Normaal kocht hij niets meer op rommelmarkten, maar dit boek was een uitzonderlijk mooi exemplaar – een harde kaft en stofomslag, rijkelijk voorzien van bladgoud. Hij verzamelde oude boeken en dit was een buitenkansje vanwege de geringe prijs. Hij betaalde er tien euro voor en voelde zich een een mazzelaar. De verkoper liet hem stilzwijgend begaan, alsof hij de zoveelste belangstellende was die het boek stond te bekijken. Onbekende auteur en titel – de taal leek erg Nederlands of Duits, maar week in elk opzicht af. Hij herkende er zelfs geen enkele moderne Europese taal in, terwijl de grammatica en spelling wel degelijk duidelijke Nederlandse kenmerken vertoonden. Misschien wilde hij het daarom wel kopen.
Thuis zocht hij op internet of er iets bekend was over de schrijver en titel, maar hij slaagde er niet in om relevante informatie te vinden. Hij verdrong een gevoel van teleurstelling – wel leerde zijn ervaring hem dat ontbrekende info eveneens kon betekenen dat er geen verkopers waren, omdat vrijwel niemand het in de kast had staan. Misschien bestond er wereldwijd slechts één enkel exemplaar, al rekende hij nergens op. Het was een prachtige gedachte. Dat wel. Hij beëindigde zijn zoektocht en zette het boek in de kast.
Enkele avonden later, toen hij zich danig verveelde, typte hij achter zijn laptop de naam van de auteur. Maximiliaan Brouwmeester, gevolgd door een jaartal dat hij in het boek had gevonden. Natuurlijk vond hij helemaal niets. Om die reden plaatste hij een vraag op een forum waarbij er gedurende enkele dagen niemand, maar dan ook werkelijk niemand reageerde. Ted, zoals hij heette, begon zijn belangstelling voor het boek te verliezen, gooide het zelfs in de vuilnisbak en de volgende avond stond het toch weer op de boekenplank. Dat was erg vreemd, Ted dronk ’s avonds regelmatig een glas bier, maar nooit te veel. Hij wist honderd procent zeker dat hij het boek had weggegooid en herhaalde dezelfde handeling opnieuw. Hij gooide het boek weg en de volgende ochtend, voordat hij naar zijn werk ging, controleerde hij zijn boekenkast – en daar stond het boek opnieuw op de inmiddels vertrouwde plek. Hij had geen filmpje gemaakt om zijn eigen herinnering te controleren – bovendien zouden zijn vrienden hem niet eens geloven. Het was onzin en toch wist het boek op één of andere manier terug op de plank te komen. Ted was zijn vraag op internet vergeten. Het boek nam hem volledig in beslag en, om zeker te zijn dat hij niet slaapwandelend het balkon betrad en het boek uit de vuilnisbak viste, deponeerde hij de complete vuilniszak in een ondergrondse container – ongeveer honderd meter van zijn voordeur – voor altijd verloren. Hij wist heel zeker dat het nooit meer terugkwam. Het was onmogelijk. Een boek dat hij had gekocht vanwege de omslag, uitvoering, een tekst die hij niet eens kon lezen, maar een auteur met een zeer Hollandse naam. Maximiliaan Brouwmeester. Hij feliciteerde zichzelf, terwijl hij terug naar huis slofte – het was zeer warm buiten, ondanks het late uur – hij droeg teenslippers, een korte broek en een ruimvallend bloemetjeshemd. Ted gooide de voordeur in het slot en wist zich te bedwingen – hij wilde niet controleren of het boek er weer stond. Het was te absurd voor woorden. In plaats daarvan nam hij plaats achter zijn laptop – er was een voetbalkampioenschap bezig waarbij Nederland toch niet meedeed, dus keek hij nog minder televisie dan normaal.
Wel ging hij naar het forum, want het werd tijd om eens te kijken of iemand onverhoopt kennis droeg van het bestaan van een zekere Maximiliaan Brouwmeester die een boek had volgeschreven in een onbekende taal. Een man of vrouw die zichzelf de schilderachtige naam ‘Gandalf’ had gegeven, wist te vertellen dat hij een heus toverboek had gekocht en dat het een geweldig grote verzamelwaarde had – hij moest denken aan vele duizenden euro’s.
