Sirene (4/4)

Om negen uur ’s ochtends verliet ik mijn huis voor een sollicitatiegesprek – een mogelijkheid om vijftien uur les te geven, NT2, dus Nederlands aan allochtonen. Ik had al ruim twintig jaar geen les meer gegeven, maar was wel in bezit van een lesbevoegdheid. Er zouden wat bijscholingscursussen nodig zijn, maar dat was geen enkel probleem. Terwijl ik in de auto wilde stappen, verliet een jonge vrouw het huis van Willard – ze riep: “Nou, ik hoop dat u het zo goed met u blijft gaan, mijnheer Maas!”

Ik gunde mezelf geen tijd om na te vragen wat er aan de hand was – dat kwam later wel, als ik er langsging. Het gesprek vond plaats in een kantoortje en bijna een uur later vertrok ik er weer met een redelijk goed gevoel.

Onderweg naar huis begon ik weer na te denken over de opgewekte woorden van de thuishulp toen ze Willards huis verliet. Voordat ik mijn wijk binnen mocht gaan, moest ik me legitimeren. Ik passeerde agenten die al het binnengaande verkeer moesten controleren, dus niemand erin, uitgezonderd de bewoners – ze hadden het kenteken van mijn auto. Uiteraard kende ik het verschijnsel van de goede en slechte dagen die mijn buurman, net als iedereen, ook zou moeten hebben – het optimistische, vrolijke gezicht van de jonge vrouw baarde me enige zorgen. Al gunde ik Willard al het beste in zijn leven, maar het ging de laatste tijd juist helemaal niet zo goed. Het was een beetje een raadsel, zoals de sirene in het bos.

Ik kleedde me eerst om, zette een kopje koffie op tafel en stuurde een berichtje naar mijn broers die graag wilden weten hoe het gesprek was verlopen. Na een half uurtje betrad ik het huis van Willard die tot mijn grote verbazing geen rollator of wandelstok gebruikte – hij ging gewoon rechtop en leek niet de minste moeite te hebben met zijn evenwicht. Mijn buurman leek ineens 10 jaar jonger te zijn, een man die ik nooit heb gekend, omdat ik er slechts een korte tijd woonde. Zijn gezicht leek veel minder doorgroefd, zijn huid stond strakker dan ik van hem gewend was en er gloeide weer een gezonde blos op zijn wangen.

Ik slaagde er niet in mijn verbazing te verbergen en hij lachte zijn vergeelde tanden bloot. “Je probeert het te snappen, hè? Net als ik trouwens. Ben je ooit wakker geworden met het idee dat God je de kans heeft gegund om een totaal verpest leven te herstellen? Nou, zo ben ik vanochtend wakker geworden. Ik heb me in 20 jaar niet zo goed gevoeld.”

“ – Eigenlijk wilde ik vooral weten of je nog wat van de supermarkt nodig hebt,” zei ik en ondertussen bestudeerde ik het uiterlijk van Willard die er ècht uitzag als een man van ongeveer zeventig jaar oud. Gisteren had zijn huid doodsbleek gezien, ondanks de tatoeages op zijn armen en ongetwijfeld borst, alsof de dood dwars door zijn huid probeerde te dringen. Ik schudde mijn hoofd en draaide me om – deze Willard Maas kon best zelf naar de buurtsuper.

“Ja, ik loop eventjes mee,” zei hij, “da’s ook wel eens leuk – ik neem een wandelstok mee, anders valt het de mensen teveel op en gaan ze daarover kletsen.”

Enkele minuten later verlieten we met zijn tweeën het huis en wandelden we in een rustig tempo naar de supermarkt. Willard wees naar alle woningen die in de jaren na zijn vertrek waren gebouwd, een halve stad – vroeger was het landelijk gebied geweest, zover je kon kijken, mensen die in onvoorstelbaar slechte woningen moesten leven en snel oud werden. Paarden die oude, verrotte karren voorttrokken, een paar rijke burgers die zich een automobiel konden veroorloven – ik begreep dat hij een deel van zijn jeugd opnieuw voor zich zag, alle ellende, maar ook de fijne herinneringen.

In de supermarkt ontmoetten we veel verbaasde gezichten – mannen en vrouwen die normaal gesproken zelden of nooit omkeken – Willard was jaren terug voor het laatst in de supermarkt geweest en misschien waren de mensen gewoon verbaasd, omdat hij nog altijd in leven bleek te zijn. Dacht ik.

“Mijnheer Maas – U bent toch de tweede zoon van Diederik Maas? Volgens de krant bent u een tijdje met het meisje gegaan – Hester – Hester Visscher.”

