Spirits (4/7) Coming of age

“Ik vond een briefje in het eerstvolgende boek van de buurman. ‘Het kwaad komt altijd ongevraagd en onverbiddelijk. Wat ga jij doen om het tegen te houden?’ Andy lag in het ziekenhuis, niet dood, maar ook niet levend. Het vriendje van zijn moeder werd gearresteerd, man stond in de buurt bekend als pooier – dat wisten we. Goedkope hoeren vormden een andere categorie dan zware mishandeling van een minderjarige jongen. Hij mocht ongestraft een hoer in elkaar trappen – dat wel. Weinig agenten zouden daar een probleem van maken – voor een hoer was het immers een beroepsrisico.

Andy zou nooit meer terugkeren in de opleiding – de dokter had zijn leven gered en ik wist bijna zeker dat Andy elke dag van zijn leven sindsdien haatte.

Het duurde erg lang voordat hij thuiskwam, maar ik zag een taxibusje stoppen en Andy bleek in een rolstoel te zitten – een levende dode – hij was zich zijn eigen leven niet eens meer bewust – hij had dood moeten zijn. Ze woonden in een benedenwoning, net als moeder en ik. De ogen van Andy staarden leeg en donker naar een punt schuin boven zijn hoofd.

’s Avonds tijdens het eten spraken we er voor het eerst over – ik wilde weten wat moeder zou doen – of ik net zo goed in een rolstoel thuis zou worden gebracht.

“Mam – Zou je mij dood laten gaan?”, vroeg ik.

“Nee,” zei ze, “want ik wil dat je tot de laatste seconde in je leven spijt zult hebben van het moment waarop je die schoft om een flyer hebt gevraagd.”

“Ik heb er al spijt van.”

“Mooi.”

“Mam?”

“Ja?”

“Heb je een hekel aan me?”

“Nee, ik vind alleen dat je slimmer had moeten zijn, je had jezelf niet aan die mensen mogen uitleveren en misschien – ja, misschien had jij ook gelijk, want ik heb je inderdaad nooit echt goed gewaarschuwd.”

“Sorry,” zei ik.

Toch vormde Andy geen echte uitzondering op de regel. Ik dacht een tijdje aan zijn ogen, zoals hij volkomen apathisch starend in de rolstoel had gelegen – na een maandje of vier moesten ze verhuizen – De Organisatie had een nieuwe woning geregeld. Als je eenmaal in de opleiding zat, deden ze dat voor je. Daarmee wilden ze voorkomen dat moeders naar de politie zouden stappen en hun verhaal deden – we hadden allemaal geleerd dat je niks van de politie mocht verwachten – in onze wijk kwamen ze hoogst zelden, tenzij ze – bijvoorbeeld – het pooiervriendje van Andrews moeder kwamen ophalen. We regelden onze eigen zaken, het was een rustige wijk, zelfs de zaken die er op straat werden gedaan vormden geen verstoring van de orde. De Organisatie was gebaat bij volstrekte rust en als er al ergens onrust of problemen leken te ontstaan, werden ze spoedig en zeer bekwaam uit de weg geruimd.

Het pooiervriendje keerde terug en hij leek belangstelling te hebben voor mijn moeder. Ik was inmiddels vijftien jaar en erg groot voor mijn leeftijd.

Maandagavond kwam ik thuis – moeder zat aan tafel en er stond een geopend doosje waar een gouden ring uitstak. Ze keek me aan, terwijl ik binnenkwam. Haar ogen stonden allesbehalve gelukkig, mondhoeken staken omlaag en ze zei: “Moet je nou eens zien?”

“’n Nieuwe vrijer, mam?”

“Fat Willy is terug – hij heeft me uitgekozen als zijn nieuwe partner.” Man werd zo genoemd, omdat hij graatmager was. Hij haatte zijn bijnaam, dat ook.  

“Dan zeg je toch dat hij moet oprotten?”, vroeg ik.

