pistolen in gereedheid brengen – hij had er eerder mee gewerkt, maar nooit op mensen gericht.
*****
Pistolen, geluidsdempers en kogels lagen op de werkbank – Jon vulde het magazijn volledig bij en gooide de overige kogels in een plastic zak die hij in het water wilde gooien – niet hier overigens, ergens anders – het Amsterdam-Rijnkanaal was geschikt. Zijn telefoon stond uitgeschakeld, maar Michelle zou vanavond niet meer bellen – ze hadden elkaar al gesproken – net na het eten – hij had een diepvriesmaaltijd warm gemaakt – het was, zoals wel vaker, net niet voldoende – Jon was een grote eter.
Er stak een pistool achter zijn broekriem – het andere wapen, voorzien van een demper, lag op de werkbank, een beetje verborgen onder karton. De schutter zou sowieso hierheen komen, aangezien Jon niet van plan was naar het bouwterrein te gaan en zich domweg neer te laten knallen, want zo zou het gaan.
Het werd negen uur en er gebeurde niets – natuurlijk, want zijn afspraak bevond zich een eind verderop – binnen dertig minuten zou er een auto voor het hek moeten stoppen, een andere uiteraard dan eerder die week – andere auto en kleur, een afwijkend kenteken. Alles zou anders zijn, behalve de man – de moordenaar van de twee broers. Jon was heel benieuwd.
De avonden duurden erg lang in juni, er lag een overheerlijke deken van koele lucht boven de stad. De horizon kleurde geel en oranje – Jon had een stoel neergezet in de garage die uiteraard openstond, als een stilzwijgende uitnodiging aan een klusjesman, want inmiddels was het al bijna half tien geworden. Het rechteronderbeen van Jon leunde losjes op zijn knie – onderarm rustte op de werkbank – het pistool binnen handbereik – het andere wapen stak in zijn broek. Af en toe passeerde er een fietser, maar dat werd steeds minder – . De overburen woonden op de andere oever – honderdvijftig naar het oosten en Jon wachtte nog steeds. Ze zouden een verrekijker nodig hebben om te zien wat er hier allemaal gebeurde – zulke mensen waren er wel degelijk – die een verrekijker hadden en aandachtig tuurden naar wat andere mensen deden.
Om zes minuten over half tien verscheen er een gedaante bij het tuinhek – hij moest een auto hebben, mogelijk een moderne die amper geluid maakte, al zou je de banden moeten horen. Hij had niets gehoord. De man had een slank postuur, een meter zeventig, misschien iets langer, maar niet zo heel erg veel. In het schemerduister ging een eventueel wapen verborgen achter een broekriem of in een schouderholster. Hek ging open en weer dicht – man kwam verder en inderdaad knarste het grind ritmisch onder zijn voeten – de man zou ongeveer zestig kilo moeten wegen, net zoveel als Michelle, want het grind klonk hetzelfde.
“We hadden een afspraak, mijnheer Dekker.”
Hoe zou het zijn als een klusjesman ontdekte dat de rollen plotseling waren omgedraaid?
“Ik ben geen man die zich zoiets laat overkomen.”
In een flits van een seconde hield de klusjesman een pistool vast, maar hij liet zijn arm omlaag hangen.
“Enig idee wat voor geld dat is?”
Een pistool met geluidsdemper…
“Nee.”
“Bloedgeld – hij heeft er voor gemoord.”
“Pecunia non olet,” zei Jon.
“Eh – ?”
Jon greep het wapen dat hij al de hele dag klaar had liggen – de klusjesman vuurde een schot af dat naast ging en eindigde in de stenen muur – Jon richtte zijn wapen en schoot vier keer – snel achter elkaar.
De klusjesman liet zijn wapen vallen en tastte enkele malen naar het bloed dat over zijn borstkas begon te stromen – alsof dit scenario onmogelijk scheen te kunnen gebeuren – hij was de brenger van dood.
Jon stond op en liep naar de klusjesman – schopte het wapen weg – maar wachtte tot de man omviel, wel sloot hij meteen de garagedeur. Geen pottenkijkers. Het idee van een eenzame man die urenlang in een verrekijker zat te staren liet hem geen moment los. Jon knielde neer en zocht naar een halsslagader, ook zocht hij naar andere, verborgen wapens, zoals een handig klein exemplaar dat je op je enkel bewaarde. De klusjesman was dood – drie van de vier schoten hadden doel geraakt, een vierde kogel zat in de muur. Hij zou de schade repareren, maar peuterde de kogel er direct al uit en zou die in het water gooien. Ook de andere kogel moest uit de muur. Het ging hem allemaal natuurlijk af, alsof hij een muur metselde en vervolgens de wanden opnieuw stuukte. Er moest ergens een auto staan en de dode man zou zijn sleutels vermoedelijk in een broek- of jaszak bewaren, waarschijnlijk rechts, de man was rechtshandig.