Willard gaf geen reactie en staarde in het oneindige, een starende blik die een onbekend moment in het verleden zocht. “Nee, ik heb haar wel gekend.”

“Dus de krant zit ernaast?”, vroeg dezelfde vrouw. “En wat vindt u eigenlijk van het raadsel – de sirene?”

Willard keek een ogenblikje naar de vloer voordat hij antwoord gaf, een ander antwoord dan ik verwachtte.

“Drie mannen komen bij elkaar om over hun geloof te praten, een christen, een jood en een moslim – ze willen vaststellen wie er gelijk heeft – twee van die mannen kunnen nooit gelijk hebben, eentje heeft er altijd zonder meer gelijk – vertel eens – Wie is dat?”

“Weet ik niet,” zei de vrouw. “Ik heb geen idee.”

“Dàt is nou een raadsel en ik begrijp het ook niet,” zei Willard, terwijl we verder gingen met onze boodschappen. De vrouw bleef verbouwereerd achter en vergat verder vragen te stellen, precies zoals Willard uiteraard bedoelde met zijn vreemde raadsel.

Onderweg naar huis droeg ik de boodschappen in twee plastic tassen – Willard had niet eens zoveel nodig gehad – ik wist niet of de spectaculaire verandering blijvend zou zijn, maar misschien hoopte hij vanaf nu elke dag boodschappen te gaan doen. We spraken weinig – zijn hoofd draaide regelmatig naar het bos, alsof ook het antwoord op zijn eigen raadsel daar ergens lag te wachten, zoals elk van de drie mannen uit zijn voorbeeld altijd gelijk moet hebben. Thuis zou ik de krant moeten lezen, iets wat ik tot nu toe had nagelaten vanwege de sollicitatie. Willard kwam blijkbaar ter sprake, een krant moest hem hebben genoemd, of in elk geval zijn vader. Ik wist dat mijn buurman het antwoord niet makkelijk weg zou willen geven. Mogelijk was zijn raadsel gewoon bedoeld om ons allemaal te ontregelen. Ik had het vermoeden dat zijn opzet was geslaagd. We hadden de supermarkt verlaten zonder verdere vragen over het raadsel van de sirene – niemand zei nog iets.

De middag vergleed heel traag in een avond die koud en onbewolkt beloofde te worden, er hing een gigantische volle maan laag boven het bos. Vroeg in de avond waren er veel buurtbewoners vertrokken. Ze stapten in auto’s en zouden bij familie of vrienden slapen, alles was beter dan een nieuwe nacht in spanning. Ik had de afwas gedaan, ben daar ouderwets in, een vaatwasmachine vind ik zonde. Gordijnen stonden wagenwijd open. Er was een voetbalwedstrijd bezig op televisie, het geluid stond heel zacht – ik ben niet echt een liefhebber, maar soms wil ik nog wel eens kijken. Mijn gedachten bleven onophoudelijk teruggaan naar de spectaculaire verandering die ik bij Willard had vastgesteld. Zoiets had ik nooit eerder meegemaakt en het bestond voor zover ik wist ook niet eens – maar hetzelfde gold natuurlijk voor de sirene die elke nacht aan het roepen was vanuit het bos, een onbekende, vrouwelijke stem – volgens de kinderen die haar hadden gehoord ging het om een treurige en dwingende stem – het was het verhaal van een verloren liefde, aldus de oudere jongens en meisjes die tot hun enkels in het water hadden gestaan. Ik las opnieuw een artikel in de krant, het ging onmiskenbaar over Willard, al weigerde hij iets te zeggen over de gebeurtenissen die hem heel, heel lang geleden weg hadden gejaagd uit Nederland.

Ik zat op de bank en was in slaap gevallen, terwijl op televisie de wedstrijd nog altijd bezig was. Het overkomt me vaker. Ook die avond. Maar de telefoon ging, het was een harde, ouderwetse bel die ik hoorde. Ik nam de hoorn op, maar bleef ook zitten, ook al kan dat in mijn woonkamer niet eens. Een metaalachtige stem, alsof er een machine aan het spreken was, zei: “Het is tijd.” Meer hoorde ik niet. Ik schrok wakker, de televisie vertoonde een praatprogramma dat ’s middags al live was uitgezonden, een herhaling.

