(Slot) Blauw –

Ik vertrouwde mijn eigen herinneringen niet – Casper had zijn donkerblauwe haren binnen enkele seconden enorm lang laten groeien – zijn haren tastten en graaiden naar de mannen die op hem hadden gewacht. Mannen staken hun handen omhoog, zoals ze zouden doen voor een agent die dreigde te schieten. Casper kalmeerde – zijn haren begonnen korter te worden en namen hun normale lengte weer aan – alleen veel lichter van kleur dan vijf minuten eerder. Daarstraks was het heel donkerblauw geweest, nu azuurblauw, ral 5009. Hij wankelde even en zocht naar zijn evenwicht. Ik pakte zijn arm vast – een gebaar dat hij dankbaar aanvaarde. “Ik voel me niet zo goed, denk ik,” zei hij en zijn ogen draaiden weg, maar hij bleef overeind, al geloofde ik dat hij zou omvallen.

“We zijn – ik ben geen vijand,” zei de man die eerder ook het woord had gevoerd. “Jan Braks – dat is mijn naam. Mijn collega’s Eugene en Armin.”

“Kom maar mee – ik zal iets te eten voor je klaarmaken,” zei ik. Casper knikte heel kort, als een kleine jongen die zijn vader dankte.

Ik opende de deur van mijn appartement – Casper liep verder, zoals hij eerder had gedaan, hij kende inmiddels de weg en liet zich zakken op een krukje dat voor mijn boekenkast stond. Jaloezieën waren geopend, straatverlichting wierp een vaal geel schijnsel door de duisternis en ik zag dat de regendruppels langzaam begonnen te veranderen in sneeuwvlokken – natte sneeuw wel te verstaan. Ik vertrouwde mijn eigen herinneringen niet – Casper die zijn haren als gevaarlijke giftentakels had laten groeien – aanvalswapens die hem ongelofelijk veel energie kostten. “Heb je iets met veel vlees?”, vroeg Casper. De drie mannen kwamen binnen en bleven in de gang staan, want ze wilden zich niet opdringen.

“Als jullie de drie wijzen uit het oosten moeten voorstellen, dan is het veel en veel te vroeg,” zei ik. Ja, dit was een hatelijke opmerking.

“Het is nog geen kerst,” zei Jan Braks.

“Precies,” zei ik.

In de koelkast had ik rosbief liggen – eigenlijk wilde ik het een dag later opeten, maar Casper had het harder nodig. Ik haalde twee bevroren boterhammen uit de vriezer en legde ze op een bord – dat ik in twintig seconden in de magnetron zette.

“Lust je koffie?”, vroeg ik aan Casper – afstanden zijn erg klein in mijn appartement – ik stond in de deuropening, terwijl hij zijn gezicht had begraven in zijn handen.

“ – Thee alsjeblieft,” zei hij – zijn stem klonk gedempt. “Ik heb liever thee – en ik moet pissen,” ging hij verder, “dat heb ik nou altijd.” Hij stond op en verdween in de gang – er was geen licht aan.

Ik keerde terug naar de keuken – Jan Baks wachtte op me – hij leek me een geduldige man. “Als we de wijzen uit het oosten zouden zijn, dan is Casper onze kerstster – een blauwe kerstster – geen speling van de natuur, maar direct gevolg van menselijk ingrijpen – heel opvallend, zeer opmerkelijk,” zei hij. “En dan heb je ook nog zijn ogen die groen en geel zijn.”

De stem van Eugene onderbrak ons gesprek.

“Hij is weg,” zei hij. Het was een rustige constatering.

Ik had Casper niet gevolgd, maar zelfs hij was niet in staat om door een dichte deur te lopen. Het bord met de twee ontdooide boterhammen liet ik in de magnetron achter. Ik ging de woonkamer binnen en deed het licht aan – licht verdrijft de schaduw, maar Casper was nergens te zien – ik ontwaarde geen vermoeid lichaam van een jongeman die pakweg twintig jaar oud moest zijn. Ik begon alle ruimtes in het huis te inspecteren – badkamer, toilet, zelfs de slaapkamers – die waren ook verlaten. Overal deed ik het licht aan – er was geen licht in de garderobekast. “Hij moet zich ergens hebben verstopt,” merkte ik op, “of hij heeft inmiddels het huis verlaten – maar hoe heeft hij dat gedaan?”

Ik keek naar de deur van het balkon – er zijn drie deuren die toegang bieden tot het balkon – de deurklink stond horizontaal, dus de deur was geopend, terwijl de klink omlaag moest staan, zo laat ik hem altijd achter. Eventjes dacht ik een gedaante te zien bewegen op het balkon – Jan Braks stond schuin achter me en hij zag hetzelfde – de man schudde zijn hoofd. Er was niets. Of toch wel? Ik meende echt de gedaante van Casper te zien bewegen, maar het begon ook erger te sneeuwen – sneeuwvlokken bleven op een schouder en borst plakken die er niet eens te zien waren.