Uiteraard keek hij langdurig naar het woordje ‘toverboek’. Er danste een grijnslach op zijn gezicht, al duurde dat maar eventjes. Zijn herinnering aan de mysterieuze gebeurtenissen van de afgelopen dagen zorgde ervoor dat hij niet eens een sarcastische reactie durfde te schrijven. Ted schoof zijn stoel achteruit en liep naar de kamer om alsnog te checken of het boek er weer stond. Het hoorde in een afvalcontainer te liggen, bijna honderd meter verderop, maar het stond god-godverdomme gewoon weer in de kast.
Oké – Zou het kwaad kunnen om een toverboek in je kast te hebben? Hij had het drie keer weggegooid en het was drie keer teruggekomen. Hij had nog niet geslapen, dus ook niet geslaapwandeld en het boek stond weer in de kast. Zijn hart liet zich iets luider horen dan normaal – hij voelde een akelige knoop in zijn maag. Toverboeken behoorden tot een categorie verschijnselen die hij nooit tot zijn wereld wilde rekenen. Hij nam plaats achter zijn laptop. Er stond een nieuwe reactie, net getypt, nog geen minuut geleden. Het was toeval, het gebeurde vrijwel tegelijkertijd. ‘Een toverboek of een betoverd boek?’, vroeg een zekere Marilyn.
Ted vond beide ideeën absurd. Gedurende enkele minuten dacht hij na over zijn antwoord, maar besloot af te wachten. Misschien kwamen er meer reacties. Het leek hem zo’n soort avond. Opnieuw stelde de man die zich Gandalf noemde een vraag: ‘In welke taal is het boek geschreven?’ Nu zag hij zich genoodzaakt te reageren. ‘Geen bekende Europese taal, al zijn er overeenkomsten met Duits, Nederlands en Engels. Ik kan het niet lezen.’ Zijn persoonlijke ervaringen met het boek – hij had het drie keer weggegooid en het keerde alle drie de keren terug naar zijn boekenplank – liet hij achterwege. Hij geneerde zich ervoor, alsof hij niet durfde te vertellen wat er was voorgevallen. Een arts zou mogelijk zeggen dat hij aan een vorm van geheugenverlies leed – hij dacht dat hij het had weggegooid. Er waren ongetwijfeld neutrale flatbewoners die hadden gezien dat hij met het boek in zijn hand terug was gelopen naar huis, maar Ted wist het zeker – hij had het boek weggegooid en dat had hij drie keer gedaan. Opnieuw Gandalf: ‘Volgens mij heb je ‘Formules en Rituelen van de Magische Wereld’ gekocht – een heel zeldzaam boek – er zijn mensen die er een hoop geld voor willen betalen, maar het is ook een gevaarlijk boek. Marilyn zei het al een beetje. Het is een toverboek, maar ook een betoverd boek. Je kunt er gevaarlijke dingen mee uitrichten.’
‘Hoe kom ik er van af?’
‘Je moet het dopen in het bloed van een maagd.’
Hij weigerde antwoord te geven op de laatste vraag. Ted wilde niet meer reageren op het advies van Gandalf. Man – of vrouw – Ted dacht steeds aan een man – had gereageerd en blijk gegeven van kennis van zaken.
Ted stond bij de boekenkast en bestudeerde de rug van het boek en inderdaad, als hij lang genoeg keek, herkende hij de titel van het boek. Zou die Maximiliaan Brouwmeester een variant op een moderne westerse taal hebben bedacht? Boeken waren bedoeld om te lezen. Dit boek week beduidend af. Het was geschreven om niet te lezen. Je moest het heel graag willen lezen. Een negentiende-eeuws boek dat was geschreven in een onbekende en waarschijnlijk bedachte taal.
Om half een lag hij op bed en hij viel vrijwel meteen in slaap. Het kostte hem nooit veel moeite de slaap te vatten en deze nacht vormde geen uitzondering. Hij woonde alleen, had een appartement op de derde verdieping en er waren geen huisdieren. Een heel enkele keer speelde er iemand laat op de avond nog muziek, soms ging er op straat een gesprek tussen late restaurantbezoekers een tijdje verder, of hoorde hij dat zijn buren het toilet doorspoelden – het waren allemaal bekende geluiden. Hij viel in slaap en werd meestal om vijf uur wakker – dan ging hij naar het toilet. Hij gebruikte geen verlichting – hij deed alles in het donker. Na toiletbezoek liet hij zich op bed vallen en trok hij zijn donsdeken over zich heen.