Het duurde enkele ogenblikken voordat ik me realiseerde dat er iemand op straat naar mijn huis keek – een oudere man met gespreide benen, armen slap langs zijn lichaam – hij was niet veel jonger geworden. Ik deed mijn schoenen snel aan, griste een jas mee die veel te koud was voor de tijd van het jaar. Een slechte voorbereiding, maar het was tijd. Dezelfde volle maan, die eerder die avond al zo vreselijk groot had geleken, was nu nòg groter. Op straat voelde ik de koude wind die uit het oosten waaide – ik trok mijn capuchon omhoog en bleef naast Willard stilstaan. “Willard en Hester, zo had het moeten zijn – jullie hielden zielsveel van elkaar.”

“Ja, jongen, ik ben vijftig jaar op de vlucht geweest en dacht rustig terug te kunnen komen, omdat iedereen het verleden allang was vergeten – maar geschiedenis is weerbarstige materie en laat zich niet makkelijk in de vergetelheid dwingen. Ik heb geen familie meer, iedereen is dood, ik ben de laatste. Jij komt dichterbij een familielid dan iedereen die ik ooit ben tegengekomen.” Hij draaide zich om en begon naar het bos te lopen, daarachter lag zijn bestemming.

Ik volgde Willard en het leek heel vanzelfsprekend, er moest een getuige zijn, iemand die later kon vertellen over de laatste nacht van de sirene, want het zou de laatste keer worden – ze werd na  die nacht nooit meer gehoord. “Kon je haar stem horen?”

“Net zo duidelijk als die kinderen,” zei Willard die zijn lichaam langs struiken en boomtakken wurmde. “Zeg eens, Vince. Heb je ooit eens nagedacht over een tweede kans, als die zich zou voordoen? Mocht je onverhoopt de ergste fout in je leven ongedaan kunnen maken – Zou je dat dan ook doen? Of zijn we onze eigen slachtoffers en onherroepelijk gedoemd dezelfde fouten weer te maken?”, vroeg hij, maar Willard verwachtte geen antwoord van mij te krijgen.

Hij bewoog zich in het bos, alsof hij thuis was gekomen, heel gemakkelijk – hij leek elke kuil te weten en stapte er behendig omheen. Ik voelde een enkele keer water in mijn schoenen, maar wist een vloek binnensmonds te houden. “Een broer van Hester ontdekte dat we elkaar zagen en wilde een wit voetje halen bij zijn ouwe heer – het plan slaagde – mijn vader raakte zijn baan meteen kwijt, het betekende nog grotere armoede, want er was toen geen sociale dienst. Ik heb Hester nooit meer gezien.”

“Jij moest iets doen, voelde je schuldig, besloot naar zee te gaan – je hebt je ouders lange tijd onderhouden, waarschijnlijk tot ze van Drees gingen trekken – een echt pensioentje kregen van de staat – een inkomen. Daarmee werd de macht van de kerk ook aardig gebroken, denk ik, als is dat mogelijk een aanname.”

Willard ging verder – sterren blonken boven onze hoofden en veel duidelijker dan ooit tevoren.

“Wat is er met Hester gebeurd?”, vroeg ik.

Hij bleef staan en draaide zich om. Er lag een spookachtige glans op zijn gezicht – gevolg van maanlicht en donkere, nachtelijke schaduwen.

“Opgesloten in de kelder, al hoopte ze misschien op het klooster, maar dan zou haar vader zijn macht en controle over Hester hebben moeten opgeven.”

“Ze heeft duur betaald voor haar liefde.”

“Ja – .”

“Hoelang heeft ze in die kelder gezeten?”

“In elk geval tot 1976.”

“Wist je dat hij zijn dochter had opgesloten?”

“Nee.”

“Hoeveel mensen wisten dat hij zijn dochter gevangen hield in de kelder van zijn huis?”

“Iedereen was op de hoogte.”

“Alleen jij niet?”

“Ze durfden het mij niet te vertellen, Vince.”

“Waarom – ?”

“Ik was naar huis gekomen en zou die ouwe schooier, die souteneur en landverrader, hebben doodgeslagen met mijn eigen blote handen… ik zou hem hebben vermoord… en dat wisten ze allemaal.”

“’n Tragedie.”

Hij draaide zich weer om en begon opnieuw te lopen.
“Vince – Geloof jij in God?”

“Niet echt, al moet je ruimte laten voor twijfel.”

“Nooit gedaan – ik heb nooit in God geloofd, jongen, maar Hester aan de andere kant wel – ze geloofde heel vurig, ik werd er wel eens kriegel van, weet je.”

We bereikte de plas – het wateroppervlak lag er stil bij, zonder rimpelingen, als een reusachtige spiegel.

