Spirits (1/7) Morgenster

Ze zitten op een veranda – een oude man die een shotgun vasthoudt en een jongen van bijna achttien jaar oud – armen en benen van de jongen zijn vastgebonden aan leuningen en stoelpoten – hij kan niets doen. Vogels kondigen een nieuwe dageraad aan, terwijl de zon heel langzaam boven de horizon klimt. Schoongewassen gordijntjes hangen voor ruiten – deur is gesloten en er zou nog een vrouw in huis moeten zijn, maar die heeft zich niet vertoond. De oude man legt zijn shotgun anders neer en wrijft vervolgens over zijn ongeschoren kin – zacht gerasp van baardharen die er al minstens drie dagen groeien.

“Je lijkt op je vader,” zegt de oude man, een oom van de jongen, maar ze zien elkaar vandaag voor het eerst.

“Dat hoor ik vaker,” reageert de jongen die naar de naam Chase luistert. Hij probeert zijn arm op te tillen, maar de tie-wraps zitten veel te strak en verhinderen elke beweging. “Ik kan het ook niet helpen.”

“Je vader was een grappige vent,” zegt de oom.

“Geen idee. Ik heb altijd gehoord dat hij een spirit was – of één van de spirits, net als ik nu,” zegt Chase.

“Een spirit – een killer – moordenaar,” zegt zijn oom, “om je dood te lachen, echt, een goede grap.”

“Weet je dat ik veel liever een goed boek lees?”

“Vast.”

“We hadden een buurman die een grote verzameling had – boeken, strips, maar ook muziek, elpees.”

“Ik kan me je moeilijk voorstellen als een jongetje dat verslingerd kan raken aan een geschreven avontuur.”

“Toch is het zo.”

“Wat heb je gelezen?”

“Alles.”

“Hoe bedoel je?”

“Nou – gewoon – alles.”

“Nu moet je geen smoesjes vertellen, we hebben afgesproken dat je je verhaal zou vertellen – de hele waarheid en niets anders – Heb jij echt alles gelezen? Over hoeveel boeken spreken we dan eigenlijk?”

Chase draait zijn hoofd en kijkt naar het raam dat het dichtstbij is – alsof er elk ogenblik een gezicht zou kunnen verschijnen – zijn tante die wil weten of haar echtgenoot nog altijd in leven is – want misschien heeft hij zijn oom stilletjes omgebracht. Er gebeurt niets. Het blijft stil in huis, al meent hij soms een kraakje te horen – een plank die beweegt, omdat zijn tante rondloopt – voortdurend rusteloos – de angst.

“Hoeveel boeken? Tientallen – ja, beslist tientallen, misschien wel meer dan honderd. Ja, dat denk ik – zo heb ik het verschil tussen goed en kwaad geleerd – de buurman gaf me eerst boeken die alleen maar daarover gingen – de strijd tussen goed en kwaad.”

“Kon mijn schoonzus – je moeder je dat niet leren?”

“We moesten overleven – ze werkte hard – twee baantjes – overdag een supermarkt, een bedrijfsleider die een perverse viezerik was, maar dat wisten we allemaal wel – je moest er wegblijven – mijn moeder had geen keuze – het was erg moeilijk – ’s avonds werkte ze in een kroeg – als barvrouw.”

“Hoe is het met je moeder?”

“Die is dood.”

“Heb jij haar vermoord?”

“Nee.” Chase probeert zijn armen te  bewegen, maar het lukt niet – de tie-wraps zitten behoorlijk vast, al sluiten ze zijn bloedsomloop gelukkig niet af. Ze zullen hier nog wel enkele uren zitten. “Ik niet.”

Zijn oom richt de shotgun op de jongen – er gebeurt niets – Chase steekt zijn handen omhoog, als teken dat hij geen kwade bedoelingen heeft – alleen de handen uiteraard, want de polsen zijn vastgebonden.

“Ik hield van mijn moeder,” zegt Chase.

“Je tante zal willen weten wat er is gebeurd.”