Nu werd hij ’s nachts om half drie wakker, veel eerder dan normaal. Hij hoorde een auto rijden en bedacht dat het erg hard moest regenen. Wielen die door flinke plassen regenwater reden. Ted weerstond zijn eerste idee om naar het toilet te gaan, maar bedacht dat dat veel te vroeg was en draaide zich op zijn linkerzij. Hij bleef luisteren naar de repeterende tikken op het asfalt, trottoir en de metalen rand die enkele jaren terug over zijn balkonrand heen was geplaatst. Terwijl hij langzaam maar zeker weg begon te zakken in een diepe slaap, hoorde hij een deur dichtgaan – een deur die erg dichtbij was. Het waren de bovenburen.
Hij woonde alleen en er was niemand. Zijn voordeur was voorzien van een slot die het inbrekers onmogelijk maakte binnen te komen – zelfs de brandweer zou de deur er volledig uit moeten breken. Hij woonde alleen. Ted liet zich op zijn rug rollen en bestudeerde het plafond van zijn slaapkamer. Deur stond op een kiertje. Langs de jaloezieën golfden gebroken lichtstralen naar binnen, omdat het buiten nog harder ging regenen dan het al deed. Voetstappen kwamen dichterbij en hij draaide zijn hoofd naar rechts.
Hij was niet bang uitgevallen, toch lag er een hamer onder zijn bed, klaar om vast te pakken, indien er toch een indringer binnen zou komen. Maanden geleden had iemand geprobeerd in te breken. Daarom lag die hamer onder zijn bed en had hij een inbraakveilig slot laten installeren. Maar hij hoorde voetstappen. Ted ging op de rand van zijn bed zitten en graaide naar de hamer. Ja, hij oogde volslagen belachelijk als de indringer een vuurwapen bij zich had en bereid was die ook te gebruiken. Ted trok de deur van zijn slaapkamer open en stond meteen oog in oog met een vrouw – of nee, het was geen normale vrouw, want hij kon er gewoon doorheen kijken, alsof er sprake was van een geestverschijning. Hij liet de hamer één enkele keer omlaag suizen – doel was het hoofd van de vrouw, maar zijn hamer zeilde naar beneden zonder ook maar iets te raken. Zijn andere hand tastte naar een lichtknop die daar ergens moest zitten. Hij wilde weten hoe de indringer er werkelijk uitzag. Het was een oudere vrouw, ongeveer zestig jaar oud, lang grijzend haar, regelmatige trekken, diepliggende ogen. Ze droeg een nachtjapon die er bijna als een cliché uitzag en tot haar voeten reikte. Er klonk een doffe klap – de steel van zijn hamer tikte zijn voet aan. Seconden gingen voorbij – of uren – hij had geen flauw idee. Ze keken elkaar aan en Ted vroeg zich af of ze elkaar al eens eerder hadden gezien. Met zijn voet schoof hij de hamer opzij. De geest lachte haar tanden bloot – donkere, bijna zwarte tanden – er droop een donkerrode vloeistof langs haar onderkin die haar nachtjapon langzaam rood kleurde. Haar arm ging omhoog – een vinger gleed over het bloed dat haar kin geheel had bedekt – daarna drukte ze haar vinger op zijn rechterslaap. Het zou onmogelijk moeten zijn, maar de vingerafdruk brandde – hij sloeg de hand weg – als een hinderlijke vlieg – hij maaide domweg door de lucht.
Ze draaide zich om, deed enkele stappen – de geestverschijning bleef bij een muur staan, een wit geschilderde muur en ze bewoog haar arm en hand – zeer regelmatig, zodat het erop leek dat ze aan het schrijven was. De lamp verspreidde een helder licht in de gang. Omtrekken van de geest begonnen geleidelijk te verdwijnen – Ted zag haar weglopen en ze liep dwars door de deur.
Hij zag wat ze had geschreven op de muur. Het was een reeks getallen, een reeks cijfers die niets leek te betekenen. Zijn verstand overtuigde hem direct van de volstrekte willekeur van de cijfers op de muur. Ted staarde half naar de deur, want de geest was er zomaar doorheen gezeild, zo leek het tenminste. Nou ja, morgenochtend zou hij nog wel eens een keer kijken. De cijfers zouden zijn verdwenen. Hij zou alles hebben gedroomd. Er was niets aan de hand. Zijn vingers tikten de lichtknop aan en hij keerde terug naar bed. Terwijl hij zijn hoofd op het kussen liet vallen, bedacht hij dat de plek pijn deed – waar de geest hem had aangeraakt – zijn hoofd – het deed verrekte veel pijn. Hoe kon een geest hem nou verdomme pijn doen? Hij had toch alles gedroomd? Bovendien bestond een geest uit de energie van een overledene en kon dus niet bloeden uit een mond of zelfs cijfers schrijven op een muur. Ted vond het een zeer acceptabele verklaring die hem vrij spoedig in slaap bracht.