Casper stond bij de reling van het balkon zijn kansen te overwegen. Zou hij over de rand kunnen klimmen? Hij moest bijna drie meter overbruggen en zich over zijn ergste vermoeidheid heen zetten. Ik moest me goed concentreren – hij was er echt.

Jan Braks wurmde zich langs me en snelde naar de buitendeur die inderdaad dicht geduwd was. Ik volgde hem en liet Eugene en Armin achter me staan. Braks stapte op het balkon – er viel een smalle bundel licht van een schijnwerper door de ruit die Casper aan de duisternis wist te onttrekken – een goed getrainde militair zou zich op de luifel van de winkels kunnen laten vallen – Casper was over de rand gestapt en hield de stang vast – ik zou mijn beide benen breken – Braks graaide naar zijn arm, maar was te laat – Casper liet zich vallen – ik hoorde een doffe klap, boog half over de schouder van Braks – Casper rende weg en gebruikte de schemering om weg te lopen – hij sprong omlaag – ik zag hem in het schijnsel van een straatlantaarn – hij boog diep door zijn knieën – behield zijn evenwicht, terwijl zijn handen het trottoir raakten die zelfs wit begonnen te kleuren – voetstappen markeerden zijn route, maar nieuwe, vers vallende sneeuw bedekte alle sporen die hij achterliet. “Verdomme,” mompelde Jan Braks.

We keerden terug naar de woonkamer. Ik had geen thee klaargemaakt en nam plaats op een stoel. Braks en zijn mannen gingen ook zitten. “Vertel maar eens hoe het zit met Casper Noorderligt en zijn vader.”

Jan Braks staarde eerst enkele ogenblikken naar de vloer. “Een doorbraak in genetische modificatie, maar dat zul je al wel hebben geraden,” zei Braks. “Jesper is niet zijn vader – beter gezegd – niet zijn enige vader, zoals hij ook vele moeders heeft – bovendien heeft Jesper, die zijn genetische identiteit heeft samengesteld, DNA gebruikt van bepaalde diersoorten – ja, dat kan – ik zie de vraag in je ogen.” Hij knikte. “Wat ik je nu vertel, wàs geheim – maar het ligt inmiddels toch al op straat – de media hebben het nieuws opgepikt – daarom zoeken we Casper – om hem tegen zichzelf in bescherming te nemen – voor er ongelukken gebeuren.” Jan Braks knikte enkele malen met zijn hoofd. “Iedereen is naar hem op zoek – echt, iedereen.”

“Politie liet hem gewoon gaan.”

“Tuurlijk,” zei Braks. “Er ligt geen hard bewijs dat hij de moordenaar van zijn vader is.”

Nu knikte ik met mijn hoofd.

“We hebben hem nodig – om te onderzoeken – Jesper Noorderligt heeft namelijk al zijn onderzoeksmateriaal vernietigd – we hebben geen idee welke mensen DNA hebben geleverd en nog minder welke dieren – en dat is zeer interessant voor ons. Je hebt gezien waarom dat belangrijk is.”

“De intelligentste onderzoekers noemen hem ‘De Nieuwe Adam’, het begin van een nieuw menselijk ras,” zei Eugene, “Jesper had het ventje moeten elimineren, maar had er de moed niet voor.”

“Fraai is dat,” zei ik, “Jesper Noorderligt als een moderne Prometheus.”

“Precies,” zei Jan Braks. “Ik doe een dringend beroep op jouw verantwoordelijkheidsgevoel.” Hij pakte een kaartje uit zijn binnenzak en legde het op tafel. “Bel me – als hij hier is. Ik kom meteen.”

Ik pakte het kaartje op en bestudeerde het – er stond alleen een naam en telefoonnummer van Jan Baks.

*****

Het was november, toen Casper over de reling van mijn balkon stapte – er waren enkele weken voorbijgegaan. Casper en zijn vader vormden een gespreksonderwerp op nieuwsredacties, maar ook in bedrijfskantines. Collega’s wisten dat ik hem kende, aangezien ik vroeger al eens had verteld over mijn buurjongen – blauw haar, een groen en geel oog. Jan Braks wachtte me regelmatig op – als ik thuiskwam, stapte hij uit zijn auto en vroeg of ik hem gezien had. Antwoord was altijd ‘nee’. Na de viering van Sinterklaas verschenen de eerste kerstbomen in woonkamers, donkergroene boompjes met kleurige lampjes en ballen. ‘Ik zou zo graag eens kerstmis willen vieren,’ had hij gezegd. We zaten in de auto. Zijn uitspraak deed vermoeden dat hij een uiterst koele vader moest hebben gehad, geen warme persoonlijkheid en die kerstmis onzin vond. Ik dacht aan onze discussie over ‘ziel’ en ‘bewustzijn’. Voor een nieuwe Adam had Casper heel gewone verlangens, zoals kerstmis vieren.