Willard draaide zijn hoofd een beetje naar rechts. “Je mag een tweede kans nooit verprutsen of laten lopen. Er zijn mensen doodgegaan hierdoor, jonge kinderen, als je dàt geen hoge prijs zou kunnen noemen. Misschien is het de duivel wel die een grap probeert uit te halen met een paar mensen en als je het bestaan van de duivel erkent, dan moet God er dus ook zijn.”

Hij liep het water in, ik bleef achter op de oever, half verscholen tussen bomen en struiken. Ik had geen idee wat hij zou doen – hij bleef in het midden staan en staarde langdurig naar beneden, alsof hij haar zocht. Er was helemaal niemand. Dat wist ik. Zoveel mensen hadden gezocht naar de sirene en niemand had haar gevonden. Er zou niemand mogen zijn. Op zeker moment knielde hij neer, alsof Willard eindelijk had gevonden wat hij zolang geleden was kwijtgeraakt. Er begon heel langzaam een lichaam omhoog te komen uit het water – hij tilde een vrouwelijk lichaam uit de bagger – de troep die zich op de bodem van de plas had gevormd – de modder waarin het leven van Hester Visscher was verzonken. Lange blondgrijze haren hingen omlaag, ze droeg een jurk die ooit modieus moest zijn geweest, haar lichaam droeg alle sporen van jarenlange mishandelingen. Willard droeg haar naar de oever – vuil water spatte op het platgetrapte zand. Hij weigerde haar neer te zetten, knielde neer en zijn worstachtige vingers streelden haar gezicht. “Misschien heeft zowel God als de duivel er niets mee te maken,” zei ik en Hester reageerde nauwelijks op mijn woorden. “Zien we elkaar ooit nog eens terug?”, vroeg ik. Heel even dacht ik aan een Britse schrijfster die liefde de oudste en tegelijk ook sterkste magie had genoemd.

Willard leek te vergeten dat ik toe stond te kijken en gaf geen antwoord meer – zijn aandacht was bij de vrouw die hij zolang geleden achter had moeten laten. Ik draaide me om en slikte enkele laatste stichtelijke woorden in die ik uit had willen spreken – tussen de bomen keek ik nog een laatste maal over mijn schouder – ik zag een man en een vrouw aan de rand van die plas – een enorme volle maan die het decor vormde van een toneel dat toch nog een goed einde leek te mogen beleven voor twee mensen die de tijd, anders dan bij jongeren, in dagen, weken en maanden rekenden – in plaats van jaren, maar zolang ze leefden – deden ze dat hoe dan ook in elkaars gezelschap.

Een uur later zat ik thuis op de bank – mijn intuïtie gaf een duidelijke waarschuwing af – Willard zou niet meer terugkeren en als zijn buurman, zou ik de verplichting hebben naar de politie te gaan – of het alarmnummer te bellen, omdat hij zijn voordeur niet zou willen openen. Willard zou thuis moeten zijn in gezelschap van Hester die hij na zo’n lange tijd had terug gevonden, maar ik begreep heel goed dat zijn huis leeg en donker achter zou blijven. Zo gebeurde het ook. ’s Ochtends belde de thuishulp aan – ze had voor een gesloten deur staan wachten en toonde zich bezorgd – ik besloot direct 112 te bellen en binnen een half uur stonden er politieauto’s, een ambulance en brandweer voor de deur om het huis open te breken – er was een slotenmaker nodig om de deur open te maken, terwijl ik al die tijd wist dat hij weg zou zijn. De raadselachtige verdwijning van mijn buurman Willard Maas werd voorpaginanieuws – ik vond het niet eigenaardig dat de sirene nooit meer werd gehoord. Sinds die tijd wandel ik regelmatig in het bos – einddoel is altijd de plas waar ik Willard zijn vrouw uit het water en de modder heeft gepakt – verleden week dacht ik een ouder echtpaar in de schaduw van een eikenboom te zien – ze hadden alleen oog voor elkaar – ik dacht dat ik een ouder echtpaar zag. Het duurde slechts enkele seconden – daarna waren ze weer verdwenen.

Ik zou er nooit meer aan hebben gedacht als ik gisteren in de supermarkt niet met een stelletje had gesproken dat eenzelfde soort ervaring bleek te hebben. Een ouder echtpaar in de schaduw van een boom – het duurde enkele seconden voordat ze weer verdwenen, alsof het verdwijnend zonlicht die mensen aan het zicht zou kunnen onttrekken – een wolk die voor de zon schuift – een schaduw die plots en geheel onverwacht over het landschap glijdt. Een oudere man en vrouw die er alleen zijn als de zon schijnt, nooit als het bewolkt is – altijd alleen als de zon…


Plaats een reactie