“Hij stalkt me al een paar dagen – en nu dit.” Moeder knikte naar het doosje met de gouden ring erin.

Ik pakte het doosje en sloot het dekseltje.

“Moet ik het regelen?”

“Ja – alsjeblieft – hij is een creep.”

“Oké.”

“Vermoordt hem niet.”

“Ik sla Fat Willy zó hard – dat iemand anders hem alleen maar hoeft om te duwen – dan valt hij dood.”

De oom van Chase onderbreekt hem. “Mag dat? Je zegt dat je voor eigen rechter gaat spelen. Mag dat?”

“Nee, natuurlijk niet, maar kinderen mishandelen is veel meer verboden – dat is de allergrootste misdaad.”

“Hij heeft het joch praktisch vermoord.”

“Fat Willy hééft hem feitelijk ook vermoord – .”

“Heb je ooit aan de politie gedacht?”

“Waardeloze lui – ze namen het halve leger mee, als ze de wijk binnen wilden gaan – je zag het verschil.”

“O – op die manier.”

“Maar goed – ik stak het doosje in mijn jas en ging meteen weer weg – ik had gegeten, getraind natuurlijk – ik wist waar Willy moest rondhangen – er was een kroeg, ja, het was dezelfde waar mijn moeder ook had gewerkt. Zoveel kroegen waren er niet eens in onze wijk. Het was er drukker dan ik had verwacht.

De portier wilde me tegenhouden – hij vond me te jong, maar ik wilde niet opscheppen over de handel of zuipen met mijn vrienden – ik wilde iemand spreken, namelijk Fat Willy en dat zei ik ook meteen.

“Nou – ogenblikje – eventjes vragen of ik je binnen mag laten, want dat weet ik niet zo goed, hoor.”

De deur ging dicht en het lawaai binnen verstomde. Ik hoorde de portier enkele woorden zeggen die ik niet goed verstond, maar hij noemde wel mijn naam.

Bijna een minuut later ging de deur open. De portier stapte opzij en wees naar binnen – ik rook de stank van verschraald bier – ernstig glimmende gezichten van volwassen mannen, maar ook vrouwen die in veel gevallen een grijnslach probeerden te onderdrukken.

Mijn ogen gingen zoekend rond, omdat ik me niet wilde laten overvallen door Fat Willy – de man die ik zocht hing een beetje nonchalant tegen de bar – zijn arm rustte op een koperen stang – zijn ogen glommen als donkerblauwe kerstlampjes – hij was al bezopen.

Ik viste het doosje uit mijn jaszak en gaf het aan hem, maar hij weigerde het aan te pakken – hij zweeg, dus plaatste ik het doosje demonstratief op de bar – daarna zette ik een stap achteruit. “Mag ik je iets vragen?”, vroeg ik – er viel een korte stilte – Mr. Blade zat er ook – aan een tafeltje – de kroeg was ook van hem.

“Je mag alles vragen,” zei Willy die er zijn schouders bij ophaalde, “maar of je ook antwoord zult krijgen?”

“Sinds een paar dagen val je mijn moeder lastig – Zou je daar per direct mee op willen houden?”, vroeg ik.

Willy keek om zich heen, alsof hij zijn vriendjes zocht – zijn mondhoeken krulden omhoog. “Misschien moet ik maar eens extra mijn best doen – ik vind je moeder namelijk een erg lekker wijf.”

In de fightschool leerden we allemaal rustig te blijven, dus niet boos worden en kalm blijven, want als je je op liet naaien, was je reddeloos verloren.

Er klonk besmuikt gelach – links en rechts van me.

“Dus – hoe wou je me tegenhouden?”, vroeg hij.

“Ik zou je om te beginnen kunnen vermoorden.”

Opnieuw hoorde ik lachende mannen en vrouwen, omdat ik de moed had gehad om het hardop te zeggen.

Willy boog voorover en wees op zijn kin. “Dan moet je me hier slaan – of leren ze je dat daar niet?”