Ik had enkele jaren terug voor het laatst een boom neergezet – ik had een kunstboom in de berging liggen – die heb ik naar mijn woning gesjouwd. Kerstballen die nog in 1959 door mijn ouders zijn gekocht. Het kostte me bijna drie uur – ik moest nieuwe kerstverlichting kopen, want de oude was kapot gegaan. Tot slot heb ik de beeldjes neergezet – een complete kerststal zonder een echte stal, want ik zette de beeldjes onder de takken – . Nu hoefde het buiten alleen maar te gaan sneeuwen, kouder worden en te vriezen, zodat er een kerstgevoel ontstond. Jaloezieën had ik een stukje open gelaten en ik ben naar buiten gegaan om te controleren of je de kerstverlichting zou kunnen zien – dan zou Casper daar eveneens in slagen. Hij moest het kunnen zien. En het was heel duidelijk zichtbaar. Ik keerde terug naar huis – trok de kraag van mijn jas omhoog als beschutting tegen een ijskoude wind. Casper als nieuwe Adam – Er moest ook een Eva bestaan, want twee Adams leverden nooit een nieuw geslacht op. De gedachte viel me binnen en er lag een vrolijke grijns op mijn gezicht, terwijl ik de lift binnenging.

Casper verdween eind november – ik vroeg me wel eens af waar hij al die tijd uit zou hangen, maar de herinnering vervaagde enigszins en ik had het erg druk met mijn werk – de kerstboom had ik voor hèm neergezet, mij interesseerde het niet zo heel erg veel. Het werd half december – maar op de vierentwintigste was hij nog altijd niet op bezoek geweest – misschien hadden de mannen van Baks hem alsnog gevonden, al leek me dat bijna onmogelijk. Casper liet zich alleen vinden als hij het zelf honderd procent wilde en hij haatte die mannen.

Volgens de weerberichten zou het ’s nachts gaan sneeuwen, een zeldzame witte kerst, het gebeurde misschien eens in de dertig jaar of zo. Ik was vroeg klaar met mijn werk en deed nog snel wat boodschappen. In de nieuwsmedia werd het bestaan van Casper een hoax genoemd, er bestond alleen de foto uit zijn paspoort – een jongen met kort geschoren haar en een afwijkende oogkleur. Mogelijk had hij zijn kale hoofd om een heel andere reden gehad. Vader Jesper moest angst hebben gevoeld voor de gevaarlijke tentakelachtige haren. Je sliep pas rustig als je de gifangel van een roofdier hebt uitgeschakeld. Maar Casper was een vriendelijke jonge vent. Net als gewone mensen verdedigde hij zich tegen vijanden.

’s Avonds laat, het was nog geen kerstmis, ik had de televisie uitgeschakeld en luisterde naar muziek van Bob Dylan, een live-opname uit 1966. De kerstboom verspreidde vrolijk gekleurde lichtjes naar de straat – een boodschap voor Casper die al ruim een maand vermist werd. Ik wist dat geen levende ziel hem ooit zou kunnen vinden. Er zouden geruchten rondgaan. Terwijl ik naar de keuken liep voor een biertje, ging de voordeurbel – ik verwachtte geen bezoek, maar ik hoorde het mechanische belletje waarmee mijn voordeur is uitgerust. Ik deed open, want er bestond slechts één mogelijkheid – Casper Noorderligt had aangebeld – alleen hij zou het kunnen zijn en niemand anders. Mijn hand rustte op de klink – .

Hij oogde weinig anders dan enkele weken geleden, redelijk goed verzorgd, geschoren zelfs, maar de donkerblauwe haren hingen vettig langs zijn hoofd. Een bril zorgde voor een lichtgrijze schaduw die de afwijkende kleuren van zijn ogen verborgen.

“Mag ik binnenkomen?” vroeg hij.

“Tuurlijk.”

“Dank je,” zei hij en Casper betrad mijn huis. Het kaartje van Jan Braks lag onveranderd op tafel. Casper verdween halverwege de gang in de duisternis – zijn gestalte leek gewoonweg op te lossen – maar hij verscheen direct weer in het licht van de huiskamer. Ik stond achter hem en hij bleef bij de tafel staan kijken – hij staarde naar de kerstboom die ik bij het raam had neergezet.