Jon trok handschoenen aan, heel dunne, zodat hij een beetje oogde als een laborant – of een arts – hij zocht de autosleutels van de indringer en vond ze terug in een broekzak – een setje dat toebehoorde aan een gehuurde auto die dichtbij geparkeerd moest staan. Hij probeerde zich te herinneren of er camera’s waren gericht op het huis – of had de buurman aan elektronische beveiliging gedacht – Jon dacht aan de honden die hij in huis wilde halen – Michelle vond het ook een goed idee en de kinderen zouden er weinig anders over denken – verwachtte hij. Honden waren beter – vooral nu een gangster de relatieve rust van zijn gezin had verstoord. Jon verliet zijn tuin en keek om zich heen – zocht naar een auto – een vrij nieuwe Peugeot.
Hij bleef staan op straat en keek naar het huis van zijn buurman – lichten waren uit, maar het was niet laat. De buurtjes zaten in de tuin – genoten van een koud drankje en hadden mogelijk aan hapjes gedacht. Ze zouden niet letten op Jon Dekker die een onbekende auto in zijn garage parkeerde, omdat hij een lijk moest dumpen – zonder forensische sporen achter te laten – er mochten uiteraard sporen in de auto achter blijven, maar Jon had geen strafblad en ook geen broers of zussen die fouten hadden gemaakt – hij dacht aan neven en nichten. Nee, hoogstwaarschijnlijk stond zijn slachtoffer bekend als een doorgewinterde gangster, dus werd er gedacht aan een afrekening in het criminele circuit.
Jon stapte in de auto en bekeek de stickers waarmee de verhuurder waarschuwde om niet te roken – hij reed terug naar huis – maakte zo min mogelijk herrie en moderne auto’s waren gelukkig erg stil. Hij remde, terwijl alleen de motorkap uit de garage stak – ver genoeg om het lijk op te pakken en op de passagiersstoel neer te zetten – Jon opende het portier en sleepte de dode man weg – het kostte hem inderdaad weinig moeite om het lijk in de stoel te zetten – Jon maakte de gordel vast, sloot het portier en drapeerde het hoofd voorzichtig tegen de ruit.
Jon controleerde heel uitgebreid zijn kleding – hij telde de knoopjes van het overhemd dat hij aan had. Er mochten geen aanwijzingen achter blijven. Niets.
Niemand zou argwanend reageren als hij in een auto zou rijden, terwijl er een bezopen vent in de stoel naast de zijne scheen te zitten – vrijdagavond, een mooie avond om eens goed dronken te worden. Het duurde hierna misschien een volle dag voordat iemand op het ruitje durfde te tikken, omdat die mijnheer toch wel erg lang bleef slapen – voordat de politie argwaan begon te krijgen – hij overwoog de auto in brand te steken, maar dat zou beslist heel veel aandacht wekken – net als het scenario dat hij nu wilde volgen. Een geliquideerde man die minstens één volle dag dood in zijn zelf gehuurde auto zou zitten – Hoelang zou het duren voordat de politie gealarmeerd werd?
De garagedeur ging langzaam omlaag – elektrisch – hij hoefde niet eens uit te stappen – Jon en Michelle moesten nog beslissen over beveiliging – honden dus.
Natuurlijk kon hij de auto het kanaal in rollen – Jon vond het een slecht idee – mensen zouden zich details herinneren – het was iets afwijkends en daarom niet geschikt – hij moest de auto ergens achterlaten – het liefst op een parkeerterrein dat buiten bereik van bewakingscamera’s lag – slooppanden. Dit was nog het lastigst – bijvoorbeeld een parkeerplaats die zich in een drukke woonwijk bevond waarbij Jon de auto parkeerde en vervolgens weg zou kunnen lopen zonder enige argwaan te wekken – alsof hij een winkel verliet – of een restaurant – drie of vier stappen – daarna zou hij in de massa zijn opgelost – heel simpel. Zijn mondhoeken gingen omhoog – misschien had hij een briefje ‘niet storen a.u.b.’ op het dashboard moeten leggen.
Hij sloeg rechts af – daarginds lag het bouwterrein – komende jaren ging er een woonwijk verrijzen. Ze zouden elkaar daar ergens hebben moeten treffen – nu liet Jon Dekker de auto achter met het lichaam erin.
Hij stopte onder een paar overhangende bomen – toch baadde een deel van de weg in een zee van licht – Jon bleef zitten en wachtte – tot het weer donker werd.
Het duurde vijf minuten – daarna pas stapte hij uit. Jon zocht de lampen en begreep dat ze reageerden op bewegingsschakelaars – natuurlijk – dus nam hij een omweg – hij gooide de sleutels in het water – er waren geen fietsers – geen wandelaars – hij was de enige.
Jon moest de vloer van de garage schoonmaken.
Er zouden bloedvlekken moeten liggen.
Hij zou natuurlijk een beetje verf kunnen knoeien – dat was beter dan een agressief schoonmaakmiddel.
Jon trok de handschoenen uit en propte ze in zijn broekzak – straks zou hij ze weggooien – thuis…
‘Pecunia non olet’ – ja, de Romeinen begrepen het al – geld stinkt niet.
8 september 2017
Plaats een reactie