“Ik weigerde te gehoorzamen – een van de spirits te worden en moeder was het daar mee eens – ze heeft ook nooit gewild dat ik in de opleiding zou gaan.”

“De opleiding? Noemen jullie dat zo?”

“Ik niet. Hun. Zij noemen het zo.”

“Wie?”

“De Organisatie.”

“Ik vind het een ondoorzichtig verhaal.”

“Volgens de buurman voeden ze zich met de armoede in de achterbuurten – getto’s – kansloze jongens en meisjes die zich een weg naar de top willen vechten, zodat ze dure kleren en een mooie auto’s kunnen betalen,” zegt Chase. “Maar je moet kunnen vechten, je tegenstander verslaan – als laatste blijven staan.”

“Dus jij bent daar goed in – vechten?”

Chase weet een grijnslach te onderdrukken. “Ja – nou – ik heb betere vechters gezien die niet zo meedogenloos waren tijdens de examens en daardoor verloren. Als je je tegenstander moet bijten om te winnen, dan moet je je tegenstander gewoon bijten.”

Zijn oom blikte eventjes opzij – leek de vrouw te zoeken die zich verborgen hield achter de gevel van het huis. “Heb je om de dood van je moeder gehuild?”

“Nee.”

“Waarom niet?”

“Huilen is taboe.”

“Leg uit.”

“Sommige dingen zijn voor spirits taboe – huilen is er één van – je mag niet huilen, geen emoties tonen.”

“Je wilde toch geen spirit worden – het lijkt me dat je er alsnog eentje bent geworden – een onzichtbare, zoals de kranten schrijven, een echte moordenaar.”

“Ik kan niet huilen. Sorry.”

“Nooit gedaan ook?”

“Nee.”

“Waarom ben je hierheen gekomen?”

De shotgun blijft onaangeroerd op de dijbenen van zijn oom liggen – een levenloos monster dat een dodelijke boodschap achter zou kunnen laten – de ogen van Chase zijn langdurig gericht op het wapen.

“Je bent familie – ik heb geen andere familie meer.”

“Heb je dan niet aan het gevaar gedacht?”

“Ik vermoord ze allemaal als ze het proberen.”

Chase hoort heel duidelijk de ademhaling van zijn oom stoppen – borstkas heeft zich volledig gevuld met zuurstof – daarna ademt de oude man weer uit.

“Je hebt toch het verschil geleerd tussen goed en kwaad?”, vraagt zijn oom die een hand op het wapen legt – er gebeurt verder niets, maar de shotgun ligt er.

“Ja.”

“Is het goed als je mensen vermoord? Zelfs uit wraak? Hebben de boeken van je buurman je dat geleerd?”

“Nee – het kwaad is de nacht – volgens de buurman – het komt altijd ongevraagd en onverbiddelijk – als we niets doen, zal er geen ochtendgloren meer zijn.”

“Ik wil dat je me alles vertelt,” zegt zijn oom.

“Een lang verhaal.”

“Ik heb – we hebben alle tijd.”

De eerste zonnestralen vallen ruimhartig over het land – de oom en tante van Chase wonen in een afgelegen farm – de oude man is een landbouwer die ook kippen en een paar varkens heeft, want vlees hoort bij het avondeten – geen avondmaaltijd zonder goed vlees.

“In het begin woonden we op de derde verdieping – het was, zoals moeder wel eens zei, een herenhuis, maar ze hadden er appartementjes van gemaakt – het goedkoopste bevond zich helemaal bovenin en daar woonden moeder en ik – we hadden nog een zolder boven ons hoofd en daar mochten we nooit komen. We beschikten over een keuken, toilet, badkamer –hadden een woonkamertje en slaapkamer. Het was er ongelofelijk vochtig, het stonk er vreselijk – de muren en plafond van de badkamer zagen zwart van de schimmel. Er is geen huis waar ik gelukkiger ben geweest dan daar – ondanks de stank en schimmel.”

 


Plaats een reactie