“Iets te drinken?”, vroeg ik

“Ja – Wat heb je?”

“Bier – wijn – water.”

“Bier – dat vind ik wel lekker – .”

“Uiteraard.”

Ik liep naar de keuken en pakte twee blikjes bier uit de koelkast – keerde terug naar de woonkamer – Casper was naar de boom gelopen en bestudeerde de ballen, lichtjes en beeldjes die ik had neergezet.

“Je staat bekend als ‘De Nieuwe Adam’.”

Hij draaide zijn hoofd en ik vroeg me af hoeveel hij had geleerd over zijn afkomst. Veel ervan had ik in de krant gelezen. ‘We moesten medelijden hebben met het kind dat tientallen vaders en moeders zal hebben’, zo schreef een journalist die toen nog niet eens wist dat er allang een dergelijk kind rondliep, want Casper had vele vaders en moeders. Onderzoekers noemden hem de nieuwe Adam, als een volgende stamvader van een mensenras.

“Ben je iets te weten gekomen over je afkomst?”, vroeg ik.

Hij nam plaats op de bank – ik overhandigde hem een blikje. “Wat er in de krant heeft gestaan.”

“En?”, vroeg ik.

“Het is erg modieus om geheime informatie te lekken,” zei hij. “Nu ben ik het onderwerp ervan. Dat maakt het erg lastig.”

Er spookte ineens een gedachte door mijn hoofd. “Ze noemen je de nieuwe Adam.”

“Ja?”

“Een nieuwe Adam veronderstelt tevens een nieuwe Eva.”

“Dat klopt wel, ja.”

“Dus? Is er een Eva?”

Hij keek opzij – naar de tafel. “Er ligt een kaartje van die man op tafel.”

“Ja-a, al een paar weken.”

“Ga je hem bellen?”

“Misschien.”

Hij gaf geen antwoord en bleef naar de tafel staren, alsof het kaartje een soort mystiek voorwerp was.

“Waarschijnlijk houden ze me al wekenlang in de gaten – Braks staat me regelmatig op te wachten. Misschien is er afluisterapparatuur aangebracht en luisteren ze naar wat we tegen elkaar zeggen.”

“Wat denk je? Zouden ze ons echt afluisteren?”

“Ik heb geen idee.”

“Doet het er iets toe?”, vroeg hij.

“Nee – weet je – ik zit al vanaf het begin met slechts één simpele vraag.” Ik opende mijn blikje bier. “Ik wil weten hoe je vader is gestorven.”

“Oké,” zei hij.

“Heb je je vader vermoord?”

“Ik heb vele vaders en moeders.”

“Jesper Noorderligt.”

“Hij heeft me altijd verteld dat ik de enige ben, er is niemand anders – er zou niemand anders zijn.”

“Die is er dus wel.”

Hij verschoof naar het puntje van de zitting en boog voorover. “Zou het kunnen dat je met zijn tweeën moet zijn om een ziel te hebben, Johan?”

“Als een soulmate?”

“Ja – want een mens alleen is de helft van zijn ziel.”

“Da’s slecht nieuws – voor mij.”

“Op een dag ging de telefoon,” zei hij, “het was een meisje – een jonge stem, zoiets hoor je meteen. Verkeerd verbonden, dacht ik. Maar ze zocht Casper Noorderligt.” Er gloeide een aangename, ontspannen glans op zijn gezicht, een seksuele honger, alsof de waarheid eindelijk binnen zijn bereik leek te komen. “Vader – Jesper – .” Hij verbeterde zichzelf meteen. “Ik vertelde hem over – haar naam – maar we worden misschien afgeluisterd – , dus ik geef die mensen geen cadeautjes. Jesper werd razend, hij verbood elk contact – en ik had hem nooit eerder zo vreselijk boos gezien – . ”

“Je had per ongeluk ontdekt dat je niet alleen was.”

“Is het moord als de olifant een muis vertrapt?”

“Als hij het opzettelijk doet wel, ja.”

 “In dat geval mag je die man bellen. Ik zal op hem wachten.”

’s Avonds laat, het was inmiddels kerstmis. Op straat heerste er een volmaakte rust. “Weet je, ik ben vaak een atheïst en soms een gelovige – , vaak denk ik dat er niets is dan de wereld om ons heen en soms hoop ik dat er een hemelse gerechtigheid bestaat. Het zal allemaal onzin zijn, maar ik word ook een dagje ouder – bovendien is het kerstmis en het sneeuwt.”

“Johan, ik had medelijden met de muis.”


Plaats een reactie