Volgende ochtend ontwaakte hij erg vroeg. Hij opende zijn ogen veel eerder dan normaal en hij herinnerde zich het nachtelijke incident. Zijn verstand vertelde hem dat hij zich alles verbeeld moest hebben, maar de pijn in zijn hoofd verraadde een andere waarheid. Hij zocht naar een merkwaardig voorval, dat afgelopen nacht plaats had gevonden en waarbij hij zijn hoofd had gestoten. Wekkerradio vertelde hem dat het drie minuten over zeven was. Ted stond op en betrad de gang. Voorbij de drempel bleef hij staan. Er stond een reeks getallen op de muur. Donkerrode druipers trokken smerige sporen over het smetteloze wit. Hij dacht aan bedorven bloed en er hing ook een smerige rottende lucht. Er moest afgelopen nacht een lijk hebben rondgelopen in zijn huis. Hij probeerde de gedachte te verdringen, maar de realiteit hield hem bij de les. Tien getallen die weinig met willekeur te maken hadden en alles met een telefoonnummer. Straks zou hij ernaar kijken – een boodschap uit het hiernamaals – verdomme. Drie stappen waren er nodig om Ted in de badkamer te krijgen. Hij deed het licht aan en bestudeerde uitgebreid de plek op zijn rechterslaap. Heel langzaam begreep hij dat er een kale plek was ontstaan – een brandmerk, daar leek het op, een brandmerk in de vorm van een vingerafdruk. Hij boog voorover en meende zelfs de lijnen te ontwaren die een mens als dader van een misdrijf kunnen aanwijzen. ‘Godverdomme,’ vloekte hij. Zijn vingers gleden zachtjes over de brandplek die er zeer echt uitzag – de geest had hem domweg gebrandmerkt.
Ted liet zich op de bank vallen – een mok thee stond op het tafeltje – erg veel trek in een ontbijt had hij niet en hij vroeg zich af hoe hij aan familie, vrienden, collega’s ging uitleggen wat er was gebeurd. Er zat een vingerafdrukvormig brandmerk op zijn hoofd en hij zou uiteraard een pet kunnen dragen of zelfs een ijsmuts. Vroeg of laat stelde iemand er een hinderlijke vraag over en moest hij met een plausibel antwoord komen. Zijn telefoon lag op het kladbriefje dat hij had gebruikt om het telefoonnummer op te schrijven. Nog zoiets, ja. Een telefoonnummer dat op zijn muur was geschreven door een geest. Hij zat op de bank en verzamelde voldoende moed om een onbekend persoon te spreken die hem iets ging vertellen wat zo belangrijk was dat een geest er voor wilde terugkeren naar de realiteit van de levenden. Alle ellende was begonnen met het boek dat hij had gekocht op de rommelmarkt – vanaf dat moment gebeurde er allemaal vreemde dingen in zijn leven dat tot nu toe zeer overzichtelijk was geweest. Hij toetste het nummer in en wachtte voordat hij zijn duim op de groene rechthoek legde, alsof hij nog altijd niet had beslist dat hij inderdaad contact wilde hebben met iemand wiens telefoonnummer door een geest op zijn muur was geschreven. Feitelijk kon het onmogelijk vreemder worden dan het al was – een toverboek of betoverd boek, onleesbare tekst, want het was geschreven in een niet-bestaande taal, een geestverschijning die een geur van verrotting had achtergelaten in zijn huis. Oké – hij liet zijn duim neerkomen op het diagonale witte telefoontje en wachtte op een reactie. Hij hoefde niet eens lang te wachten, slechts enkele seconden, alsof de mijnheer of mevrouw de telefoon al vasthield. ‘Hè, hè. Dat heeft lang geduurd, zeg. Ik begon me al zorgen te maken. Durfde je soms niet te bellen?’ Ted hoorde prettige en geruststellende klanken, een vrouwelijke stem, geen agressie of sarcasme.
‘Met wie spreek ik?’
‘Ik heb het boek aan jou verkocht.’
‘De verkoper was een man, als ik het me goed herinner.’
‘Je zag alleen maar wat ik wilde dat je zou zien.’