Ik aarzelde geen seconde en sloeg hem – zo hard ik kon – ik hoorde zijn kaak breken – zijn ogen draaiden naar boven – ik zag het wit van zijn ogen voordat hij om begon te vallen – zijn armen trokken enkele glazen bier mee – zijn lijf viel met een doffe klap neer. Het was veel sneller afgelopen dan ik had gedacht.

“Godskolere – het ventje kèn ech’ hard slaan.”

De portier kwam naast me staan, pakte de enkels van Willy beet en sleepte hem gewoon naar buiten.

“Chase.” Het was Mr. Blade.

“Ja mijnheer,” antwoordde ik.

“Je had hem kunnen doden. Waarom heb je dat niet gedaan?” Mannen en vrouwen maakten ruimte, zodat we elkaar recht in de ogen zouden kunnen kijken.

“Dat heb ik moeder beloofd, mijnheer.”

“Vandaar dus. Goed werk, jongen. En nu wegwezen.”

Ik draaide me om en ging naar huis. Het duurde bijna tien minuten voordat ik in de woonkamer stond.

Moeder zat op de bank en keek televisie.

“Heb je het geregeld?”, vroeg ze.

“Ja,” antwoordde ik.

“Leeft hij nog?”

“Ja.”

“Goed. Meer wil ik niet weten.”

Ze speelde ondertussen met de afstandsbediening.

“Chase?”

“Ja?”

“Dank je wel.”

De oom van Chase schuift zijn stoel ineens heen en weer, pakt de shotgun vast zonder de loop te richten. “Het is fijn om te horen dat het weer een beetje goed kwam tussen je moeder en jou, maar Fat Willy, zoals jij hem noemt, als die man echt zo heette, moest hebben geweten wie of wat jij in werkelijkheid deed.”

“Er waren er altijd die vergaten wat het betekende om in de opleiding te zitten – ik had goed onthouden hoe jongens en meisjes om me heen reageerden, nadat ik bij de fightschool was gegaan. Ik heb een jongen gekend die Karl heette – zijn moeder en hij woonden schuin tegenover ons – helemaal in het begin mocht ik hem wel, Karl leek een aardig ventje te zijn. Het duurde enkele maanden voordat we allemaal begonnen te merken dat je ontzettend voorzichtig moest zijn als hij in de buurt rondhing.

Ik bedoel – je kunt spullen kwijtraken, nietwaar? Er verdwenen spullen – niet eens elke dag of week, er konden maanden voorbijgaan terwijl er niets vreemds gebeurde. Een jongen raakte zijn broekriem kwijt, Andy riep op een avond dat hij zijn horloge miste – zulke dingen dus – ik liet ooit mijn portemonnee rondslingeren en vond hem zonder contant geld terug. Op gegeven moment gaan zulke dingen knap irriteren.

Onze buurman stelde af en toe een vraag over goed en kwaad, ik hield me ermee bezig, ja. Ik las boeken. Als groep, of als toekomstige spirits, hielden we ons alleen maar bezig met opdrachten – het uitschakelen. Vaak geloofde ik dat we daarom naar school moesten, omdat we er leerden hoe je functioneerde in een groep. In de fightschool vochten we voor onszelf. Ik heb vaak genoeg tegen Karl gevochten en vond hem een goede vechter, een geboren spirit, net als zijn vader, of de mijne, maar we waren geen vrienden.

Misschien dacht Karl dat we allemaal stommelingen waren, want vaak deed hij alsof hij de enige slimmerik was. Nadat Andy thuis was gekomen, dus de zielige Andy, zag ik Karl enkele dagen later op straat – misschien dacht hij dat ik het niet zou zien – of dat niemand het iets zou kunnen schelen, maar hij droeg het horloge van Andy – dat weet ik zeker.

Het zou kunnen dat ik veel te veel nadenk – we vonden het namelijk allemaal rot dat Andy zijn horloge kwijt was geraakt – ik heb destijds geholpen met zoeken, omdat we allemaal wel spullen kwijt raakten. Snap je wat ik bedoel? Misschien had het iets te maken met de klappen die ik Andy heb gegeven voordat hij definitief neerging. Misschien voelde ik me schuldig en had de buurman me echt geraakt met zijn verhalen over goed en kwaad en misschien was Karl echt een gore smeerlap die stal van zijn vrienden, terwijl hij het geld godverdomme niet eens nodig had.

Het kwam doordat we onze emoties altijd moesten verbergen – een student die tijdens een training begon te huilen – het was ronduit genant  – zulke dingen gebeurden gewoon en dan pakten we hem nòg harder aan – het mocht en Mr. Flyer moedigde dit zelfs aan. We kenden steeds minder remmingen. Ik vocht in de fightschool om te overleven – voor mezelf en moeder.

Ja, het kwam doordat we onszelf altijd moesten beheersen – pokerfaces of koppen van marmer. Karl was een dief en dat wisten we allemaal. Hoelang duurt het voordat je onredelijk boos wordt op iemand? Na een training hadden we gedoucht, zoals het hoorde en ik keerde terug naar de kleedruimte. Ik kwam als laatste binnen, maar er heerste een merkwaardige stilte, normaal hoorde je jongens zeggen hoe vreselijk goed ze wel niet waren geweest. Nu was het er volkomen stil en enkele gezichten draaiden in mijn richting, toen ik binnenkwam. Een handdoek hing over mijn schouder – ik bedoel maar – soms was er iemand die vergat dat hij zich in het gezelschap van roofdieren bevond.

Karl bleek het probleem te zijn, want hij had het verkeerde kastje opengemaakt en was aan het stelen. De jongens kwamen veel eerder terug dan hij had gedacht. Zo is het gegaan. Hij stak zijn handen in de lucht, alsof hij werd gearresteerd door de politie.

“Jongens – ik beloof dat ik alles zal terugbetalen.” Normaal toonde hij er een grijnslach bij – nu niet. Een paar jongens begonnen zich zwijgend aan te kleden. Mr. Flyer was niet in de buurt – die was in de eetzaal. Ik gooide de handdoek op het bankje en trok mijn onderbroek aan, sokken, overhemd en spijkerbroek.

“- Blij dat jullie zo goed reageren, jongens,” zei hij.

Een jongen die naast me zat, droeg schoenen met stalen neuzen – hij heette Pete, een gemene rotzak.

Karl begon zich aan te kleden. Eerst zijn shirt.

Ik strikte de veters van mijn schoenen en stond op, terwijl andere jongens ook gingen staan – we hadden niets besproken en vandaag hoefde dat ook niet.

“Wat gaan jullie doen?”, vroeg Karl.

Mr. Blade heeft het wel eens gezegd: “Er bestaat eer in het gezelschap van roofdieren.” We begonnen Karl te slaan en sloegen meteen heel hard. We raakten zijn gezicht en armen, borst, maar hij probeerde zich te verdedigen – neuzen van schoenen raakten zijn benen – we schopten en sloegen. Het was een kansloze strijd voor Karl die hij moest verliezen. Hij viel neer, maar we bleven hem schoppen. We zeiden niets en de stilte werd alleen verbroken door onze vuisten en schoenen – ik hoorde zijn botten kraken – hij begon te bloeden – Pete stapte als eerste achteruit – Karl kromp ineen en lag in foetushouding.

Zo hebben we hem achtergelaten en eerlijk is eerlijk – Karl heeft niet gegild, of geschreeuwd, of om zijn moeder geroepen, zoals ik wel eens heb meegemaakt. Hij heeft ook niet om genade gesmeekt. Karl heeft in elk geval zijn persoonlijke eer kunnen redden. Hij is gestorven als een spirit. Ja, er bestaat echt zoiets als eer in het gezelschap van roofdieren,” zei Chase.


Plaats een reactie