Ted gaf geen reactie, zocht naar woorden, maar wist niets te zeggen en dat gebeurde hoogst zelden. De deur van zijn woonkamer gleed open – er klonk een piepje van een scharnier – hij draaide zijn hoofd naar links en er stond daadwerkelijk een man – middelbare leeftijd, donker, ietwat grijzend haar, stoppelbaardje van enkele dagen, heldere groene ogen – hij stak zijn arm groetend omhoog, draaide zich ogenblikkelijk weer om en verdween in de gang. Ted sprong omhoog en ging kijken – hij had de voordeur op slot gedraaid, er kon niemand binnenkomen – sleutels hingen in de deur – zoals altijd. De onbekende man verdween, net zoals de geest afgelopen nacht had gedaan, door de voordeur.
Het telefoonnummer, dat op de muur was geschreven, bleek te zijn verdwenen – het was er nooit geweest.
‘Het is een kleine demonstratie van mijn macht,’ zei de vrouw. ‘Wat wij doen, hoort helemaal niet te bestaan.’
Ted zweeg nog altijd.
‘Ben je er nog?’
‘Ja – ik ben er nog.’
‘Ik heb je afgelopen nacht gemarkeerd, omdat ik dacht dat je een waardige opvolger zou zijn. Je bent erg verbaasd, maar kunt goed logisch nadenken, maar je hecht veel waarde aan een macht die boven de gewone natuur van een mens staat – anders had je het boek niet eens gekocht.’ Er viel een korte stilte. ‘Ik moet opschieten – mijn tijd is op. Als je einde is gekomen, moet je je herinneren dat je een vrouwelijke opvolger moet vinden – het boek mag hierna onder geen voorwaarde opnieuw bij een man terechtkomen – er hoort evenwicht in het universum te zijn.’
‘We moeten praten. Waar woon je?’
‘Dat weet je allang, Theodorus.’
‘Da’s mijn doopnaam.’
‘Zo heten we allebei. Jij bent Theodorus – ik heet Theodora.’
Er viel een langdurige stilte. Ted keek naar het display van zijn telefoon en stelde vast dat de verbinding was verbroken. Hij probeerde opnieuw contact te krijgen met de mysterieuze vrouw, maar er gebeurde niets. Zijn telefoon lag op het tafeltje – hij ging naar de keuken om brood klaar te maken – hij had er honger van gekregen. Bijna drie uur later, terwijl hij aan het schoonmaken was, begon het toestel nerveus te trillen. Ted herkende het nummer dat op zijn muur had gestaan – ’s nachts, ’s ochtends, maar nu werd hij zelf gebeld. ‘Hallo?’ Hij hoorde een heldere, jonge mannelijke stem die erg zelfverzekerd klonk.
‘Ted,’ zei hij.
‘Dit is het – eh – toestel van mijn tante. Ik ben erg benieuwd of u kunt vertellen wat er is gebeurd – u bent mogelijk de enige die dat kan.’
‘Kan je tante je dat niet beter vertellen?’
‘Nee – nee,’ zei de man wiens stem iets luider klonk, ‘volgens de ambulancebroeders heeft ze een hersenbloeding gehad en kan ze niets meer – nooit meer waarschijnlijk – ze ligt in het ziekenhuis. Ik heb haar pincodes gevonden en zo – ben ook een beetje aan het opruimen – het is vreselijk – een chaos – ik weet amper waar ik moet beginnen – daarom heb ik een tijd gezocht naar de code waarmee ik haar telefoon kan ontgrendelen.’
Er speelde een idee in zijn hoofd – het bloed op zijn muur – het was er echt geweest – misschien was het geen hersenspinsel – er had bovendien een vreemde stank gehangen in de gang – nog steeds trouwens. ‘Ruikt het soms vreemd in het huis van je tante?’
‘Ja – ja, maar – Hoe weet u dat nou?’
‘Vertel eens – Was je tante zo’n lieve oude vrouw die altijd een zwarte kat in huis had rondlopen? Waar is het dier nu? Of heb ik het mis en is er niks aan de hand?’
‘Nee – integendeel zelfs – .’
‘Ben je al in de badkamer geweest?’
‘Nee – ik – .’
De stilte werd alleen onderbroken door de man die flink hijgde, terwijl hij naar de badkamer liep in een huis dat niet zo heel erg groot kon zijn.
‘O mijn God.’
‘Wat is er? Heb je de kat gevonden? Is hij dood?’
‘O mijn God – Wat erg!’
‘Wat is er nou? Wat heb je gezien?’
Hij hoorde een klap – daarna was de verbinding verbroken.
12 juli 2016
Plaats een reactie